Poldergeest
(1998)–Frits Bolkestein, E.M.H. Hirsch Ballin, Thijs Wöltgens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
naliteit en milieurampen zijn niet mis te verstaan en dwingen tot samenwerking, vooral binnen de Europese Unie, en binnen die unie komt veel wet- en regelgeving uit Brussel. Maar de Nederlandse soevereiniteit is geen fictie. Het zijn nog altijd ministers en leiders van nationale regeringen die op beslissende momenten aan de touwtjes trekken. Waarom is de werkloosheid in Nederland lager dan in Frankrijk en Duitsland? Omdat achtereenvolgende kabinetten hun beleidsruimte beter hebben gebruikt. Op kernpunten wordt nog steeds in Den Haag besloten. Van groot belang is het dan ook nauwkeurig na te gaan hoe de nationale beleidsruimte het best kan worden benut om onze liberale democratie te versterken. | |
Nationaal belangIn Nederland wordt slechts besmuikt over het nationaal belang gesproken. De preutsheid van de Nederlandse politiek op dit terrein heeft diepe historische wortels. Sinds 1672 heeft ons land een afkeer van machtspolitiek gehad. De Hollandse kooplieden stonden huiverig jegens de kostbare territoriale driften van de stadhouders. Als kleine commerciële natie hadden we meer zakelijk belang bij een internationale rechtsorde die op afspraken en niet op militaire macht berustte. Die hang naar een internationale rechtsorde sloot goed aan bij ons sterk ontwikkelde gevoel voor moralisme. Deze mentaliteit lag ten grondslag aan de oude Engelse uitdrukking Dutch uncle, een persoon die je ongevraagd van moraliserende adviezen voorziet. De volkenrechtsgeleerde Van Vollenhoven sprak over Nederland als ‘baken van licht in een duistere wereld’. Ook nu nog bepaalt de opgeheven vinger het beeld dat veel buitenlandse diplomaten van ons hebben. Maar die vinger belemmert ons eigen zicht. Onze hang naar een internationale rechtsorde heeft ons soms verblind voor de politieke werkelijkheid. Ook na de Tweede Wereldoorlog kwam ons gebrek aan gevoel voor machtspolitiek herhaaldelijk tot uiting. Bij de dekolonisatie van Indonesië, bij de onafhankelijkheid van Nieuw-Guinea, maar ook, onlangs, | |
[pagina 52]
| |
op 30 september 1991. Dat was Zwarte Maandag, toen Nederland een onrealistische blauwdruk voor een nieuw Europa presenteerde. De boog van onze internationale inspanningen - ontwikkelingshulp, deelname aan humanitaire interventies, bijdrage aan de Europese Unie, opvang van asielzoekers - is te strak gespannen. Wat Nederland nodig heeft, is een nieuw realisme in zijn buitenlands beleid, een realisme dat de voorrang geeft aan ons nationaal belang. Daarmee sluit ons land zich aan bij de gewoonte van andere nationale staten. De nieuwe Britse minister van Buitenlandse Zaken, de socialist Robin Cook, heeft gezegd: ‘Het Britse belang staat op de eerste, de tweede en de laatste plaats.’ Nederland kan het zich niet veroorloven het eigen belang te veronachtzamen, wil het overleven in de harde wereld van de internationale politiek. Bij het opkomen voor het nationale belang mag de blik zich niet beperken tot materiële zaken. De samenhang van onze maatschappij is niet alleen een kwestie van sociale mobiliteit en economische kansen. Die samenhang wordt ook bepaald door de identiteit van ons land, dat wil zeggen een gevoel van lotsverbondenheid, een gedeelde geschiedenis en cultuur. Het zijn ongrijpbare begrippen, die bovendien door de uitwassen van deze eeuw een nare bijsmaak hebben gekregen. Maar gevoelens van nationale identiteit zijn niet per se benepen of tegen anderen gericht. Ze dragen bij aan de gemeenschapszin die elke samenleving nodig heeft. En patriottische gevoelens hoeven geen hindernis voor internationale verbondenheid te zijn. Het Oranjegevoel op Koninginnedag of bij wedstrijden van het Nederlands elftal laat zich uitstekend combineren met een grote vrijgevigheid bij acties ten behoeve van andere landen die getroffen zijn door rampspoed. | |
Nationaal belang in EuropaDe Europese Unie is een spectaculair succes. Ze had aanvankelijk drie doelstellingen. Ten eerste oorlog tussen Frankrijk en Duitsland voorgoed uitbannen. Ten tweede het agressieve | |
[pagina 53]
| |
communisme buiten de deur houden. En ten derde de oorlogsschade herstellen en de welvaart verhogen. Alle drie de doeleinden zijn bereikt. Oorlog tussen de lidstaten is ondenkbaar geworden. Het agressieve communisme is ineengezakt onder het gewicht van de lege woorden en de lege schappen. En de unie vormt de welvarendste groep landen ter wereld, een magneet voor alle landen om haar heen. Nu kan men een drietal andere doelstellingen onderscheiden. Ten eerste verhoging van de welvaart, met inachtneming van de eisen die een gezond milieu aan ons handelen stelt. Ten tweede vergroting van de stabiliteit in de omgeving van de unie, dat wil zeggen in Oost-Europa en aan de overkant van de Middellandse Zee. En ten derde een constructief engagement met de rest van de wereld. Nederland moet bijdragen aan het verwerkelijken van deze doelstellingen, maar niet door zijn eigen belangen op te offeren. Dit betekent dat onze afdrachten aan de Europese Unie zo snel mogelijk tot normale proporties moeten worden teruggebracht. De komende jaren is Nederland relatief de grootste betaler. Natuurlijk staat buiten kijf dat Nederland zeer veel baat heeft bij het bestaan van de Europese interne markt. Maar deze voordelen gelden voor álle lidstaten. Er is geen reden waarom we buitensporig veel extra zouden moeten bijdragen, zeker niet in het licht van de binnenlandse bezuinigingen. Terwijl we onze begroting moeten uitwringen om onze gezondheidszorg te betalen, worden op het vakantieparadijs Tenerife met Europees geld snelwegen aangelegd. Europa houdt niet op aan de Oder. Noch in geografisch, noch in historisch, cultureel of politiek opzicht. Luister naar de president van Tsjechië, Vaclav Havel: ‘Zoals de ene helft van een kamer op den duur niet warm kan blijven als de andere helft koud is, zo is het ondenkbaar dat twee verschillende Europa's op den duur naast elkaar kunnen leven zonder dat dit schadelijk is voor beide.’ Lidmaatschap van de Europese Unie van Polen, Tsjechië, Hongarije en Slovenië herstelt een historisch onrecht. Bovendien zal dat lidmaatschap die landen het gevoel | |
[pagina 54]
| |
van veiligheid geven waarnaar ze verlangen. De landen in Midden- en Oost-Europa moeten het lidmaatschap wel aankunnen, wat lange overgangstermijnen waarschijnlijk noodzakelijk maakt. Voordat de Europese Unie wordt uitgebreid - uiteindelijk zal ze bestaan uit 28 lidstaten - moet de besluitvorming worden veranderd. Het lijkt het best het aantal leden van de Europese Commissie tot één lid per land te beperken. Dat zal die besluitvorming vergemakkelijken. Nederland dient vast te houden aan een eigen commissaris met een volwaardige portefeuille. Het zou onaanvaardbaar zijn als we als middelgroot land en medeoprichter van de Europese Unie in een ondergeschoven positie worden gemanoeuvreerd. In Europa zullen we het moeten doen met een samenstel van enige grote, enige middelgrote - waaronder Nederland - en heel wat kleine lidstaten, ieder met zijn eigen geschiedenis, eigen belangen en eigen ambities. Ik houd het niet voor mogelijk dat zo'n conglomeraat tot een gezamenlijke buitenlandse politiek kan komen anders dan op basis van overeenstemming. Ik acht het evenmin denkbaar dat Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - beide met vertegenwoordigers in de Veiligheidsraad - zich zullen laten overstemmen door wat in Parijs enigszins geringschattend ‘gelegenheidscoalities’ worden genoemd. Het is uitstekend dat de grote Europese landen de handen ineenslaan om de vrede in onze regio te bevorderen. Maar Nederland moet oppassen dat de Europese Unie niet het verlengstuk wordt van de buitenlandse politiek van de grote landen. Wat vermeden moet worden, is een buitenlandse politiek die intergouvernementeel voor de grote lidstaten is, en communautair voor de kleine. De Verenigde Staten zijn een federale staat, wat de Europese Unie niet is en hoogstwaarschijnlijk ook niet zal worden. Als in de Senaat van de Verenigde Staten elke staat een gelijke vertegenwoordiging heeft - zowel het kleine Vermont als het grote Californië heeft twee senatoren - dan zou dat in de Europese Unie helemaal het geval moeten zijn. Maar dat is niet zo. Niet | |
[pagina 55]
| |
in het Europees Parlement, niet in de Raad van Ministers en niet in de Europese Commissie. Zolang deze gelijke vertegenwoordiging nergens bestaat, horen kleinere landen als Nederland en België vast te houden aan het unanimiteitsbeginsel inzake de buitenlandse politiek. | |
Democratie in EuropaEen probleem bij het functioneren van de Europese Unie is steeds het democratische tekort bij de besluitvorming geweest. In de unie heeft het parlement vaak niet het laatste woord. Op een aantal terreinen binnen de eerste pijler (de interne markt) wordt namelijk besloten met gekwalificeerde meerderheid. Controle door het nationale parlement blijft dan dus zonder effect, terwijl het Europees Parlement slechts via de samenwerkingsprocedure wordt betrokken. Het is dan ook verheugend dat er bij de Top van Amsterdam is besloten dat het Europees Parlement het recht van medebeslissing krijgt op een aantal terreinen dat in essentie wetgevend van aard is. De grondregel moet zijn dat het Europees Parlement het laatste woord heeft waar met meerderheid van stemmen wordt besloten. Voor aangelegenheden die verder reiken dan de eerste pijler, dient Nederland in beginsel vast te houden aan het vetorecht. Het betreft hier onderwerpen op de terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid alsmede justitiële aangelegenheden. Zaken dus die zeer nauw verbonden zijn met de soevereiniteit, de veiligheid en de eigen identiteit van een land. Een uitzondering moet hier worden gemaakt voor asiel-, visum- en migratiezaken, die samenhangen met het verkeer van personen. Daar is besluitvorming bij meerderheid wenselijk. Maar op de Top van Amsterdam is daar nog niet toe besloten. Meerderheidsbesluitvorming kan ertoe leiden dat Nederland en andere kleinere lidstaten worden gemarginaliseerd door de grotere landen. Op deze wijze wordt het Europese beleid onherkenbaar en komt Europa niet dichter bij, maar juist verder van de burger te staan. Het is ironisch dat veel van degenen die het vasthouden aan het vetorecht als (neo)nationalis- | |
[pagina 56]
| |
tisch betitelen, geërgerd reageren als de Europese Unie, op Frans initiatief, het drugsbeleid wenst te harmoniseren en van Nederland eist dat het zijn beleid aanpast. Voor een goede uitoefening van de controlerende en wetgevende functie van het nationale en het Europese parlement is een transparantere unie vereist. De Tweede Kamer moet de Europese besluitvorming alerter volgen om de nadelige effecten van het democratisch tekort te beperken. Daarom streeft de Nederlandse regering naar de totstandkoming van een Europese Wet op het Openbaar Bestuur en een grotere openbaarheid van de beraadslagingen in de Raad van Ministers. Het argument dat de besluitvorming in de Nederlandse ministerraad niet openbaar is en dus ook in de Europese ministerraden niet openbaar hoeft te zijn, gaat niet op. Beraadslaging en besluitvorming in de Europese ministerraad zijn niet gelijk te stellen met die in de nationale ministerraad als het gaat om regelgeving. De nationale ministerraad pleegt immers niet het finale besluit te nemen. Het finale besluit ligt bij de medewetgever, namelijk de Staten-Generaal, en die spreken en besluiten in alle openbaarheid. Ook met betrekking tot de openbaarheid is op de Top van Amsterdam vooruitgang geboekt. Volgens het verdrag van Amsterdam krijgt iedere burger het recht van toegang tot documenten afkomstig van het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie. Maar dat recht is onderhevig aan de beginselen die de raad bepaalt, dus het blijft hier oppassen geblazen. Verder worden de uitslag van de stemmingen en de stemverklaringen openbaar gemaakt wanneer de raad optreedt als wetgever. Dus niet wanneer de raad een gewoon besluit neemt. Van een euro-wob kan dus nog niet worden gesproken. Besef van het democratisch tekort leidt tot terughoudendheid bij het overhevelen van meer nationale bevoegdheden aan Brussel. Wanneer de emu volgens de strikte toepassing van de criteria tot stand is gekomen, rest er naar mijn mening slechts één terrein waarop nationale bevoegdheid naar Brussel moet | |
[pagina 57]
| |
worden overgebracht, en dat is het terrein van de asiel- en immigratiepolitiek. Dat betekent communautaire samenwerking tussen politie, justitie en douane in het kader van het verdrag van Schengen. Het strafrecht zelf blijft dus uitdrukkelijk buiten de Europese Unie. Overdracht van verdere bevoegdheden aan de unie acht ik ongewenst. Nederlandse liberalen zijn altijd aan de Europese eenwording gehecht geweest en zullen dat blijven. Juist daarom willen ze de Europese Unie tegen overspannen ambities beschermen. Over tien jaar zal de unie zich uitstrekken van Kreta tot Lapland en van Polen tot Ierland. Een unie van die omvang zal alleen over een smal takenpakket kunnen beslissen. Qui trop embrasse, mal étreint. De bureaucratisering van de unie is een groot gevaar, want ze zal de democratische legitimeit van de nationale regeringen ondermijnen. Wie werkelijk iets om Europa geeft, moet de Europese Unie tegen haarzelf beschermen. Het betere is de vijand van het goede. Hoe meer bevoegdheden we nu aan de unie geven, des te groter het gevaar dat ze straks vastloopt. |
|