Delfs Cupidoos schighje(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] Bruylofs Vrueghde-crans. HOe sweeft een Minnaers Ooch door gansch ons woelig bende? Eer dat zijn eenig Lot van hem noch is bewust: Hoe zucht, hoe joockt zijn Hert? zijn leven is ellende, Vermits zijn stage keur noyt jont gewoone rust: Maer weder de Natuur beweegt zig onderwylen, En stut 't verslage Hert, en wijst als met de Hant, Zijn lieve Tweede-helft; wiens Lonckjes zijn dan pijlen, Die hem in Minne Gloet versengt en noyt verbrant; Zijn hert, zijn Geest verset, zijn rappe Beenen trillen. [pagina 228] [p. 228] Zijn wel bespraeckte Tong, is redenloos herstelt; Zijn Innigst' is beroert, zijn doen en al zijn willen, Is machteloos, nochtans blijft op haer macht gevelt. Hy looft, hy dient, hy smaeckt, vol kommer by versoncken In Criele stuypen legt: (Nu 't luck hem voor de Wint) Haer Redens voegelijckheyts verbiet geveynsde voncken Dewijls' soo wel haer Geest al 't hem geprickelt vint. Soo immer dan Natuur met voor bedachte raden, Sorgvuldich heeft gevrocht, met haer bevaligheen, Zy deed' nu hier: en schiep een Zon voor wiens genaden Dees Minnaer zig oock buckt met vierige gebeen. Nu smelt de Liefd' te saem door klem van Heylige Bande; En Diamante Trou een Eeuwigh weerga Bout, [pagina 229] [p. 229] O! Zaligh is dit werck, wel luckigh 's Gravesande, Daer soo een Botje strant en voorje eygen hout. VVel op den Zang-Goddin, stroyt Gout vlecht Palme Crance, En kroont dit Lieve Paer met Daphnis Maegden lof, Begin een Soeten toon, om na de maet te dansen, Een Reden-dans die 't puyck van ware schoonheyt trof. De grage stille nacht bestart met Bruylofs-lommer En d'Uyrtjes staen bereyt en waecken Venus Throon, Zy wachten uwe komst, ey staeckt al d'and're kommer, Hoe kanmen yemant oyt noch vriendelijcker noon. De Coetse swelt van vreugt waer op ghy sult versamen, De Schuyfsels waren op, ey rept u derwaerts heen, En wilt elckanders Ziel soo minnelijck in amen. [pagina 230] [p. 230] Dat alles is in soet dat eerst had smert geleen. Ach wat verandering sal't herte dan gevoelen, Als Liefd' in Liefde wickt, en stilt 't gekoockte Bloet. O! over-gote weeld', noyt sal u yver koelen, Maer eeuwigh zijn gegraegt, op 't Nectarlijcke soet. Ick wensch dan duysent luck u Beyden overregen, En Echts verliefde plicht, met Vrugtbaerheyt u loont, Dat j'afgesette Ieugt, oock krijght den milden zegen, Als ghy nu Bruygom, Bruyt, met Lauwers wert gekroont. FINIS. Bon: n'est jamais mal. Vorige Volgende