Onverwerkt verleden
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
17
| |
[pagina 266]
| |
In mijn verslag aan de asva over mijn bevindingen in Praag is de opmerking over de Poolse kolonie van de Sovjet-Unie overigens niet te vinden. Ik vermoed dat ik haar iets te kras vond voor de asva-ledenraad. Het was inderdaad nogal gortig om als drieëntwintigjarige student midden in de Koude Oorlog in Praag de Polen tegen het zere been te schoppen. Maar ik heb die opmerking zeker gemaakt, anders was ik het jaar daarna niet in Polen geweest. Na mijn terugkeer ben ik nog benaderd door een vage figuur die een afspraak wilde maken om over Praag te praten. In het café van hotel Américain bleek hij een agent van de bvd te zijn. Amerika en de Sovjet-Unie - daarover kon men van mening verschillen, maar van Nederland moesten ze afblijven, zei hij. Mijn antwoord moet wat lapidair zijn geweest, want hij stelde toen voor dat hij zou spreken met iemand in wie ik vertrouwen stelde, zodat ik na diens fiat mij meer zou openstellen voor een gesprek. Ik suggereerde toen mijn vader, die destijds raadsheer aan het hof van Amsterdam was. Dat was het laatste wat ik van de bvd-man heb gehoord. Later zei mijn vader dat je nooit kon weten of iemand niet ook voor de andere kant werkte. Het congres in Praag ging dus vooral over het kolonialisme. Van enigerlei problemen binnen het sovjetblok was geen sprake. Dat geeft meteen aan hoe onwerkelijk het was. Want zes weken erna begonnen de omwentelingen in Hongarije en in Polen. Vooral de bloedige onderdrukking van de Hongaarse opstand heeft binnen de ius voor veel discussie gezorgd. Jir̆í Pelikán gaat hier uitgebreid op in. Hij vermeldt dat Stefan Olszowski de Hongaarse revolutie steunde. Olszowski bevestigt dat. Toch was het Olszowski die het Poolse regime bleef ondersteunen, tot en met Jaruzelski's coup in december 1981, terwijl Pelikán na 1968 naar Rome emigreerde en twintig jaar lang zijn land niet mocht bezoeken. Zoals deze laatste opmerkt: ‘Het leven in een communistische partij is vol tegenstrijdigheden en conflicten.’ Pelikán is ambivalent over de Hongaarse revolutie van 1956. Aan de ene kant had hij er sympathie voor, aan de andere kant werden liberaliserende ontwikkelingen elders in Oost-Europa in de kiem erdoor gesmoord. Maar later, toen hij voor de Italiaanse socialistische partij lid van het Europese Parlement was, | |
[pagina 267]
| |
ondersteunde hij Solidariteit. De meerderheid van de eurosocialisten volgde hem daarin niet. Ze meenden dat de beweging van Lech Wałȩsa de stabiliteit van de Oost-West-verhoudingen in gevaar bracht. Zo ook bij ons, waar Maarten van Traa beweerde dat steun voor Solidariteit niet moest worden opgevat als een ‘antisocialistische provocatie’.Ga naar eind2 In 1961 werd Pelikán van titoïsme beschuldigd. Een rechtszaak werd tegen hem aangespannen. Dat deed de deur voor hem dicht, ideologisch gesproken. Maar de rechtszaak ging niet door, want Chroesjtsjov had inmiddels besloten dat niet Tito maar Mao de grote vijand was. Het tweeëntwintigste congres van de sovjetpartij bracht enige liberalisatie en Pelikán werd directeur-generaal van de Tsjecho-Slowaakse televisie. Welke rol kon een intellectueel als hij toen spelen? Volgens Pelikán spelen intellectuelen een belangrijke rol in tijden van onderdrukking. Politieke partijen konden hun mening in het parlement dan immers niet geven. Schrijvers als Kundera en Havel gaven uitdrukking aan de gevoelens van de mensen, die dat ook herkenden. Maar onder een democratie behoefden schrijvers de taak van politieke partijen niet over te nemen. Dan moesten ze ook geen lid van een kabinet worden, want in die positie zouden ze niet meer kunnen waarschuwen en protesteren. György Konrád, Hongarijes bekendste schrijver, deelt die mening. Wanneer de normale instellingen van democratische politiek functioneren, hebben intellectuelen niet veel bij te dragen aan de dagelijkse discussies in het parlement. In Nederland is dat ook zo. Pelikán zegt: ‘Intellectuelen zijn altijd nuttig omdat ze nonconformisten zijn.’ Ik vraag mij af of dat waar is. Een groot deel van de westerse intelligentsia was in ieder geval vol conformistisch begrip voor het communisme, ook toen de massale misdaden van dat stelsel alleen konden worden ontkend door degenen die niet wilden lezen. David Caute en Paul Hollander hebben daar standaardwerken over geschreven. We komen ze erin tegen, de beroemde intellectuelen als Susan Sontag en Mary McCarthy in de Verenigde Staten; George Bernard Shaw en Harold Laski in Engeland; Jean-Paul Sartre en André Malraux in Frankrijk; Heinrich Mann en Anna Seghers in Duitsland; en | |
[pagina 268]
| |
vele anderen. Mensen die Lenin zijn ‘nuttige idioten’ noemde. Aart Aarsbergen heeft dat werk voor Nederland gedaan. In Verre paradijzen. Linkse intellectuelen op excursie naar de Sovjet-Unie, Cuba en ChinaGa naar eind3 treffen we ze aan. Sommigen hebben hun stommiteiten later erkend en ingetrokken, zoals Peter Schat, Jaap van Ginneken, Max Pam en ook Gijs Schreuders; anderen - zoals Harry Mulisch - hebben dat bij mijn weten nooit willen doen. De zogenaamde kritische generatie van 1968 was buitengewoon onkritisch. Wie zich wil vergapen aan de ideologische verblinding en het conformisme van deze intellectuelen kan in die boeken naar hartelust grasduinen. Ik zal er slechts één anekdote aan toevoegen omdat die niet algemeen bekend is. Ik heb haar van een der aanwezigen. Shirley MacLaine zat aan de hoofdtafel, te zamen met president Reagan en de Chinese leider Deng Xiaoping. Het was diens normalisatiebezoek aan Washington. De beroemde actrice verhaalde van haar reis, enige jaren daarvoor, naar een Chinees dorp. Wat ze zo fantastisch had gevonden, was dat professoren daar naast boeren werkten. Eerst hadden ze het bestaan moeilijk gevonden, zeiden de hoogleraren, maar door hard werken waren ze erin geslaagd zich te identificeren met het leven van de boer. Daar vonden ze veel bevrediging in. Deng antwoordde: ‘Ze logen.’ Prof. dr I. Schöffer schreef in 1985: ‘Het is in de mode intellectuelen en kunstenaars als Theun de Vries, Constandse of Ivens reeds tijdens hun leven eerherstel en prijzen uit te reiken. Een renegaat als De Kadt krijgt een slechte pers (...) maar het mag wel worden vastgesteld dat De Kadt reeds in 1935 het stalinisme als een regime van tirannie en terreur onthulde.’Ga naar eind4 Hetzelfde overkwam Boris Souvarine, die al voor de oorlog in zijn biografie van Stalin diens misdaden beschreef. Op 7 mei 1939 publiceerde Souvarine een artikel in Le Figaro waarin hij een Sovjet-Nazipact voorspelde, vier maanden voordat Molotov en Von Ribbentrop tot overeenstemming kwamen. ‘Stalin heeft altijd een pact met Hitlers Duitsland willen sluiten,’ schreef hij.Ga naar eind5 Bevreesd voor de goede verhoudingen tussen Frankrijk en de Sovjet-Unie heeft het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken druk op Le Figaro uitgeoefend. Die krant heeft nooit meer een artikel van Souvarine opgenomen.Ga naar eind6 | |
[pagina 269]
| |
Het is opvallend dat de hoogtepunten van de westerse verering van Stalin en Mao samenvielen met de dieptepunten van de onderdrukking in Rusland en China. Zodra deze twee despoten waren vervangen door normalere heersers als Chroesjtsjov en Deng Xiaoping zakte de euforie weg. Het lijkt wel alsof alleen machtsmisbruik op werkelijk grote schaal in staat is intellectuelen als professor Wertheim tot vervoering te brengen. In een bespreking van Arthur Koestlers Nacht in de middag schrijft de Leningradse literatuurcritica M. Zlobina: ‘De houding van de westerse intellectuele elite tot die aan de lopende band gefabriceerde schijnvertoningen en tot alles wat zich in die afgrijselijke jaren afspeelde, de vasthoudendheid waarmee vooraanstaande en geëerde schrijvers de misdaden van het stalinistische regime negeerden en ze daarmee verhulden (...) is verbijsterend en behoeft uitleg.’Ga naar eind7 Ik heb geprobeerd enige antwoorden te schetsen in mijn ‘Open brief aan Gijs Schreuders’. Ook György Konrád gaat erop in in het gesprek dat ik met hem had. Maar het raadsel blijft bestaan. Waarom zijn de leiders die zich in Rusland zo hebben misdragen, nooit voor een gerecht gedaagd? Omdat er eenvoudig te veel van zijn? Of omdat de Sovjet-Unie de Tweede Wereldoorlog heeft gewonnen en niet, zoals Duitsland, verloren? Maar blijft zo'n verleden dat geen catharsis heeft gehad, niet onverwerkt? En wat zullen de gevolgen daarvan zijn? ‘De macht van de idee over de mens blijkt zo sterk te zijn dat elke misdaad wordt vergoelijkt, mits die wordt gepleegd uit naam van de juiste theorie - of liever, uit naam van de juiste mythe,’ schreef ik in ‘Linkse en rechtse dictaturen’. Komt de werkelijkheid niet overeen met de mythe, dan wordt er gelogen. Op een schaal die men niet voor mogelijk zou houden. Ik vroeg een Hongaar eens wat de werkelijke reden was waarom zijn land in 1956 in opstand was gekomen. Hij antwoordde: ‘Omdat we genoeg hadden van het liegen.’ Zo ook bisschop László Tőkes: ‘De essentie van de communistische onderdrukking was: liegen, altijd liegen.’ Niet lang geleden gebeurde dat in Nederland, waar de cpn haar best heeft gedaan het bericht dat soldaten van het Rode Leger zich tegen het einde van de oorlog aan de net bevrijde vrouwen van Ravensbrück hadden ver- | |
[pagina 270]
| |
grepen, de grond in te stampen.Ga naar eind8 Elli Izeboud was toen voorzitter van de cpn en Ina Brouwer van de fractie in de Tweede Kamer. Blijkbaar legde het feminisme het af tegen het communisme. Ik heb het communisme intens verafschuwd. Niet alleen om de gruwelijke slavenkampen, de verwoesting van de omgeving en de ruïnering van de economie - maar ook, en misschien wel vooral, om de corruptie van de menselijke verhoudingen. Het is de onvergetelijke verdienste van George Orwell (in 1984 en Animal Farm) en Arthur Koestler (in Darkness at Noon) dit aan de kaak te hebben gesteld. In de zomer van 1950 verbleef ik in een Engels pension. Een van de andere paying guests was een Franse student, ouder dan ik, met wie ik over Darkness at Noon sprak. ‘Dat boek ruikt naar dollars,’ zei hij - insinuerend dat het was geschreven op instigatie van de cia. Maar het Franse intellectuele conformisme was dan ook groter dan elders. De vertaling in het Frans van Solzjenitsyns Goelag Archipel, in het begin van de jaren zeventig, was nodig vóór de nouveaux philosophes van zich lieten horen. De Parijse intelligentsia liep achter. Toen ze eenmaal het licht had gezien, waande ze zichzelf de aansteker ervan. Een van de treurigste zaken waarover werd gelogen, was het endemische antisemitisme. Dat bestond natuurlijk niet. Evenmin als de censuur. Maar hierboven komt het herhaaldelijk ter sprake. Olszowski spreekt over de verhouding tussen de Sovjet-Unie en Israël, en de invloed daarvan op de antisemitische campagne van minister van Binnenlandse Zaken Mieczysław Moczar. Pelikán heeft het over de joden, die de zondebokken werden van alles wat fout ging, soms zelfs van het communisme zelf. Toen ik de eerste Hongaarse verkiezingen waarnam, liep ik ertegenaan. Zowel Viktor Orbán als György Konrád heeft het erover. In het licht van de recente geschiedenis zijn het verbijsterende passages. Ze rechtvaardigen twijfel of veel mensen ooit van haar leren. Tegen Konrád zei ik dat volgens sommigen de joden de enige echte inwoners van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie waren omdat de anderen toch vooreerst Oostenrijker, Tsjech of Hongaar waren. Ik vond het moeilijk, zei ik, enige nostalgie voor Kakanië te onderdrukken. Ik dacht daarbij aan | |
[pagina 271]
| |
The Peoples of my Home Town van Solomon F. Bloom.Ga naar eind9 Bloom is in 1903 in Moldavië geboren, in het plaatsje Harlau (4.500 inwoners). Destijds was Moldavië onderdeel van het Ottomaanse rijk, dat op een betrekkelijk milde wijze regeerde. In 1920 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Zijn artikel heeft de ondertitel Before Nationalism crushed Rumania's Design for Living. Hij beschrijft het leven in Centraal-Europa voor 1914. In Harlau woonden verschillende nationaliteiten: joden, Slowaken, Russen, Saksen, Grieken, Armenen, Turken, Hongaren, Ruthenen en Bulgaren. Ze onderscheidden zich hoofdzakelijk door hun beroep. De joden waren handelaren en handwerkslieden, de Russen slagers, de Hongaren houthakkers. De Bulgaren verbouwden groente en de Grieken hadden cafés. Het was een caleidoscoop die kenmerkend was voor Centraal-Europa. Al deze nationaliteiten trouwden niet buiten de eigen groep, noch gingen ze sociaal veel met elkaar om. ‘Maar verder toonden ze een diepgewortelde verdraagzaamheid, althans een goedgehumeurde onverschilligheid. Het was een levend organisme dat functioneerde op basis van een etnische arbeidsdeling.’ Maar Harlau werd omringd door een landelijke zee van Roemenen. Na de Eerste Wereldoorlog werd Wilsons nationale zelfbeschikkingsrecht de heersende leer, die de verschillende Midden-Europese staten in het leven riep. Voor Harlau betekende dit dat de ‘meer of minder primitieve, semi-alfabeten, witteboord, lagere middenklasse van klerken en bureaucraten’ het voor het zeggen kreeg. De nieuwe ‘nationale’ taal werd verplicht gesteld. Maar het Roemeens was primitiever dan de meeste van die andere talen. Dat waren de vruchten van het zelfbeschikkingsrecht. Begin juni 1992 heb ik over mijn nostalgie met de grote historicus Elie Kedourie gesproken.Ga naar eind10 Hij antwoordde: ‘Nostalgie is geen nuttige emotie noch kun je iets betreuren dat niet meer tot leven kan worden gewekt. Wat je wel kunt zeggen, is dat de politieke systemen werkten zolang ze bestonden. Als je in ogenschouw neemt over welke samenlevingen de Ottomanen en de Oostenrijks-Hongaarse monarchen heersten, kun je zeker zeggen dat de systemen zo slecht nog niet waren. Wat je ook kunt zeggen, is dat hun opvolgers verschrikkelijk hebben gefaald, zowel op de Balkan als in het Midden-Oosten.’ | |
[pagina 272]
| |
‘Voorbij, voorgoed voorbij’ heet het artikel dat J.L. Heldring aan dit onderwerp heeft gewijd.Ga naar eind11 Ook hij kreeg ‘een soort heimwee naar het in 1918 ondergegane Oostenrijk-Hongarije’. Naar aanleiding van een boek van de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth merkte hij op dat ‘het regime van vóór 1918 moeilijk onderdrukkend [kan] zijn geweest’. Hij zal het artikel van Solomon Bloom als een ondersteuning van die visie beschouwen. Heldring schrijft ook dat ‘het dromen in 1989 over een Midden-Europa vooral een dromen van Westerse intellectuelen [is] geweest, aangemoedigd door een enkele Midden-Europeaan, zoals de Tsjech Havel en de Hongaar Konrád’. Konrád deelt Heldrings heimwee - en de mijne - maar ziet ook de schaduwkanten van de dubbelmonarchie. De Hongaarse politicus Viktor Orbán heeft daarentegen geen last van nostalgie. Hij is dan ook een generatie jonger. Hij zegt: ‘In Hongarije koesteren alleen een paar intellectuelen zulke gevoelens.’ De geest van zelfbeschikking is uit de fles. Pelikán stelt: ‘Wij moeten aanvaarden dat iedere natie het recht heeft Hausherr in haar eigen land te zijn.’ Hij toont zich merkwaardig laconiek. Burgeroorlogen als in Joegoslavië zijn de prijs van de vrijheid. ‘Wij leven in een overgangsperiode die tragisch maar onvermijdelijk is.’ Maar hij blijft optimist, denkend dat Joegoslavië uiteindelijk weer een confederatie zal worden. Wat is een natie? De in Roemenië levende Hongaarse bisschop László Tőkés beschouwt in ieder geval alle Hongaren, of ze nu in Hongarije zelf dan wel in Slowakije, Servië of Roemenië wonen, als behorend tot de Hongaarse natie. Maar hij twijfelt aan de mogelijkheid dat het Roemeense deel van de Hongaarse natie blijft voortbestaan. ‘Wij staan op het punt te verdwijnen,’ zegt hij. Hij wenst autonomie en andere collectieve rechten. Die zullen er niet komen. Maar de nieuwe Roemeense regering onder president Emil Constantinescu en premier Victor Ciorban heeft een historische verzoening met de Hongaarse minderheid bewerkstelligd. Misschien gaat Midden-Europa toch niet terug naar 1914. Misschien leren sommigen toch van de geschiedenis. |
|