Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 262]
| |
Stem : O Schoone Nimph.VErsmaat gy noch, mijn Cypersch Afgodinne,
De klachten, die mijn Min
Al zuchtend zent by nacht, ten venster inne?
Daar gy en 't Hofgezin
Bespot, belacht die Minnelijcke toonen;
De banden, die zo hart en duir,
My smooren in mijn eigen vuir,
Gena, mijn Schoone.
2. Staat geen gena voor mijn ellenden open!
Zo zal een leide strik,
Een beulsche strop, doen einden al mijn hoopen.
Ai Minnaresse, schrik,
| |
[pagina 263]
| |
Schrik Moorderes! en beef, wanneer de schimme
Eens trouwsten Minnaars om u zal,
Staag waren, spoken overal,
Met yslijk grimmen:
3. De Wraak-godes, gansch schrikkelijk vervolgen,
Die geessel u gemoet,
Enn wil die minnelooze Ziel vervolgen,
Tot uw hovaardig bloet,
Oy 't Altaar van de Schuim-godes vergeten,
Of in uw Aderen verhert,
U naam hier uytgespogen wert,
Dan klein en grooten.
N.v.A. |
|