Onverwerkt verleden
(1998)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Voor Jos | |
[pagina 7]
| |
1
| |
[pagina 8]
| |
tegen de communisten zou kunnen opnemen. Ik ben toch gegaan, met als argument dat het belangrijk is de argumenten van je tegenstanders te kennen. Dat congres had plaats in een enorme hal, waarin rij na rij de vertegenwoordigers van communistische studentenorganisaties. Waarnemers zaten achterin. Wat vooral opviel, was het automatische applaus dat op elke toespraak volgde. Nadat ik had moeten aanhoren, op de tweede dag, hoeveel scholen er in Buiten-Mongolië waren gebouwd, besloot ik mijn naam op de sprekerslijst te zetten. Ik was de eerste niet-communist die het woord kreeg. Ik was toen 23 jaar. Mijn toespraak had weinig om de hakken, op één punt na. Nederland kreeg daar veel kritiek omdat het Nieuw-Guinea niet wilde opgeven. Ik erkende dat, maar zei dat de aanwezigen niet moesten vergeten dat Polen door de Sovjet-Unie werd gekoloniseerd. Toen ik van dat hoge spreekgestoelte afdaalde en over dat lange middenpad naar achteren liep, heerste er een doodse stilte. Het was mijn eerste ervaring met een totalitair stelsel. De derde dag kreeg ik bezoek van een Poolse delegatie, die mijn verontschuldigingen eiste. Ik had daar geen zin in, want ik vond dat het waar was wat ik had gezegd. Kom dan bij ons kijken, was de tegenzet, en dat was een alleszins aannemelijk voorstel. En zo gebeurde het dat ik in 1957 de eerste niet-communistische studentenuitwisseling organiseerde: vijf studenten van de Universiteit van Amsterdam tegen hetzelfde aantal van de Universiteit van Warschau. Ik herinner mij veel gebeurtenissen van die tocht door Polen, maar beperk mij tot twee. Ik liep met onze gids door een straat van Kraków toen het gesprek plotseling stokte. Ik vroeg hem waarom hij stilviel. Hij wees op een Russische soldaat die in de buurt liep. Het was een glimp van de terreur. In Warschau ontmoette ik de leider van de Poolse studentenorganisatie. Volgens Stefan Olszowski moesten wij zoeken naar een weg tussen kapitalisme en communisme. Ik antwoordde dat wij die in West-Europa al hadden gevonden. In 1959 bezocht ik het communistische Wereld Jeugd Festival in Wenen. In het stadion werden witte duiven losgelaten terwijl iedereen Frieden-Freundschaft scandeerde. | |
[pagina 9]
| |
In 1968 heb ik op de televisie gezien - net als jij, moet ik aannemen - hoe Russische tanks de Praagse lente vermaalden. Jir̆í Pelikán, die ik in 1956 als secretaris-generaal van de ius van een afstand had mogen aanschouwen, koos de kant van Dubc̆ek en is niet lang daarna naar Rome uitgeweken. Omstreeks 1975 - ik werkte toen in Parijs - heb ik een openbare bijeenkomst van de communistische afdeling in mijn buurt (het zesde arrondissement) bijgewoond. Daar werd verteld dat de multinationale oliemaatschappijen de uitvinder van een procédé om auto's op water te laten rijden hadden vermoord (hij bedoelde natuurlijk: op waterstof, dat door splitsing uit water wordt verkregen). Ik raakte in debat. Spoedig kreeg ik het verwijt een primitieve anticommunist te zijn (un anticommuniste primaire). Ik gaf dat grif toe. Dat bracht mijn tegenstander in verwarring want die erkenning was toen, in Parijs, zoiets als toegeven dat je debiel was. In Parijs, in de eerste helft van de jaren zeventig, was de slagzin ‘Comment peut-on être anti-communiste’. Ik daarentegen vroeg mij af hoe iemand na Boedapest 1956, na Praag 1968, nog communist kon zijn. Ik weet nog precies waar ik Chinese schimmen van Simon Leys heb gelezen, het boek dat de verschrikkingen van de Chinese culturele revolutie beschreef. Het was in een café tegenover het Gare du Nord, in de tijd dat het bon ton was met Mao's rode boekje te zwaaien. Vervolgens kwamen de boeken van Solzjenitsyn op de markt en viel het stil. De ‘nieuwe filosofen’ als Bernard-Henri Lévy en André Glucksmann kwamen. In het Parijse intellectuele wereldje sloegen hun boeken in als een bom. In 1978 werd ik lid van de Tweede Kamer en niet lang daarna ging ik met een parlementaire delegatie naar Roemenië. Ik had mij laten voorlichten door Amnesty International en heb in Boekarest twee dissidenten geprobeerd te spreken. De eerste wilde mij niet ontvangen - ik vermoed uit vrees - en bij het huis van de tweede werd ik door een agent tegengehouden. Begin juli 1981 zou de Poolse Verenigde Arbeiders (dat wil zeggen communistische) Partij in Warschau congresseren. De strijd met Solidariteit naderde zijn hoogtepunt. Ik dacht: dat congres loopt uit de hand, de Russen kunnen dat niet toestaan, zij zullen interveniëren, ik moet daarbij zijn. In Warschau heb ik | |
[pagina 10]
| |
onder anderen met Boejak gesproken, de leider van de afdeling Warschau van Solidariteit. Hij zei mij dat je met communisten geen enkele afspraak kan makenGa naar eind3 (evenmin als met de leiders in het voormalige Joegoslavië nu). Stefan Olszowski was intussen lid van het politbureau geworden. Zoals bekend intervenieerden de Russen niet in juli maar in december van 1981, en niet direct maar door middel van het Poolse leger.Ga naar eind4 Van 1982 van 1986 was ik staatssecretaris van Economische Zaken. Als zodanig heb ik alle Oost-Europese landen bezocht (behalve Albanië). In Oost-Berlijn bracht ik een bezoek aan de eerste vice-premier, Werner Krolikowski. Onze ambassadeur daar vergezelde mij. Krolikowski viel mij aan om de zaak van de kruisraketten. Ik antwoordde dat de plaatsing van de ss-20-raketten door de Sovjet-Unie een provocatie van West-Europa was, die wij onmogelijk onbeantwoord konden laten. Het gesprek duurde kort. Wij hadden elkaar weinig te zeggen.Ga naar eind5 Het gebouw waarin dit bezoek plaatshad, evenals dat waarin ik het Centraal Comité in Warschau bezocht, kwam op mij totaal doods over. Er was niets dat duidde op de aanwezigheid van mensen. Het waren mausolea: symbolen van de afstand tot het volk. In mei 1989 was ik de eerste Nederlandse minister van Defensie die een lidstaat van het Warschaupact bezocht. Voor Hongarije was ik de eerste bezoekende minister van Defensie van een navo-lidstaat. Hongarijes lidmaatschap van het Warschaupact was toen nog onbespreekbaar. Ik bezocht daar een raketinstallatie. De aanwezigheid van westerse fotograferende journalisten deed de dienstdoende commandant verstijven van schrik. Ik vond het communisme afgrijselijk. Het had het grootste Europese land in een poel van ellende gestort. Overal ter wereld waar het aan de macht was gekomen, had het - economisch en ecologisch - een onversneden ramp veroorzaakt. Het had de menselijke verhoudingen totaal gecorrumpeerd. Waar dat kon heb ik de confrontatie gezocht. Het rode fascisme of het bruine fascisme: voor mij was het één pot nat. Beide waren pogingen tot infantilisering van een heel volk, en in het geval van de Sovjet-Unie is dat nog aardig gelukt | |
[pagina 11]
| |
ook. Beide hadden de terreur als essentieel bestanddeel (lees Hannah Ahrendt). Ziehier mijn beknopte tegenhanger van je boek De man die faalde (uit 1992). Dank voor het opsturen ervan. Het is een authentiek verhaal, dat ik met aandacht heb gelezen. Heb je er rekenschap mee gegeven? Zeker. Je schrijft: ‘Een lamentabele bedrieger was ik geworden’ (blz. 139). Je schrijft: ‘Dit was niet de waan van de dag, dit was de waan van de eeuw’ (blz. 156). Je schrijft: ‘Het is moeilijk het gevoel van bezoedeling kwijt te raken’ (blz. 210). Daar is geen woord Spaans bij en ik had jou niet moeten noemen als iemand die geen rekenschap over zijn communistische verleden heeft gegeven. Ik neem die woorden terug. Overigens heb ik de cpn nooit vereenzelvigd met de nsb, noch individuele cpn'ers op één lijn gezet met nsb'ers. Dat zou absurd zijn geweest. Kritiek is welkom, maar liefst op wat ik heb gezegd. Ik heb de rekenschap, gevraagd van cpn-voorlieden, willen vergelijken met die welke ooit van nsb-meelopers werd geëist. Dezer dagen is de stichting Herkenning opgericht om steun te verlenen aan kinderen van nsb'ers. Zeker hebben veel communisten zich buitengewoon moedig gedragen in de oorlog. Ik zou willen dat ik zo moedig was geweest, had ik de leeftijd gehad. Voor die moed bestond na de oorlog terecht veel waardering. Ik zou daar niets aan af willen doen. Toch passen hier twee kanttekeningen. Ten eerste lag daar het Molotov-Ribbentroppact van 23 augustus 1939 dat de aanval op Polen inluidde. Vergeet ook niet dat Paul de Groot na de Duitse inval een ‘correcte houding’ jegens de bezetter aanraadde. Gelukkig hebben veel communisten die raad in de wind geslagen. Ten tweede waren communisten niet de enigen in het verzet. Er waren anderen. Communistische partijen hebben na de oorlog overal geprobeerd zich het antifascisme toe te eigenen. Dan konden ze hun tegenstanders namelijk het etiket ‘fascist’ opplakken. Het is mij in Parijs zelf overkomen. Werden sociaal-democraten niet ‘sociaal-fascisten’ genoemd? Nogmaals: ik bewonder de mensen die in het verzet hebben gezeten. Maar tussen het einde van de oorlog en het vallen van | |
[pagina 12]
| |
de muur zijn 44 jaren verlopen. Jaren van verschrikkelijke onderdrukking in Oost-Europa; jaren van leugens in de cpn. Het oorlogsverzet was het enige politieke kapitaal van de cpn. Kon het de ‘bezoedeling’, zoals je het zelf noemt, van al die jaren daarna goedmaken? Ik vind van niet, zeker waar het mensen betreft die zelf nooit iets van de oorlog hebben meegemaakt. In je boek citeer je Ger Harmsen: ‘Ik denk dat het een afschuwelijke praktijk is geweest, dat duizenden mensen gewelddadig geestelijk, psychisch geleden hebben onder de wijze waarop zij door de cpn mishandeld zijn. Ik denk ook niet dat je dat luchtig kunt afdoen’ (blz. 181). Wij zijn geen van beiden luchthartig in deze zaak, maar anderen zijn dat wel. Met J.L. Heldring verwonder ik mij ‘over de lankmoedigheid van de vele vriendjes in pers en politiek (...) die anders zo gauw met pek en zwavelzuur klaarstaan’.Ga naar eind6 Het is die ouwejongens-krentenbroodatmosfeer die tegenstaat. Verdraagzaamheid kenmerkt ons land. Iedereen mag van alles en nog wat zeggen. Fractievoorzitters van de vvd mogen zelfs met de politieke correctheid breken. Maar die verdraagzaamheid heeft een keerzijde: de onverschilligheid. ‘Waarom trekken aan een dood paard? Laat die oude koeien toch in de sloot! Het zijn toch aardige mensen! Zij willen toch ook het goede?’ Natuurlijk waren sommigen aardig. Met Marcus Bakker kon je ook altijd lachen. Maar daar gaat het niet om. Natuurlijk waren de bedoelingen van sommigen goed. Het gaat in de politiek alleen niet om de bedoelingen, maar om de uitkomsten. En die waren afgrijselijk. Het is die onverschilligheid voor de ellende, anderen aangedaan, die stoort. En dit betreft het recente verleden. Op 9 oktober 1989 - twee maanden voor de val van de Muur - was cpn-bestuurslid en lid van de Eerste Kamer Fenna Bolding als officiële gast in Oost-Berlijn bij de herdenking van veertig jaar ddr. Op 12 oktober zei zij: ‘Ik had het gevoel dat de mensen toch trots waren op wat er in veertig jaar is bereikt. In zeker opzicht is dat ook terecht.’Ga naar eind7 Maar toen was jij, gelukkig, geen lid van de cpn meer. Hier is iets blijven liggen dat verevening behoeft. Dat debat is eigenlijk nooit gevoerd. Niet met de voorlieden van de cpn en al helemaal niet met die hele en halve intellectuelen, Lenins ‘nut- | |
[pagina 13]
| |
tige idioten’, die vonden dat je toch vooral genuanceerd moest aankijken tegen wat er in Oost-Europa gebeurde. Door zich niet met de cpn te encanailleren meenden de laatsten hun handen schoon te kunnen houden. Men zegt dat ik ex-cpn'ers heb gekwetst. Wat betreft degenen die in het verzet hebben gezeten, spijt mij dat. Maar hoe zit het met de gevoelens van de mensen in Oost-Europa? Met die van Margarete Buber-Neumann, die als Duitse communiste na 1933 naar de Sovjet-Unie vluchtte, daar in het concentratiekamp Karaganda werd geïnterneerd, na het Molotov-Ribbentroppact door de nkvd bij Brest-Litovsk aan de Gestapo werd overhandig en de rest van de oorlog in Ravensbrück heeft doorgebracht, waar zij door de communisten werd geïsoleerd omdat zij vertelde hoe het werkelijk toeging in het land van het Reëel Bestaande Socialisme?Ga naar eind8 Na de oorlog was zij getuige in de rechtszaak tussen Les Lettres Françaises en Viktor Kravtsjenko, waarover ik het hierboven heb gehad. Hoe zit het met de gevoelens van Heda Margolius Kovaly, die als Tsjechische jodin Auschwitz overleefde, in Praag trouwde met een man die het tot vice-minister bracht maar in december 1952 met Rudolf Slánský werd opgehangen? Voordat zij in 1968 naar het Westen ontsnapte, maakte zij de volgende balans van haar leven op: ‘Verlies van vader; verlies van echtgenoot; verlies van eer; verlies van gezondheid; verlies van baan en van de mogelijkheid om studie te voltooien; verlies van geloof in de Partij en in rechtvaardigheid.’Ga naar eind9 Hoe zit het met de gevoelens van de Leningradse recensente die naar aanleiding van Koestlers Nacht in de middag schreef dat het leek alsof er een samenzwering was tussen de communistische partij van de Sovjet-Unie en een groot aantal westerse intellectuelen om het sovjetvolk te onderdrukken? Wie denk je dat in de eerste plaats tot die westerse intellectuelen behoorden? Hoe zit het met de gevoelens van Jir̆í Pelikán, die jarenlang zijn dochter niet kon ontmoeten omdat hij er niet in mocht en zij er niet uit? Op bladzijde 122 van je boek stel je de hamvraag. ‘Waarom is het besef van de historische leugen zo langzaam doorgedrongen?’ | |
[pagina 14]
| |
Hoe is het nou toch mogelijk dat jij in 1977 als gast van de grootinquisiteur Soeslov op het Rode Plein de een-meiparade stond af te nemen? In 1977! Het jaar dat Charta werd opgericht! Hoe is het nou toch mogelijk dat zo veel intellectuelen zich door een onmenselijk stelsel in de luren hebben laten leggen? Dat de zogenaamde ‘kritische generatie’ van 1968 zo ongelofelijk onkritisch was? Ze waren zo bevangen door ideologie dat ze geen oog meer voor de feiten hadden. Het is een beroemde vraag en ik ken drie antwoorden. Het eerste is van François Furet in diens Le Passé d'une illusion. In de woorden van Meindert Fennema: ‘De bolsjewieken slaagden erin hun revolutie te presenteren als de voortzetting van de Franse Revolutie, waardoor zij zich met de mantel der Verlichting konden bekleden.’Ga naar eind10 Het tweede is van Jean-François Revel. Omdat intellectuelen het meeste weten, vinden ze dat ze ook de dienst moeten uitmaken, en ze denken dat dit na de revolutie ook het geval zal zijn. Dat zij zich daar deerlijk in vergissen - Majakovski! - is vers twee. Het derde is van Václav Havel: ‘Intellectuelen geven vaak toe aan de verleiding de wereld als één geheel te proberen te vatten, om haar in haar geheel te verklaren en universele oplossingen voor haar problemen voor te stellen. Een geestelijk ongeduld en een verscheidenheid van intellectuele shortcuts zijn er gewoonlijk de oorzaak van dat intellectuelen ertoe neigen holistische ideologieën te bedenken en toegeven aan de verleidelijke kracht van holistisch social engineering.’Ga naar eind11 Zonder twijfel geven deze antwoorden een deel van de verklaring. Maar ze bevredigen geen van alle. De eerste is te francocentrisch, de tweede te platvloers en de derde te rationeel. Het aspect dat ik mis, is de eenzaamheid die de werkelijke intellectueel kenmerkt maar waarvoor de meeste would-be intellectuelen terugschrikken. Die doet hen zoeken naar nieuwe ankers. Het raadsel blijft. Ook jouw boek lost dat niet op. Hierboven had ik het over Stefan Olszowski, die ik in 1957 in Warschau heb leren kennen en die het tot lid van het politbureau heeft geschopt. In het midden van de jaren tachtig kreeg hij ruzie met Jaruzelski. Hij verhuisde naar Long Island. Ik vond dat bizar. In de zomer van 1991 heb ik met hem in New York ge- | |
[pagina 15]
| |
luncht (in de Russian Tearoom, waar anders?). In 1992 heb ik hem vijf uur lang over zijn hele politieke leven geïnterviewd.Ga naar eind12 Ik had het over Jir̆í Pelikán, die in 1956 secretaris-generaal van de ius was maar na 1968 naar Rome emigreerde. Tussendoor heb ik hem in Lissabon ontmoet. Eind vorig jaar hebben hij en ik een hele zondag voor een opnameapparaat gezeten.Ga naar eind13 Twee mannen, twee keuzen. Nu nog de derde mogelijkheid: de dissident die thuis is gebleven.Ga naar eind14 Dan heb ik mijn boek rond. Want ik blijf in gesprek met de vorigen. Opkomst en ondergang van totalitaire ideologieën behoren immers tot de centrale gebeurtenissen van deze eeuw. De groeten. |
|