Woorden hebben hun betekenis
(1992)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
17 De multiculturele samenlevingToespraak op het Congres van de Economische Faculteitsvereniging van de Rijksuniversiteit te Groningen op woensdag 13 mei 1992.
Een Marokkaans meisje dat mij eens aansprak naar aanleiding van mijn opmerkingen over minderheden vroeg mij in hoeverre de multiculturele samenleving lijkt op een slabak. Wat zij bedoelde lag voor de hand. In een salade zien wij stukjes tomaat, komkommer en kropsla, allen herkenbaar, die samen de salade vormen. En in zoverre zou men kunnen zeggen dat de multiculturele samenleving op een dergelijke salade lijkt. Maar daarbij wordt toch één zaak over het hoofd gezien en dat is de slabak zelf. Wat is de bak die de salade bijeenhoudt? Wat maakt een land tot natie? De Franse historicus Ernest Renan zei: de herinnering samen grote dingen volbracht te hebben en de wil er nog andere te volbrengen. Het is een voluntaristische definitie. Volgens Renan moest de natie berusten op een soort gemeenschappelijke inspiratie, een gedeelde ethos. Maar hij was dan ook een Fransman. De Nederlandse nationale identiteit is veel onduidelijker. Nederland is dan ook veel kleiner dan Frankrijk. Het is vooral in Frankrijk dat een discussie over de nationale identiteit plaatsheeft. Het weekblad l'Express heeft er een groot deel van zijn nummer van 17 oktober 1991 aan gewijd. Twee weken daarvoor had het Institut francais de l'opinion publique - het Franse nipo - een peiling gepubliceerd waaruit bleek dat 75% van de ondervraagden prioriteit gaven aan de bescherming van de nationale identiteit. Volgens 64% werd die | |
[pagina 190]
| |
identiteit bedreigd door een onbeheerste immigratie; volgens 40% door de Europese integratie. Voorlieden van de Franse Socialistische Partij weerspiegelden die gevoelens. Op 31 augustus 1991 zei de voormalige minister-president Michel Rocard: ‘Het is terecht dat de burgers zich afvragen wat de identiteit van dit land is.’ En minister van Onderwijs Lionel Jospin voegde daaraan toe dat volgens hem een van de oorzaken van het gevoel van malaise te zoeken was in de ‘identiteitscrisis’ van de Franse maatschappij.Ga naar eind1 Maar wat is de identiteit van Frankrijk? Sommigen noemden de grote namen uit het verleden: Jeanne d'Arc, Napoleon, de Gaulle. Zij zouden die identiteit incarneren. Maar nu is een kwart van alle leerlingen op lagere scholen in Parijs van buitenlandse afkomst. Kunnen onderwijzers dan nog steeds spreken van ‘de Galliërs, onze voorouders’? Is het misschien beter de Franse identiteit te zoeken in de leidende gedachten van de grondwet, zoals die van de vrijheid en de rechtsstaat? Het weekblad l'Express kwam niet tot een synthese en misschien was dat ook niet te verwachten. Maar de ondertoon was een pessimistische, misschien het duidelijkste geuit door Paul Thibaut, voormalig directeur van het blad Esprit, die zei: ‘Vandaag hebben de Fransen het gevoel niet meer opgewassen te zijn tegen de grote rol die zij in de geschiedenis hebben gespeeld. Zij ondervinden een soort van wroeging ten aanzien van hun identiteit, een gebrek aan zelfvertrouwen, misschien zelfs een zekere zelfhaat.’ De Frans-Bulgaarse schrijfster en psychoanalytica Julia Kristeva heeft hier onlangs ook over gesproken. Tegen nrc Handelsblad zei zij: ‘Politiek links heeft het nationale als thema nooit erg serieus genomen. Ze waren voor alles idealistisch ingesteld en hielden zich voornamelijk bezig met problemen als die van de Derde Wereld. Hierdoor hebben ze te laat ingezien dat het nationale element in de loop der jaren verworden is tot een lege huls.’Ga naar eind2 Men mag aannemen dat Julia Kristeva door haar herkomst voeling houdt met Oost-Europa. Na de communistische ijstijd herleeft het nationalisme daar. In de voormalige Sovjetunie en in Joegoslavië heeft dat geleid tot fragmentatie. Ook Tsjechoslowa- | |
[pagina 191]
| |
kije zou uiteen kunnen vallen. Terwijl West-Europa wordt gekenmerkt door integratie, wordt Oost-Europa bedreigd door fragmentatie. De tegenstelling is frappant. Maar zowel de integratie hier als de fragmentatie daar roepen op tot een bezinning over de identiteit: voor de Fransen is dat de identiteit van Frankrijk, voor de Hongaren in het Roemeense Transsylvanië hun identiteit als Hongaar. Het gaat hier om buitengewoon belangrijke zaken, die zowel het alledaagse leven van zeer veel mensen raken alsook de ratificatie van het Verdrag van Maastricht betreffen. Het is voor iedereen belangrijk zich thuis te voelen in het land waarin men woont. President Vaclav Havel zei: ‘Thuis zijn is voor iedereen een fundamentele existentiële ervaring. (...) Omdat mijn nationaliteit een essentieel onderdeel van mij is (...) zie ik geen enkele reden waarom ik haar niet zou omarmen.’Ga naar eind3 Voelen wij ons thuis in de Europese Gemeenschap? Nederland is een van de oprichters van de eg. Wij voelden ons uitstekend thuis in de Gemeenschap van de zes. Wij voelen ons ook thuis in de huidige Gemeenschap van de twaalf, al leidt schaalvergroting onvermijdelijk tot onpersoonlijkheid en houdt de Brusselse bureaucratie zich bezig met allerhande zaken die veel beter op het nationale niveau kunnen worden behandeld. Het is niet moeilijk twaalf andere landen te noemen die lid van de Europese Gemeenschap willen worden. Zullen Nederlanders zich thuis voelen in een Gemeenschap van vierentwintig lidstaten? En dan heb ik het nog niet eens over Turkije en Marokko - die beide lidmaatschap hebben aangevraagd - noch over Rusland, Wit-Rusland en de Oekraïne. Waar liggen de natuurlijke grenzen van de Europese Gemeenschap? Zijn er wel zulke natuurlijke grenzen? Waar het mij hier om gaat, is dat men er niet komt met louter formele criteria als democratie, rechtvaardigheid en vrijheid. Inhoudelijker kenmerken zijn nodig. Ik wil hiermee niet zeggen dat de formele criteria - democratie, rechtvaardigheid en vrijheid - niet belangrijk zijn. Zij zijn uiterst belangrijk. Zij liggen in het hart van het liberalisme. Maar het liberalisme beperkt zich dan ook niet tot Europa. Het komt bijvoorbeeld ook in Noord-Ame- | |
[pagina 192]
| |
rika voor. Laat mij vier fundamentele liberale normen onderscheiden. In de eerste plaats vrijheid van meningsuiting; ten tweede verdraagzaamheid; in de derde plaats non-discriminatie; en ten slotte de scheiding van kerk en staat. Dat zijn fundamentele normen die het produkt zijn van het humanisme, van de Franse revolutie en van de Verlichting. Nu is de liberale visie dat deze fundamentele normen universele geldigheid bezitten en dat zij dus ook voor iedereen zouden moeten gelden en niet alleen in West-Europa. Sommige van mijn critici beweren dat de normen die ik zojuist heb genoemd niet westers zijn maar universeel, want - zo wordt beweerd - zij liggen vast in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Volgens deze critici is de liberale visie dus reeds overal aanvaard. Maar als we kijken naar de geschiedenis van de Universele Verklaring, dan blijkt het volgende. Het besluit om een dergelijke verklaring te formuleren dateert van vlak na de Tweede Wereldoorlog en was een reactie op de wandaden van het nationaal-socialistische regime in Duitsland. In februari 1946 stelde de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties een commissie voor de rechten van de mens in. Deze commissie, waarvan achttien landen lid waren, werd op 21 juni 1946 een permanent vn-orgaan. We moeten onthouden dat in die tijd Afrika en ook het Midden-Oosten nog vrijwel geheel gekoloniseerd waren. China was nog niet communistisch en Japan ontbrak. Die commissie van achttien leden heeft uit haar midden weer een redactiecommissie van acht leden samengesteld, waarvan de volgende landen lid waren: de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Australië, Chili, Libanon, China en de Sovjetunie. Voorzitter van de redactiecommissie was Eleanor Roosevelt, de weduwe van de Amerikaanse president. Het was dus een westers georiënteerd gezelschap. Op 10 juni 1948 keurde de commissie van achttien de ontwerpverklaring goed. De vier communistische leden van die commissie onthielden zich echter. Dat geeft al aan dat er geen eensgezindheid was. Ik denk dat indien een dergelijk gezelschap vandaag een soortgelijke verklaring zou opstellen | |
[pagina 193]
| |
er waarschijnlijk iets heel anders uit de bus zou komen. Ik geef een voorbeeld. Het Afrikaanse Handvest inzake de Rechten van Volken en Mensen van 1981 kent een hoofdstuk ‘plichten’. Dat hoofdstuk rechtvaardigt een beperking in de uitoefening van de rechten van het individu, indien die uitoefening in strijd komt met ‘het gezin, de gemeenschap, de Afrikaanse eenheid of de Afrikaanse culturele waarden’. De visie die daarin naar voren komt, is een heel andere dan de individualistische van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Een tweede voorbeeld. Sommige leiders van landen met een islamitische signatuur hebben erkend dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens voorrang heeft boven de shari'a: Atatürk, Bourguiba, Koning Hassan II. Maar Turkije, Tunesië en Marokko liggen aan de periferie van de islamitische wereld. Hoeveel leiders tussen Teheran en Caïro zouden hun voorbeeld durven volgen? Een derde voorbeeld. Lee Kuan Yew, gedurende lange tijd minister-president van Singapore, heeft in duidelijke bewoordingen gezegd dat hij de democratie ongeschikt acht voor zijn land. Nu hebben wel meer leiders dat soort uitspraken gedaan, maar Lee Kuan Yew onderscheidt zich van hen door zijn succes. Singapore is een moderne staat. Dat kon men van het Indonesië van Soekarno bepaald niet zeggen. Soortgelijke geluiden als die van de minister-president van Singapore hoort men ook steeds meer uit Japan. De visie van het liberalisme is - ik herhaal het - dat bepaalde fundamentele normen voor alle mensen zouden moeten gelden. Ik ben dan ook van mening dat ons land geen ontwikkelingshulp moet geven aan landen die de rechten van de mens in ernstige mate schenden. Dat minister Jan Pronk heeft gekeken naar de moordpartij op Timor vind ik dus goed verdedigbaar. Of een Nederlandse minister nu de eerst geroepene is daarnaar te wijzen - gezien ons koloniale verleden - en of de heer Pronk altijd de juiste toon heeft weten te treffen, zijn vragen die ik hier buiten beschouwing laat. Mijn conclusie op dit punt is dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens alleen universeel is omdat zij zo wordt | |
[pagina 194]
| |
genoemd en dat zij in feite de normen van liberaal-kapitalistische, althans westerse landen tot uitdrukking brengt, waarnaast andere normen van andere beschavingen moeten en kunnen worden geplaatst. Het cultuurrelativisme behelst de opvatting dat alle culturen van gelijke waarde zijn. Het is ontstaan in de antropologie. De beroemde antropoloog Franz Boas zei dat wat filosofen hadden aangezien voor universele waarden in werkelijkheid niets anders dan particuliere waardeoordelen waren. Het zijn, zo zei hij, vooroordelen met de schijn van wetenschappelijkheid. Boas' leerling Herskovits formuleerde het als volgt: ‘Oordelen zijn gebaseerd op ervaring en ervaring wordt door ieder individu geïnterpreteerd in termen van zijn eigen enculturatie.’Ga naar eind4 Een dergelijk standpunt is begrijpelijk voor een antropoloog, die het als het ware als zijn taak ziet op te gaan in een ander soort werkelijkheid; die zoveel mogelijk één wil worden met zijn studieobject. Maar indien het idee van gelijkwaardige en elkaar uitsluitende culturele waarden wordt overgebracht van de antropologie naar de wereld der werkelijkheid kan het uiteindelijk leiden tot een beleefde vorm van apartheid. In de woorden van Stephan Sanders, redacteur van De Groene Amsterdammer: het is dan een soort niet-inmengingsverdrag. Ieder zijn eigen cultuur, zijn eigen enculturatie, zijn eigen etnische hok.Ga naar eind5 Ik geef drie voorbeelden om aan te geven waartoe het cultuurrelativisme in politiek opzicht kan leiden. Het eerste voorbeeld is de apartheid: een westers verschijnsel, hoewel het in India ook bestaat, of bestond, in de vorm van de kastenmaatschappij. Het tweede voorbeeld is het levend verbranden van weduwen: een Hindoegebruik, dat nu gelukkig nauwelijks meer voorkomt. Het derde voorbeeld is de besnijdenis van meisjes: volgens de Nederlandse regering een islamitisch gebruik, hoewel dat niet betekent dat het in alle islamitische gemeenschappen voorkomt.Ga naar eind6 Elk van deze drie verschijnselen kan worden verdedigd op grond van godsdienstige of culturele overwegingen. Maar voor mij zijn het misstanden waar ik tegen ben omdat zij strijden met fundamentele normen van de westerse samenleving: non-discrimatie en de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam. In fei- | |
[pagina 195]
| |
te ontkent het cultuurrelativisme de waarden van de Europese Verlichting. Het leidt uiteindelijk tot onverschilligheid, zo niet tot moreel nihilisme. In Nederland is de positie van vrouwen vooral van belang. Ik geef twee voorbeelden. Het eerste betreft de polygamie. Volgens de Afdeling Burgerzaken van de gemeente Amsterdam zijn er in de hoofdstad naar schatting achthonderd mannen die op hun persoonskaart een dubbel huwelijk hebben staan. Mr. F.T. Zilverentant, hoofd van de afdeling nationaliteit en burgerlijke staat van het ministerie van Justitie, denkt dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens tot de uitspraak kan komen dat polygame gezinshereniging moet worden aanvaard.Ga naar eind7 Ik ben daar tegen. Het tweede voorbeeld betreft de schoolgang van leerplichtige Turkse en Marokkaanse meisjes. Volgens prof. Entzinger gaat ongeveer twintig procent van leerplichtige islamitische meisjes in de leeftijdsgroep van dertien tot zestien jaar niet naar school.Ga naar eind8 Het is duidelijk dat dit een slechte zaak is, want zij strijdt met het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen, dat overigens ook door vele autochtonen nog lang niet altijd wordt geëerbiedigd. Waar het mij hier om gaat, is dat er over de door mij genoemde fundamentele beginselen niet kan worden gemarchandeerd. Ook niet een klein beetje. Het liberalisme kan dat niet doen zonder zichzelf te verloochenen. Onze multiculturele samenleving kent dus grenzen, namelijk waar deze beginselen in het geding komen. Mijn tolerantie strekt zich niet uit tot de intoleranten. Maar wie het cultuurrelativisme afwijst, kan het culturele pluralisme nog wel aanvaarden. Zoals ik onlangs schreef in De Volkskrant: ‘Iedereen in Nederland mag gaan en staan waar hij wil, zeggen wat hij wil, zijn eigen voedsel eten, kleren dragen en godsdienst belijden. Islamitische schoolgaande meisjes mogen een hoofddoek dragen, hoewel die natuurlijk voor heel wat meer staat dan alleen voor het bedekken van het haar.’ Mijn bezwaar tegen de slagzin ‘integratie met behoud van identiteit’ is dat integratie een dynamisch proces is en ‘behoud van identiteit’ een statisch begrip. In De Volkskrant schreef ik: | |
[pagina 196]
| |
‘Nu zien wij dat het een op gespannen voet kan staan met het ander.’ Ik schreef kan staan, niet moet staan. De Nederlandse overheid heeft de taak een op integratie gericht beleid te voeren dat ruimte laat voor de eigen cultuur zolang die cultuur geen inbreuk maakt op de openbare orde. Alvorens in grote lijnen aan te geven welke vorm dat beleid moet krijgen, is het nuttig eerst het begrip integratie te definiëren. De negatieve definitie luidt: integratie is geen segregatie en geen assimilatie. Segregatie is de gescheiden ontwikkeling van bevolkingsgroepen en assimilatie betekent de aanpassing in alle uiterlijkheden van de minderheid aan de meerderheid. Positief gedefinieerd komt integratie neer op gelijkwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving. Zowel autochtonen als allochtonen dienen zich te gedragen naar de Nederlandse rechtsorde. De grote meerderheid doet dat gelukkig ook. Maar dit betekent niet dat voor bepaalde wensen die samenhangen met de culturele achtergrond van sommige groeperingen geen ruimte kan worden gecreëerd. Over de vraag welke wensen moeten worden gehonoreerd kan een dialoog plaats hebben, eventueel gevolgd door parlementaire besluitvorming. Zo gaat het met veel wensen van veel groepen burgers. Het echte integratieprobleem speelt zich af in de wijk. Daar leven verschillende groepen allochtonen met eigen gedragsregels en culturele en godsdienstige opvattingen samen met autochtonen die ook bepaalde opvattingen huldigen. Daar botsen de groepen en hun gewoonten. Daar lopen de spanningen op. Daar wordt de ander tot zondebok gemaakt voor de eigen ellende. Toch past hier terughoudendheid voor de politici en het openbaar bestuur. Natuurlijk niet op de beleidsterreinen die zijn gericht op het wegnemen van sociale en economische achterstanden. Maar wel op het gebied van de waarden. Overheidsinstanties noch politieke partijen behoren de mensen voor te schrijven hoe ze, binnen de wet, met elkaar moeten leven. In het beste geval kunnen zij proberen voorwaarden voor de wijkbewoners te scheppen om tot een dialoog met elkaar te komen over wat zij wensen te verstaan onder ‘integratie met behoud van culturele identiteit’. Daar zou ook op nationaal niveau consensus over | |
[pagina 197]
| |
moeten worden gevonden, evenals over een nationale, ondubbelzinnige uitspraak tegen discriminatie. Ria Beckers, fractievoorzitter van Groen Links, en ik hebben in een motie de regering verzocht een dergelijke verklaring op te stellen. Voor liberalen staat de integratie voorop. Ik heb twee toekomstbeelden. Het ene toekomstbeeld toont mij etnische getto's waar vele duizenden mensen van allochtone herkomst leven in een cultureel isolement, met hoge werkloosheidspercentages, weinig kennis van de Nederlandse taal en weinig contact met de autochtone omgeving. Mijn tweede toekomstbeeld ziet er anders uit. In januari 1992 ben ik een dag of tien in Marokko geweest. In het vliegtuig dat mij naar Casablanca bracht zaten veel Marokkaanse Nederlanders of Marokkanen die in Nederland wonen. Velen van hen herkenden mij. Sommigen spraken mij aan. Zij deden dat in vloeiend, hoewel niet foutloos Nederlands. Het waren Marokkanen die lang in Nederland hadden geleefd en gewerkt, die teruggingen naar hun land van oorsprong voor familiebezoek of om een probleem op te lossen of gewoon om vakantie te vieren. Zij maakten op mij een zelfbewuste en werklustige indruk. Ik vermoed dat hun aanwezigheid in Marokko een positieve invloed heeft op de economische ontwikkeling van dat land en op de contacten tussen Marokko en Nederland. Als wij erin slagen het aantal van zulke mensen die in Nederland goed van de grond zijn gekomen en die nog contacten hebben in hun land van oorsprong te vergroten, dan zal een menselijke brug ontstaan tussen West-Europa en Noord-Afrika die voor beide gebieden van groot belang kan zijn. De Marokkaanse ontwikkeling zal erdoor worden gestimuleerd en Nederland krijgt er mensen met ambitie bij. Het is duidelijk dat wij alles moeten doen om het eerste toekomstbeeld te vermijden en het tweede te bevorderen. |
|