| |
Onze leefwereld niet willen domineren
Naast de vraag naar de projecten die na het einde van de strijd tussen de grote systemen centraal moeten komen te staan in de politiek, is er een aantal prangende vragen over het karakter van de politieke discussie. Ik zie er minstens drie, namelijk de vraag of de meeste problemen waarvoor regeerders staan - op een paar onoplosbare ideële geschilpunten na - niet zo verzakelijkt zijn dat de politiek zich onontkoombaar losmaakt van ideologieën; de vraag of aan de andere kant kwesties waar zo'n ‘zakelijke’ benadering geen antwoord geeft - bijvoorbeeld vragen van leven en dood - in een pluriforme samenleving als de onze eigenlijk wel bindend politiek beantwoord kunnen worden; en de vraag of de huidige tijd eigenlijk wel beginselpolitiek verdraagt. Deze laatste vraag kan nog wat worden toegespitst. Heeft de secularisering er niet toe geleid dat een christen-democratische partij voor de keuze staat ofwel principieel en klein te zijn, ofwel pragmatisch en breed?
| |
Verzakelijking van de politiek
Dat verschillen in ideologie vandaag de dag maar een beperkte invloed hebben op politieke standpunten, lijkt krachtig te worden bevestigd in het rapport dat de toenmalige informateur Tjeenk Willink op 6 juli 1994 aan de Koningin uitbracht: ‘Pro- | |
| |
grammatisch gezien staan deze partijen [namelijk de vier grote] dichter bij elkaar dan in het verleden wel het geval is geweest. Geen van de partijen sluit een van de andere op voorhand uit van samenwerking in een kabinet.’ Als het allemaal zo weinig uitmaakt, dienen we dan niet te erkennen dat de politiek wel van haar ideologische lading ontdaan móest worden?
Het oordeel dat de verschillen zo gering zijn, is zeker juist als we de aandacht richten op het type systeemvragen dat decennialang de discussie heeft beheerst, namelijk het financieringstekort, de hoogte van de collectieve lastendruk, het inflatiepercentage, de daaruit berekende werkgelegenheidseffecten. Omdat bij dit soort onderwerpen onder politici een brede overeenstemming bestaat wat ‘goed’ is en wat ‘slecht’ - ‘goed’ is bijvoorbeeld een lager financieringstekort, ‘slecht’ een hoger - kunnen politieke vraagstukken vergaand worden gereduceerd tot ‘techniek’. Aan ‘de ambtenaren’, de ‘deskundigen’ of het cpb wordt gevraagd ‘door te rekenen’ hoe zogeheten ‘beleidspakketten’ op punten als de genoemde ‘uitkomen’. Waarmee dan het oordeel over goed en kwaad van deze voorstellen is geveld.
In feite is hier een verborgen ideologie werkzaam, die de blik vernauwt. Een ideologie namelijk die de econometrische correctheid tot norm verheft en ertoe bijdraagt - en de afgelopen jaren op een bijna fatale wijze ertoe heeft bijgedragen - dat vraagstukken van sociaal-economische rechtvaardigheid op de achtergrond raken. Hoe belangrijk het ook is om met behulp van zulke rekenmodellen bepaalde gevolgen te kennen, het moet in de politiek om meer gaan. Dat betreft de sociaal-economische orde. In hoeverre rust de verantwoordelijkheid voor werknemersverzekeringen op de overheid, en in hoeverre op de sociale partners? Wie voert de sociale-zekerheidswetten (keuring, toelating, fraudebestrijding) zodanig uit dat die beantwoorden aan de beoogde gerechtigheidsdoelstellingen? Mag de zorg voor arbeidsbemiddeling en daarop gerichte omscholing worden overgelaten aan een aparte, tripartiet bestuurde organisatie, of moeten ook de uitvoerders van de sociale zekerheid of de betreffende bedrijfstakken daarop aangesproken
| |
| |
worden? Is arbeidsverdeling - bijvoorbeeld de mogelijkheid van deeltijdwerk - iets waarvoor werkgevers en werknemers ook op het niveau van de bedrijfstak verantwoordelijk mogen worden gehouden, en zo ja hoe?
Hoewel de rekenmeesters binnen de beperkingen van hun modellen daar letterlijk geen oog - geen zintuig - voor hebben zijn juist zulke vragen van doorslaggevend belang voor het sociaal-economisch beleid. De conceptie van de verantwoordelijke samenleving, die aan het begin van de jaren tachtig zo veelbelovend in discussie werd gebracht, gaf en geeft bijvoorbeeld aanleiding om werkgevers en werknemers rechtstreeks verantwoordelijk te maken voor werknemersverzekeringen, en om keuringen op te nemen in een herplaatsingsproces, en niet uitsluitend in een uitkeringsproces. Een politieke beweging zal aan haar visie op het functioneren van de samenleving ook zoiets als een ‘intuïtie’ ontlenen met betrekking tot de vraag welke manier van werken in de sociale zekerheid aan het aanvaarden van eigen verantwoordelijkheid ten goede komt. En voor alle duidelijkheid: andere ideëel gemotiveerde bewegingen zullen aan hun visie op de samenleving en hun conceptie van de sociaal-economische orde ook hun inzichten ontlenen omtrent vraagstukken als de uitvoering van de sociale zekerheid. Maar als de modellen het sociaal-economisch beleid domineren, worden zulke ideële oriëntaties stilzwijgend buiten de orde geplaatst. Dan heeft niet alleen verzakelijking de ideologie verdrongen, maar is in feite de techniek tot ideologie geworden.
Hiermee is de eerste vraag die in de inleiding van deze bijdrage werd gesteld eigenlijk ook beantwoord, namelijk of de problemen waarvoor regeerders staan niet merendeels zozeer verzakelijkt zijn dat de politiek de ideologie heeft moeten afschudden. Het antwoord moet ja zijn, als we de discussie over het sociaal-economisch beleid slechts aan de oppervlakte bekijken. Daar zijn de verschillen gemarginaliseerd en is de econometrische techniek als een substituut-ideologie gaan functioneren. Ten onrechte is de discussie over het begrotingsbeleid
| |
| |
en het sociale-zekerheidsbeleid losgeraakt van het politieke debat over sociaal-economische ordeningsvraagstukken - vraagstukken waar het cda in 1983 met het rapport Van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij nog zo duchtig de tanden in had gezet.
| |
De grenzen van de verzakelijking
Intussen weten ook degenen die het sociaal-economische debat econometrisch correct voeren, best dat er nog heel andere kwesties zijn. Vragen zoals die in de vorige paragraaf belicht zijn; vragen zoals die of kinderen kennis mogen nemen van de eigen afstammingsgegevens, en of de vorming van samenwerkingsscholen waarin christelijke en openbare scholen opgaan wenselijk is, en of experimenten met embryo's moeten worden toegestaan. Bij dit soort vragen staat de verzakelijkte politiek met lege handen. Er is geen enkel ‘model’ voorhanden waarmee de gunstiger of ongunstiger effecten van beslissingen bij dit soort onderwerpen kunnen worden uitgerekend. Hoogstens kan men in het geding brengen dat bijvoorbeeld door prenatale eugenetische screening de kosten van de zorg kunnen worden gedrukt, maar zo'n argument wordt vrij algemeen als ongepast van de hand gewezen. Het richtsnoer ‘wat de mensen wensen’ is vaak evenmin behulpzaam bij het vinden van een antwoord in een politieke discussie die zich ver van ideologie wil houden. De wensen van mensen lopen immers uiteen of botsen zelfs op elkaar, zoals bij de kwestie van de anonimiteit van donors voor kunstmatige inseminatie.
Wel worden soms pogingen gedaan om een kwestie geheel op het niveau van de individuele beslissing te brengen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer men inzake euthanasie de individuele wens doorslaggevend acht, of als experimenten met embryo's afhankelijk worden gesteld van toestemming van de ouders. Nu zal niemand in twijfel trekken dat de toestemming van betrokkenen een onmisbare voorwaarde is. Maar dit betekent niet dat die toestemming ook voldoende is. Het gaat immers om belangen waar ook anderen en de rechtsgemeenschap
| |
| |
als geheel bij betrokken zijn, zoals de eerbiediging van het menselijk leven. Ook voorstanders van een legalisering van euthanasie willen de zelfbeschikking niet zonder meer maatgevend maken. De behoefte aan wettelijke normering kan niet worden weggenomen door de ‘zelfbeschikking’ centraal te stellen. Als een algemene regel te weinig houvast biedt of als er te veel uitzonderingen moeten worden gemaakt, zal de wetgever minstens zó veel houvast in de vorm van een hoofdregel moeten geven dat blijkt dat de waarde van het leven voorop staat.
Een poging om de individuele beslissing tot maatstaf te maken is ook te zien op een heel ander terrein, namelijk bij de voorstellen om de verdeling van scholen naar ‘richting’ afhankelijk te maken van een zogenaamde directe meting. De ‘onderwijsconsumenten’ krijgen dan de vraag welke ‘richting’ ze wensen. Ook hier geldt dat persoonlijke voorkeuren belangrijk zijn, maar niet in een soort luchtledig. Als we een ondernemer prijzen wanneer hij met een eigen karakteristiek product op de markt komt, moeten we dan van scholen een passieve verwerking van de ‘vraag’ verlangen? Het behoort ook tot de onderwijsvrijheid om onderwijs van een bepaalde richting aan te bieden. Die vrijheid kan weliswaar slechts op bekostiging uit publieke middelen rekenen als er ook voldoende vraag naar is, maar ze kan niet worden weggestreept tegen vrijheid van de onderwijsconsumenten.
| |
Procedureoplossingen
Verzakelijkte, van ideologische oriëntatie vervreemde politiek blijft dus met een aantal onoplosbare vragen zitten. Om toch een uitweg te vinden is een zekere voorliefde merkbaar voor procedureoplossingen. Ik bedoel daarmee dat een antwoord op dit soort kwesties niet in de ene of de andere richting wordt bepaald. In plaats daarvan wordt een procedure vastgesteld waarin de verschillende belangen en argumenten naar voren kunnen komen. Vervolgens heeft iemand - degene die ‘eerstverantwoordelijk’ wordt geacht, of een bepaald orgaan - de taak een beslissing te nemen
| |
| |
De politiek zal zich dan troosten met de gedachte dat ze de handen niet heeft vuilgemaakt aan een ‘alleen maar’ ideëel gemotiveerde beslissing waarover de meningen uiteenlopen. Maar op deze manier verzaakt de politiek aan haar roeping recht te doen. Ze moet voorkomen dat juist de kwetsbare belangen - van pril of verzwakt menselijk leven, van iemand die op zoek is naar de eigen identiteit, van een pedagogisch ideaal dat de wind niet mee heeft - uit het oog worden verloren. Een vroeg voorbeeld van een procedureel antwoord als uitweg was de Wet afbreking zwangerschap van 1981: het strafrechtelijke verbod werd vervangen door een consultatie- en afwegingsplicht, inclusief wachttermijn. Als alternatief voor een inhoudelijke normering bij experimenten met menselijk leven en gentechnologie wordt nu vaak gepleit voor het inschakelen van ‘breed samengestelde medisch-ethische commissies’ die de toelaatbaarheid moeten ‘toetsen’. Als toetsingskader worden dan vaak opnieuw formele maatstaven, zoals de aanwezigheid van alternatieven, naar voren gehaald.
Het resultaat is in al deze gevallen open. In de discussie over de samenwerkingsschool is ook weer de verleiding van het procedurele antwoord opgedoken: ze wordt ‘niet nagestreefd’, en evenmin afgewezen, maar schoolbesturen krijgen een procedure aangereikt waarlangs ze tot de vorming van zo'n school kunnen overgaan.
| |
Norm en procedure
Mijn beschouwing over het procedureel oplossen van inhoudelijk onbeantwoorde beleidsvragen heeft een kritische toon. Toch wil ik niet zeggen dat het altijd verkeerd is om procedures voor een nadere beslissing vast te stellen. Er zijn nu eenmaal nogal wat kwesties die niet in algemene termen kunnen worden beslist en waarvoor dus een nader wegen van de belangen en argumenten in de concrete situatie nodig is. Ook dat behoort tot een politieke stijl die zich richt op de levenssituatie van mensen.
Maar dan mag en moet wél aan de politiek, meer in het bij- | |
| |
zonder aan de wetgever, de eis worden gesteld dat er richtinggevende uitspraken worden gedaan. Daarbij gaat het om het relatieve gewicht van de betrokken belangen. Juist wanneer men de beslissing in concreto openhoudt, mag worden verwacht dat daarbij aandacht wordt besteed aan kwetsbare belangen. De beslissingen inzake euthanasie die de wetgever in 1993 genomen heeft, zijn dan ook van andere aard dan wat in 1981 omtrent afbreking van zwangerschap is besloten. Er is inzake euthanasie wel een meldingsprocedure vastgesteld waarin onder meer rekenschap moet worden gegeven van het verloop van het besluitvormingsproces. Deze procedureregels treden niet in de plaats van de materiële norm. Die is als strafrechtelijk verbod van levensbeëindiging gehandhaafd; de beperking van een afwijking tot het - ook al voordien bestaande - beroep op overmacht als noodtoestand impliceert een duidelijke voorrang voor de keuze ten behoud van leven, ook in zijn kwetsbaarste vormen. Elke concrete keuze tot levensbeëindiging blijft dus onderworpen aan de zware verantwoordingsplicht van het beroep op een daadwerkelijke noodtoestand. Op het openbaar ministerie, in zijn wettelijke verplichting tot ‘handhaving der wetten’, rust dus de taak te waken voor het gevaar dat de procedure ter toetsing van zo'n beroep op de uitzonderingssituatie vervlakt van noodtoestand tot een procedure met open resultaat. Er is alle reden harder daaraan te werken.
| |
De verantwoordelijkheid van de politiek
Onze tweede vraag kan nu worden beantwoord, namelijk de vraag of er in de gevallen waarin een zakelijk-technische benadering geen antwoord oplevert, in een pluriforme samenleving als de onze eigenlijk wel een verbindend politiek antwoord gegeven kan worden. Het antwoord is ja. Sterker nog, zo'n bindend politiek antwoord móet worden gegeven, wil de politiek bij wezenlijke rechtsvragen niet de kop in het zand steken. En alleen maar ‘proceduraliseren’ van het antwoord komt erop neer dat de politiek de kop in het zand steekt. Een politieke partij mag dus het debat over deze vragen van wetgeving en beleid
| |
| |
- de discussie over de bescherming van kwetsbare belangen en de daarmee verbonden vragen van recht en onrecht - niet uit de weg gaan. De minimale consensus van een samenleving betreft niet de antwoorden, maar de mogelijkheid daarover met elkaar in debat te gaan.
| |
Beginselpolitiek in een geseculariseerde samenleving
Het ter zijde stellen of wegrelativeren van ideële oriëntaties is niet alleen een probleem voor de christen-democratische politieke beweging. Bijvoorbeeld voor mensen met een sociaaldemocratische politieke overtuiging, of voor liberalen die niet het individuele, materiële eigen belang maar de individuele vrijheid als maatstaf hebben, moet dit evenzeer een reden tot zorg zijn.
Het was de liberaal Ralf Dahrendorf die een paar jaar geleden indringend waarschuwde voor de neiging om de waarde van de democratische rechtsstaat en van de bescherming van grondrechten weg te relativeren: ‘Als een beetje slaan van arrestanten in een ander deel van de wereld normaal wordt gevonden, mogen wij onze westerse opvatting van grondrechten dan wel aan hen opdringen?’ Als op het vlak van de normen ieders individuele of collectieve voorkeur evenveel waard is (‘anything goes’), leidt dat tot anomie, zo betoogt Dahrendorf. Tussen relativisme en fundamentalisme dreigen de rechtsstatelijk-democratische idealen van de Nieuwe Tijd vermalen te worden.
De zorg die Dahrendorf verwoordt, betreft de gemeenschappelijke idealen van de democratische rechtsstaat, de ideële basis dus van democratische politiek als geheel. Mijn antwoord op de vraag of de huidige tijdgeest beginselpolitiek eigenlijk wel verdraagt, is dat beginselpolitiek - ook nu - niet alleen mogelijk, maar eigenlijk zelfs noodzakelijk is. Het behartigen van de waarden van de democratische rechtsstaat - met grondrechten voor ieder mens, ongeacht ras, overtuiging, geslacht of seksuele gerichtheid - is op zichzelf al een ideële keuze.
Zeker, macro-economische verkenningen en soortgelijk re- | |
| |
kenwerk wekken de schijn van het tegendeel. Maar zonder ideële oriëntatie blijft de politiek het antwoord schuldig als het gaat om de verdeling van verantwoordelijkheden in onze samenleving tussen bijvoorbeeld werkgevers, werknemers en overheid, of - als het gaat om de schuldenlast van de overheid, de opzet van pensioenvoorzieningen of milieueffecten - tussen de huidige en komende generaties. Sterker nog, een politieke partij die eenzijdig leunt op dit soort economisch-technische rationaliteit loopt een verhoogd risico stuurloos te worden. De commissie onder voorzitterschap van Til Gardeniers, die in 1994 de heroriëntatie van het cda voorbereidde, wees daarop toen ze schreef dat ‘een heldere politieke regie niet zonder een consistente eigen politieke visie kan’.
Veel, zo niet alles van wat ik zo-even betoogde geldt voor elke beginselpartij. Heeft een christelijke volkspartij het dan niet extra moeilijk, nu de kerkelijke betrokkenheid zo sterk is afgenomen? Welke zeggingskracht hebben christelijk-sociale politieke principes in een steeds minder kerkelijk betrokken samenleving? Een gezaghebbende oproep door de kerken tot steun aan de christen-democratische lijst kan niet meer de oplossing zijn. Aan de andere kant is de verminderde kerkelijke betrokkenheid - die vaak als ‘secularisering’ wordt aangeduid - ook geen toereikende verklaring voor het recente verlies aan kiezerssteun. Zo snel gaat de ontkerkelijking nu ook weer niet. Eerder zal de vraag moeten worden gesteld of de christen-democratische herkenbaarheid niet te waterig was geworden voor delen van de samenleving die daar gevoel voor hebben - niet alleen ouderen en traditionele kiezersgroepen, maar zeker ook jongeren die ervaren dat er meer is tussen hemel en aarde dan overheid en markt. De oriëntatie op levende christelijk-sociale beginselen moet leiden tot een heldere beoordeling, met waarneembare praktische betekenis.
Bij het geven van zo'n politiek oordeel is de verwijzing naar kerkelijke uitspraken niet voldoende. Politiek is immers gericht op beslissingen die voor de hele samenleving bindend zijn. De argumenten moeten daarom van dien aard zijn dat ze beteke- | |
| |
nis kunnen hebben voor eenieder, ook voor rechtsgenoten met een andere geloofs- of levensovertuiging. Dat legt christen-democraten de taak op om helder en nauwgezet te verklaren waarom ze tot een bepaald politiek oordeel in dit soort vragen komen.
Laat ik als voorbeeld nogmaals iets zeggen over onze afwijzing - indertijd samen met de Partij van de Arbeid en de kleine christelijke partijen - van voorstellen tot gedeeltelijke legalisering van euthanasie. We konden en wilden een beroep op noodtoestand niet uitsluiten, maar wilden in geen geval een stap zetten in een richting die euthanasie in de Nederlandse samenleving tot een geregulariseerd antwoord op noden van ernstig zieke mensen maakt. Om de redenen daarvoor duidelijk te maken moet met kennis van en gevoel voor de verhoudingen aan het ziekbed worden ingegaan op de nood waarin mensen kunnen komen te verkeren. Zulke nood komt niet alleen voort uit ziekte, maar ook uit eenzaamheid en uit het gevoel anderen te veel te zijn. Er zijn dan ook duidelijk risico's verbonden aan het beschikbaar stellen van levensbeëindiging als ‘vorm van behandeling’. Dat in te zien is niet iets exclusiefs voor geloofsgenoten. Integendeel, de naar ons oordeel doorslaggevende overwegingen raken iedereen.
Politieke argumentatie moet dus verder gaan dan het inroepen van het gezag van het woord van de bijbel en van de kerk. Wél kan en moet dat woord ons aanzetten om tegenover eenieder - van welke overtuiging ook - de redenen te verklaren en te bespreken die we doorslaggevend achten voor de rechtsvorming.
| |
Leerzame ervaring
Zo is het bij veel vraagstukken. Wat de joods-christelijke traditie te leren geeft, komt uit een diepdoorleefde menselijke ervaring voort. Jezus Christus bouwde geen systemen, maar ging af op de levenssituaties van mensen. Op grond van die ervaring moet een christen-democratische partij de haar kenmerkende beoordeling ook in deze tijd aan anderen kunnen overbrengen.
| |
| |
Dat de secularisering een situatie zou hebben gecreëerd waarin een christen-democratische partij voor de keuze staat ofwel principieel en klein te zijn, getuigend aan de zijlijn, ofwel pragmatisch en breed, bestuurlijk verantwoordelijk, is naar mijn oordeel dan ook niet waar. Het is een vals dilemma.
Eerder zou ik een andere verwachting naar voren willen brengen, namelijk dat een vrijmoedige, gelovige houding ontspannend kan werken in een situatie waarin zowel fundamentalisten als degenen die materiële vooruitgang verafgoden, denken dat alles en iedereen in het gelid moet worden gezet. Natuurlijk ben ik me ervan bewust dat in naam van heel wat religieuze bewegingen starheid en onverdraagzaamheid tentoongespreid is. Maar zo hoeft het niet te zijn, en er gaat meer kracht uit van de bijbelse oproep gerechtigheid te betrachten zonder jezelf op te werpen als degene die het zo goed weet als God zelf. Daarbij past geduld dat we niet alles hier en nu zo voor elkaar hebben als het uiteindelijk zal moeten zijn. Geduld werkt bevrijdend, en dat is de best mogelijke grondslag om op lange termijn koersvast te zijn.
|
|