Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Stem: O! Nacht, Ialoersche Nacht.MY lust het Lighaam op het Cierlijkst af te malen
Mijns Adelijke Bruits, van over oude stam.
Maar d'oogen in de keur van zo veel schoonhe'en en dwalen,
En baden haar al aan toen zy ter weerelt quam.
2. Haar Lighaam, alzo schoon als d'edele Ziel van binnen,
Schiet rijziger om hoog als eenen Pallem-Boom.
Haar voorhooft strekt een stoel der negen Kunst-Godinnen,
Die yder eeren moet met innerlijke schroom.
3. De vlechten van het haar die krollen heen en weder,
En zwieren op den rug, of by het voorhooft neer.
Noit aardiger gezicht: De Minne-God, zeer teder,
Spant yder op zijn luit, en queelt en speelt haar Eer.
4. Haar Oogen blakeren in't voorhooft, als twee Zonnen:
| |
[pagina 50]
| |
Daar boeit zy't harte mee van yder, die haar ziet,
En voelt zich in haar min geketent en verwonnen:
Want alle schoonheit is by dese schoonheit niet.
5. De Borsten haar gezicht een dertel oog onthouwen:
Maar stooken in het hart een heimelijke lust.
Den Hemel gun my eens, o Parel aller Vrouwen!
Dat gy doch onbenijt moocht van my zijn gekust.
6. Haar Handen, daar zy heeft veel harten in besloten,
En vonnis geven kan van leven en van doot,
Zijn witter als de Sneeuw: wie heeft haar gunst genoten?
En wie geraakte niet in deerelijke noot?
7. Zy voert een Pijl en Boog in d'eene hant: in d'ander
Een lieffelijcke Kroon van reuken onder een.
Zy quetst wel yders hart, maar overtelt wel schrander.
Wiens minne weerdig zy om nevens haar te treen.
8. Ay zuivere Godin, u uitgeschoote stralen,
Doen mijn ontsteeken hart verbranden in u min:
Laat doch mijn leven in u Liefde adem halen,
En voeg'er twee by een vereent in eenen sin.
FIN. N.v.A. |
|