Oorverdoovend, met begeleiding van schelle bellen en ronkende rommelpotten, schreeuwen ze 't uit, en 't wordt een op zijn Vlaamsch verruwde zingende galerij van Lucca della Robbia.
Maar daar komen der drie dikke af, uit de Bessemhei, en als torren brommen hun rommelpotten en ze weeklagen:
Ik heb zoo lang met den rommelpot geloopen
Nog geen geld om brood te koopen
In den hoed van Peerke Toet!
Vrouwke doet uw deurke open
Laat den speelman binnenkomen
Speelman, gij moet strijken,
Schipper, gij moet wijken!
Geef maar gauw wat in mijnen zak
Dan gaan wij op een ander plak.
Onzinnig gebrabbel, en zeker erg verbasterd, maar de slotwoorden zijn overduidelijk. Moeder de vrouw vult de vragende handjes, en, zonder dankje, maar met begeerige blikken, hebben de jongens de gave aangegrepen, en loopen naar verder-op. Moge de tocht hun fortuinlijk zijn!
En daar komen nóg bloeikens aangesukkeld, rondbollige bubbelkes, met zoetsappige ronde wangen, de meisjes met een warmen wollen doek om 't hoofd, de jongens in groote sjerpen gewikkeld, en zij verzekeren: