| |
| |
| |
Vierde brief van Job Cohen
Amsterdam, 7 april 2008
Beste Frits,
Met deze laatste brief komt er een einde aan onze correspondentie, waarin de afgelopen maanden een hele serie onderwerpen aan bod is gekomen. We hebben met elkaar van gedachten gewisseld over gevoelige onderwerpen in onze samenleving. Dat is belangrijk: door de zaken bij de naam te noemen, door te achterhalen waar de kern van een probleem ligt en elkaar via uitwisseling van argumenten te informeren over elkaars standpunten, kom je tot een beter begrip van elkaars drijfveren. In jouw laatste brief kom je terug op het onderwerp integratie. Ik ben het met je eens dat het een belangrijk onderwerp is, maar er zijn er meer. In mijn vorige brief sneed ik het onderwerp economie en welzijn aan. Je moest het laten liggen in je laatste brief. Jammer, want het is een onderwerp dat in de komende tijd eveneens van wezenlijk belang is. Ik zal er straks nog iets over zeggen. Jouw eindconclusie over integratie is duidelijk: die gaat niet goed. Ik ben dat zeker niet in volle omvang met je eens. Vanzelfsprekend ontken ik de problemen niet - ik ben in mijn vorige brieven uitvoerig ingegaan op die problemen én op de maatregelen die wij in Amsterdam hebben genomen en nemen om die te lijf te gaan. Maar betekent dat over het geheel genomen dat het niet goed gaat? Dat er geen vooruitgang wordt geboekt? Laat ik wijzen op dezelfde ‘Integratiekaart 2005’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) die jij aanhaalt: die zegt óók dat de doorstroom van allochtone studenten naar het hoger onderwijs toeneemt, dat de werkloosheid onder allochtonen afneemt, dat er minder arbeidsonge- | |
| |
schiktheid onder tweedegeneratieallochtonen voorkomt, dat hun maatschappelijke participatie toeneemt, ook al blijft die nog achter bij het patroon dat autochtonen hebben. En juist deze week verscheen er een nieuw rapport, ditmaal van het Sociaal Cultureel Planbureau (scp), ‘Het dagelijks leven van allochtone
stedelingen’, waaruit blijkt dat er tussen allochtonen en autochtonen meer overeenkomsten dan verschillen zijn.
De ‘Integratiekaart 2005’ geeft aan dat allochtonen vooral veel minder maatschappelijk participeren dan autochtonen (dat wil zeggen: minder lid zijn van verenigingen en minder vrijwilligerswerk verrichten), iets wat we bevestigd zien in het scp-rapport. Verder zegt de ‘Integratiekaart 2005’ dat nog altijd tweederde van de allochtone bevolking een partner in het land van herkomst zoekt, maar de ‘Integratiekaart 2006’ constateert een afname van die gewoonte, vooral bij de tweede generatie. En op veel vlakken groeien de bevolkingsgroepen qua prestaties op school en arbeidsmarkt langzaam maar gestaag naar elkaar toe, aldus de ‘Integratiekaart 2006’. Over het vermeende gevaar van moslims en ‘de islamisering’ is de afgelopen week, naar aanleiding van de eindelijk verschenen Wilders-film, weer het nodige gezegd. De vraag of multiculturele samenlevingen een fictie zijn, lijkt mij in praktische zin niet relevant: onze westerse, geglobaliseerde wereld is nu eenmaal een smeltkroes geworden van allerlei culturen en godsdiensten. De mensen wonen hier en zijn Nederlander. Wij hebben het dus met elkaar op te lossen en daarmee is die situatie een fait accompli. De mate en manier van integratie die je van nieuwe groepen verlangt, is vervolgens een politieke vraag. Het kader daarbij vormt - het zal je niet verbazen, want ik sprak daar in eerdere brieven al over - onze democratische rechtsstaat. Wat mij betreft mag iedereen binnen dat kader en rekening houdend met anderen, zijn gang gaan. Maar anderen denken daar anders over. Zo bepleit Rita Verdonk, als ik het goed heb, dat de meerderheid beslist - wat dan maar jammer is voor minderheden. Dat is wat mij betreft behoorlijk in strijd met de Nederlandse pluralistische traditie, waarop ik in elk ge- | |
| |
val trots ben. Wie heeft er nu geen oog voor Nederlandse normen en waarden, ben ik dan geneigd te denken. Dat rechtsstatelijke kader
wordt duidelijk overschreden zodra radicaliserende islamitische religieuzen onze rechtsstaat te gronde willen richten. In Amsterdam hebben wij, onmiddellijk na de moord op Van Gogh, daarom een zogeheten informatiehuishouding opgezet, een fijnmazig netwerk waarbij allerlei instanties en individuen betrokken zijn om radicalisering op het spoor te komen, bij te sturen of waar nodig te bestrijden. Het is een organisatie die een belangrijke vraagbaak is geworden voor het herkennen van radicalisering, voor het omgaan ermee en daarmee voor het verminderen van de gevaren ervan. Het gaat daarbij zeker niet om grote groepen radicaliserenden, maar wij weten dat ook kleine groepen of zelfs eenlingen voor ernstige en vreselijke gebeurtenissen kunnen zorgen. Daar hadden wij de film van Wilders allemaal niet voor nodig. Intussen wordt er ook uitgebreid onderzoek verricht naar de oorzaken van radicalisering, en de eerste resultaten daarvan lijken erop te wijzen dat radicalisering niet alleen met godsdienst te maken te heeft, maar ook met problemen rond identiteit en sociaal-economische positie. Dat wat betreft de integratieproblematiek in Nederland. Tot slot wil ik nog wat doorborduren op West-Europees zelfvertrouwen en, in het verlengde daarvan, de economische positie van Europa. Eerlijk gezegd lijkt me dat een onderwerp dat kan wedijveren met de problematiek van de integratie.
Vorig najaar heb ik met een delegatie uit Amsterdam China bezocht. Daar kreeg ons gezelschap een presentatie van onze voortreffelijke ambassade waaruit naar voren kwam dat het aandeel van de Chinese economie, als de huidige ontwikkelingen doorzetten, zal groeien van 11 procent van de wereldeconomie nu naar 35 procent in 2040, en dat in dezelfde tijd het aandeel van de economie van de eu zal dalen van 25 procent van de wereldeconomie naar 9 procent. Dat zijn cijfers die niet goed zijn voor het Europese zelfvertrouwen, zelfs als je je afvraagt of ze realistisch zijn. In elk geval zien wij al jaren achter- | |
| |
een de groeicijfers in China en andere opkomende landen, zoals India, Brazilië en Turkije, met waarden waarvan wij in Europa alleen maar kunnen dromen - wij zijn al verschrikkelijk blij als we de helft ervan halen. Wat in China opvalt, is dat het daar allang niet meer alleen om laagwaardige arbeid gaat. Natuurlijk, dergelijke arbeid is daar relatief uiterst goedkoop, maar daarnaast vindt er een razendsnelle ontwikkeling plaats waarin ook hoogwaardige arbeid steeds meer mogelijk wordt. Ik zag in Beijing de wording van een science park, waar binnen een jaar of tien zo'n 750.000 mensen - studenten, docenten, hoogleraren, onderzoekers, laboranten en iedereen die zich met de voorzieningen bezighoudt - komen te werken. Dat is een stad even groot als Amsterdam! En gewerkt wordt er. Keihard. Ingenieurs worden er bij honderdtallen geproduceerd. Zoals ook op de scholen in China keihard wordt gewerkt. Chinese scholieren zitten van negen tot vijf op school en hebben dan nog een paar uur huiswerk voor de boeg, om van het weekend maar te zwijgen. Dat is een contrast met onze samenleving - dat ertoe zal leiden dat de Chinese achterstand snel zal worden ingelopen. Ik was met onze delegatie in Shenzhen, een stad even ten noorden van Hongkong. Een stad die iets jonger is dan Almere, maar die inmiddels meer dan tien miljoen
inwoners telt (de illegale niet meegeteld). Vanuit ons hotel hadden wij uitzicht op wat wel New York leek. Wij bezochten er bedrijven die nu al gemakkelijk concurreren met innovatieve concerns als Nokia en Cisco. Zulke steden worden bewoond door mensen die daar van heinde en verre enkel en alleen heen komen om geld te verdienen. En dat doen ze dan ook. Wat dat in de toekomst vanuit het oogpunt van sociale cohesie gaat betekenen, lijkt mij een belangrijke vraag. Hoe staat het met de sociale structuur in zo'n totaal nieuwe stad? Ik vroeg onze tolk, een jonge vrouw uit het noordwesten van China, of zij in Shenzhen vrienden had. Haar gezicht betrok: nee, dat was niet het geval. Ze deed niets anders dan hard werken. En zoals zij moeten er velen zijn. En dat in een stad met meer dan tien miljoen inwoners. En China kent vele steden met miljoenen in- | |
| |
woners. Als je dat allemaal op je laat inwerken, rijst de vraag wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor het Westen in het algemeen en voor Nederland in het bijzonder. Laten wij om te beginnen voor ogen houden dat China geen rechtsstaat is, dat er geen democratie bestaat en dat burgers ondergeschikt zijn aan de belangen van de staat. Dat willen wij hier niet. Als er ‘lessen’ te leren zijn van China, is dat dus altijd met inachtneming van dat essentiële verschil. Want het gebrek aan burgerrechten en democratie maakt het mogelijk dat er in zo'n razend tempo steden worden gebouwd, dat er tussen nu en 2010 een hogesnelheidslijn wordt gebouwd tussen Beijing en Sjanghai. Dat kunnen wij niet, en in dat tempo moeten wij dat ook niet wíllen kunnen, want dat zou ten koste kunnen gaan van de werkelijke kernwaarden van onze samenleving, waarin niet de overheid maar de burger het uiteindelijk voor het zeggen heeft. Ik realiseer me dat het om een enorm verschil gaat, maar desalniettemin. Waar China ons wel een spiegel voorhoudt, is dat het land enorm in zichzelf, in zijn economie, in zijn
infrastructuur en in zijn onderwijs investeert. Kijk, en daar komt dat zelfvertrouwen om de hoek kijken. Zeker, ook wij investeren flink in de infrastructuur, maar dat moet, zelfs met de beperking die onze democratische rechtsstaat met zich meebrengt, sneller. Niet voor niets heb ik als lid van de zogenaamde Holland Acht (de burgemeesters van de vier grote steden en de Commissarissen van de Koningin van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland) gepleit voor veel grotere urgentie op dit gebied. En ja, onderwijs verdient onze hernieuwde en intensieve aandacht. Het oude verheffingsideaal in een nieuwe jas. Ik ben blij dat dit kabinet daar veel geld voor heeft uitgetrokken. Dat is trouwens niet alleen essentieel voor onze kenniseconomie, maar ook voor de integratie. En voor ons zelfvertrouwen. Zelfvertrouwen, gebaseerd op onze daden in het verleden en onze mogelijkheden in het heden. Nog hebben wij in de sfeer van de kenniseconomie een voorsprong. Alleen door daar fors in te investeren, kunnen wij die behouden. En fors investeren betekent in de eerste plaats investeren in men- | |
| |
sen - die dat ook zelf moeten willen en het daadwerkelijk moeten doen. In de tweede plaats is het goed ons te realiseren dat China voortdurend redeneert vanuit een strikt eigenbelang: men staat alleen iets toe als het goed is voor China. Open economie? Toegang van westerse bedrijven tot China? Ja, als China en Chinese bedrijven daar klaar voor zijn en er beter van worden. Niet eerder, en alleen onder Chinese voorwaarden. Waar nu, onder de omstandigheden van de kredietcrisis, nog de financiële sprong naar het Westen bij komt. Wij zullen ons die verschillen in benadering goed moeten realiseren. Als het gaat om een level playing field, dan vraagt dat van beide zijden om commitment. Dat zijn de grote uitdagingen waar het Westen en de Nederlandse samenleving voor staan. Als het Westen en dus ook Nederland een rol willen blijven spelen in de wereld, en als wij
ervoor willen zorgen dat toekomstige generaties hier duurzaam een welvarend bestaan op kunnen bouwen, zal daar hard aan gewerkt moeten worden. Net zo hard als in China.
Beste Frits, het was mij een waar genoegen om zo uitvoerig met je in discussie te treden. Ik dank je voor de open en constructieve manier waarop je de schriftelijke gesprekken met me hebt willen voeren. Rest mij je uit te nodigen om een kopje thee met mij te komen drinken - het schijnt dat ik daar veel ervaring mee heb!
Met hartelijke groeten,
Job Cohen
|
|