Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 202]
| |
Voys : Wanneer de Heere Musicanten.DOen ick Clarind' u sagte lippen,
Met grage Cusjes had besproeyt,
Stracx ginck my Geesjen mijn ontslippen
En gans mijn leven bleef geboeyt:
Maer 'k sagh u Borst, 'k swol jeugdigh ront,
En vong mijn Ziel,
Die ghy gehuyst-vest hiel,
En noch die steets u soete Woningh jont.
2. Maer ach Ioffrou en dort:
Om dat het noch den reuck moet derven
Ey soete Nimphje komt en stort
Weer Nectar-dou, op yder Bladt,
En maeckt my weer,
| |
[pagina 203]
| |
Gelijck ick was wel eer:
En geeft meer geur als ghy ontnomen hadt.
3. Clarind' ey laet ons noch eens kussen
Soo krijgh ick licht u Zieltjen mee,
En hout de mijne ondertusschen,
Gekamert in u sagte stee;
Ha! soete Mont, ick druck u weer,
Ick voel ons Ieugt,
In meerder soet, als vreugt:
Wy klagen niemant oyt ons droefheyt meer.
FINIS. Bon n'est jamais mal. |
|