Het heft in handen
(1995)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
22 Ruud Lubbers: radar, geen gyroscoopOp verzoek van de uitgever van zijn Liber Amicorum schreef ik het volgende artikel over Ruud Lubbers. Omdat de verschijning van dit boek op zich liet wachten, is het op 9 september 1993 in NRC Handelsblad gepubliceerd. Op 21 september 1988 publiceerde de Rotterdamse hoogleraar Eduard Bomhoff ter gelegenheid van prinsjesdag een van zijn provocerende artikelen in NRC Handelsblad. Onder de pakkende titel ‘De schuldenmakers’ beschreef Bomhoff hoe de kabinetten Lubbers-i en -ii meer staatsschuld hadden opgebouwd dan al hun voorgangers sinds koning Willem i bij elkaar. Bomhoffs beschrijving van Ruud Lubbers en Onno Ruding als potverteerders botste met hun zuinige boekhouders-imago, zoals dat destijds in de media en de publieke opinie overheerste. Hoewel Bomhoffs analyse door velen met ingehouden adem werd gelezen, vond zij in eerste instantie weinig respons. Bijna iedereen stond namelijk in zijn hemd. PvdA en d66 hadden zes jaar lang geroepen dat er niet te weinig, maar juist te veel was bezuinigd. De vvd kon moeilijk toegeven dat na zes jaar herstelbeleid nog maar bar weinig was bereikt. cda-fractievoorzitter De Vries had met zijn ‘Bert-norm’ aangegeven dat wat hem betreft de ondergrens van de collectieve sector reeds was bereikt. Tijdens de Algemene Beschouwingen van oktober 1987 had hij gezegd dat ‘bezuinigingsmogelijkheden van ettelijke miljarden guldens er de eerstkomende tien jaar niet inzitten’. Vanuit de media stond de politiek evenmin onder druk om een harder saneringsbeleid in te zetten. De meeste journalisten smachtten juist naar een tijd waarin bezuinigen niet meer centraal zouden staan in de politiek. Pas tijdens het kabinet Lubbers-iii begon het besef breed door te dringen dat het met de openbare financiën nog niet goed was gesteld. Het bleek namelijk al snel dat de veronderstelde ruimte | |
[pagina 215]
| |
voor nieuw beleid er gewoon niet was. Het herstel van de koppeling en de andere uitgavenverhogingen van de nieuwe coalitie bleken onbetaalbaar. Met de profilering van Wim Kok als nauwgezet boekhouder werd het ineens progressief om financieel strak in de leer te zijn. Dit ‘bewustwordingsproces’ leidde ertoe dat het herstelbeleid van de jaren tachtig met andere ogen werd bekeken. Zij die vroeger het ‘no nonsense’-beleid als hardvochtig hadden bestreden, begonnen Onno Ruding met terugwerkende kracht te verwijten dat hij te weinig had bezuinigd. De destijds bereikte resultaten zouden niet te danken zijn aan het gevoerde beleid, maar aan de opleving van de conjunctuur. Stond Eduard Bomhoff in 1988 nog bijna alleen met zijn klaagzang, vier jaar later had iedereen het over het gebrek aan daadkracht van de Nederlandse politiek. Ruim tien jaar na het aantreden van Ruud Lubbers als minister-president is het nu makkelijker op een objectieve wijze de balans op te maken van een decennium saneren. Wat de rol van Ruud Lubbers zelf betreft is dit moeilijker, omdat hij nog steeds de belangrijkste positie in de Nederlandse politiek bekleedt. Gelukkig is het voor een oppositieleider beter mogelijk de noodzakelijke afstandelijkheid te betrachten. Als we de feiten voor zich laten spreken, blijkt dat zowel het hardvochtige als het ‘softe’ beeld van het herstelbeleid op overdrijving berusten. In de periode 1983-1990 hebben bedrijfsleven en werkgelegenheid zich onmiskenbaar hersteld. Belangrijkste oorzaak daarvan was de loonmatiging die met het Stichtingsakkoord van 1982 werd bereikt. De loonmatiging werd politiek bevorderd door een doelbewust beleid van lastenverlichting. Maar ook de markt deed zijn werk. Toen er elke maand tienduizenden werklozen bijkwamen, konden de vakbonden niets anders doen dan kiezen voor werk boven inkomen. Die keuze bleef niet zonder resultaat. In de tweede helft van de jaren tachtig werden meer dan 500.000 banen gecreëerd. Wat wél grotendeels op het conto van de politiek mag worden geschreven, is de forse inkrimping van de collectieve uitgavenquote. Zij daalde tijdens de jaren tachtig met een kleine 10% van het Nationaal Inkomen. Daardoor kon het financieringstekort, dat begin jaren tachtig volledig was ontspoord, meer dan gehalveerd worden. | |
[pagina 216]
| |
De basis voor de krimp van de collectieve sector werd gelegd in het kabinet Lubbers-i. Opmerkelijk was vooral de algemene korting van 3% op de uitkeringen en ambtenarensalarissen op 1 januari 1984. Tevens werden de ww- en wao-uitkeringen verlaagd van 80% tot 70% van het laatstverdiende loon. Later zouden deze maatregelen ontoereikend blijken, maar indertijd waren ze ongekend stevig. Het kabinet Lubbers-ii liet de sociale zekerheid goeddeels ongemoeid (waarover later meer), maar snoeide de rijksuitgaven verder. De vruchten van het bezuinigingsbeleid en een opgaande conjunctuur boden uiteindelijk ruimte voor de Oort-operatie, die uitmondde in de grootste lastenverlichting sinds de Tweede Wereldoorlog. Door dit beleid van lastenverlichting werd ook in de tweede helft van de jaren tachtig de loonontwikkeling gematigd, terwijl die in andere Europese landen alweer aantrok. Het aantreden van de PvdA als coalitiepartner van het cda in 1989 viel samen met een trendbreuk in het financieel-economisch beleid. Bij zowel de PvdA als het cda stond sanering niet meer bovenaan de agenda. Maar de dreiging van budgettaire ontwrichting maakte al na korte tijd forse ombuigingen onontkoombaar. De tussenbalans van februari 1991 kon echter niet meer doen dan de eerdere budgettaire verruiming deels onschadelijk maken. De wao-operatie zorgde voor veel drama, maar mondde uit in verwaterde resultaten. Per saldo werden de collectieve lasten met een slordige 10 miljard verhoogd. Na een voortvarende start door Lubbers-i, vertraagde het saneringsproces tijdens Lubbers-ii en kwam het bijna tot stilstand tijdens Lubbers-iii. De staatsschuld bedraagt inmiddels 340 miljard, oftewel f 66.500,- per werkende Nederlander. Ondanks de krimp van de collectieve sector nemen de Nederlandse overheidsuitgaven nog steeds een internationale koppositie in. De druk van sociale premies en belastingen is in de afgelopen tien jaar per saldo niet gedaald, maar gestegen. Vooral op het gebied van de arbeidsparticipatie loopt Nederland ernstig uit de pas. De scheve verhouding tussen werkenden en niet-werkenden is verder uit balans geraakt. Op elke tien economisch actieven zijn er nu bijna negen inactieven. Waar weinig wordt gewerkt, wordt weinig geproduceerd. Het saneringsbeleid is er dan ook niet in geslaagd de economische- | |
[pagina 217]
| |
groeiprestatie van ons land duurzaam op een hoger niveau te brengen. Sinds 1970 is ons welvaartsniveau gepasseerd door Duitsland, Frankrijk, Italië en België. Onze conclusie moet dus zijn dat tien jaar saneringsbeleid te weinig verbetering heeft opgeleverd. Een aantal problemen lijkt zelfs weer terug te keren. Opnieuw zien we massa-ontslagen, staan de bedrijfsrendementen onder druk en dreigt het schatkist-tekort te ontsporen. Ruud Lubbers zal dus niet de geschiedenis ingaan als de premier die de erfenis van de jaren zeventig heeft begraven. Hiermee zijn we bij de tweede vraag aanbeland, namelijk welke rol de minister-president in het afgelopen decennium heeft gespeeld. In de beschouwingen die naar aanleiding van zijn tienjarig jubileum zijn verschenen, komen twee eigenschappen naar voren die op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken. Overheersend is het beeld van Lubbers als het vleesgeworden overleg: een man met betrekkelijk weinig visie die altijd uit is op het bereiken van een compromis. Zoals zijn beoogde opvolger Brinkman treffend opmerkte: ‘Hij is de personificatie van het compromis. Zo van: als we de helft nemen, gedeeld door drie en daarvan de wortel trekken dan zijn we eruit.’Ga naar eind1 Daarnaast bestaat het beeld van Lubbers als dominant politicus, die met zijn dossierkennis en ontembare werklust zijn collega's altijd weer een slag voor is. Die overheersing is niet alleen gebaseerd op kennisvoorsprong en inzet, maar vooral op zijn ijzeren wil om te winnen. Zich ontspannen kan hij volgens ingewijden niet: zelfs een partijtje hockey moet en zal hij winnen. Compromiszucht en dominantie: hoe laten deze eigenschappen zich rijmen? In de ruim tien jaar dat Ruud Lubbers minister-president is geweest, heb ik hem zowel als collega-bewindsman alsook als oppositieleider mogen meemaken. In beide hoedanigheden heb ik kunnen merken dat zijn compromiszucht en zijn neiging tot dominantie niet contrair zijn, maar juist in elkaars verlengde liggen. Juist door steeds weer naar compromissen tussen de verschillende bewindslieden te zoeken, weet Lubbers het politieke proces van begin tot eind te beheersen. Als een minister de vergissing begaat zich nog vóór de uiteindelijke besluitvorming tot het uitgangspunt van de premier te bekeren, aarzelt Lubbers niet om | |
[pagina 218]
| |
van zijn eigen standpunt afstand te nemen. Hij kan slechts boven de twistende partijen staan als geen ervan het helemaal met hem eens is. Niet alleen binnen zijn kabinet, ook daarbuiten zoekt Lubbers naar overleg. Als het even kan, gaat hij confrontaties met de oppositie uit de weg. Typerend is de wijze waarop hij de kersverse oppositieleider Wim Kok in de periode 1986-1989 met fluwelen handschoenen heeft aangepakt. Dat gaf de PvdA hoop op betere tijden en maakte de coalitiepartner onzeker. Met een boze oppositie kan een premier niets beginnen en daar heeft Lubbers dus een hekel aan. Deze combinatie van compromiszucht en een dominerende regeerstijl hebben Lubbers' uitzonderlijke duurrecord mogelijk gemaakt. Zonder zijn winnaarsmentaliteit en zijn permanente bereidheid water bij de wijn te doen, had hij nooit meer dan tien jaar aan het hoofd van de slopende Nederlandse coalitiepolitiek kunnen staan. Dat is een knappe prestatie die niet licht zal worden geëvenaard. Tegelijk moet worden vastgesteld dat Lubbers voor zijn bestuurlijke dominantie een hoge prijs heeft moeten betalen. Zijn eigen politieke prioriteiten heeft hij nooit duidelijk kunnen of willen schetsen. Zijn belangrijkste profilering was negatief gedefinieerd: ‘no nonsense’. Maar wat hij zelf als belangrijkste drijfveer zag - herstel van wat op sociaal-economisch gebied scheef was gegroeid - is onvoldoende uit de verf gekomen.Ga naar eind2 Deels is dat te wijten aan Lubbers' gebrek aan een duidelijke visie op de toekomst van de Nederlandse verzorgingsstaat. De man die zijn politieke vorming in het kabinet-Den Uyl heeft gehad, heeft zich nooit tot een overtuigd aanbodeconoom kunnen ontwikkelen. Nooit heeft Lubbers zich vierkant achter zijn minister van Financiën Onno Ruding opgesteld, ook niet toen ons land zich aan de rand van de afgrond bevond. Al in 1986 voerde hij campagne met de leuze: ‘Rust op het front van de sociale zekerheid,’ terwijl de explosie van de arbeidsongeschiktheid in volle gang was. En in 1989 bekeerde hij zich weer tot de koppeling, hoewel het gebouw van de sociale zekerheid in al zijn voegen kraakte. Deels ook zijn Lubbers' prioriteiten ondergesneeuwd door zijn eerdergenoemde compromiszucht. Niet alleen binnen politiek Den | |
[pagina 219]
| |
Haag, maar ook daarbuiten. Opgegroeid in de katholieke corporatistische traditie, heeft hij te veel ingezet op samenwerking met de sociale partners. Koos Rietkerk en Onno Ruding hebben dat geweten, toen Lubbers buiten hun medeweten in november 1983 voor het nos-Journaal 0,5% van de voorgenomen korting op de ambtenarensalarissen prijsgaf. Ook in de huidige economische neergang volgt na elke tegenvaller een obligaat beroep op de sociale partners. Hoe machtelozer het kabinet, des te klemmender het appel tot loonmatiging. Als ik Ruud Lubbers in een enkele zin moest omschrijven, zou ik zeggen: een politicus met een uitstekende radar, maar met een gebrekkige gyroscoop. Feilloos vangt hij uit alle richtingen signalen op, maar hij mist een innerlijke overtuiging die hem op vaste koers houdt. We mogen hierbij echter niet uit het oog verliezen dat de tegenstellingen binnen het pasgeboren cda moeilijk verdroegen dat Lubbers een kaarsrechte koers voer. Het cda werd geplaagd door spanningen tussen de bloedgroepen, maar ook door inhoudelijke meningsverschillen. ‘Mijn onduidelijkheid was nodig om het cda te kunnen vormen,’ zo zei Lubbers over zijn periode als cda-fractievoorzitter tijdens het kabinet Van Agt-Wiegel.Ga naar eind3 Ook daarna heeft hij de divergerende krachten in het cda moeten bezweren. Velen binnen en buiten de liberale kring konden moeilijk aan de indruk ontsnappen dat Lubbers na 1986 doelbewust de weg terug naar de PvdA heeft gebaand. Ongetwijfeld heeft de wetenschap dat een deel van het cda weer die richting op wilde daarbij een belangrijke rol gespeeld. cda-fractievoorzitter De Vries heeft daartoe met zijn ‘Bert-norm’ in 1987 een voorzet gegeven. Wat voor Onno Ruding een ‘onverhoedse aanval’ was, moet voor Ruud Lubbers een duidelijk signaal zijn geweest dat de bakens richting PvdA konden worden verzet.Ga naar eind4 De vvd mag zich afvragen of zij in de jaren tachtig meer had kunnen doen om Lubbers en het cda op koers te houden. In de Nederlandse coalitiepolitiek geldt immers het adagium: ‘It takes two to tango.’ Voor wie terugziet is duidelijk dat de vvd er uiteindelijk niet in is geslaagd haar onstuimige electorale groei van het begin van de jaren tachtig vergezeld te laten gaan van een versterking van de interne cohesie. Daardoor heeft de vvd te weinig verzet kunnen bieden tegen de verwatering van het saneringsbe- | |
[pagina 220]
| |
leid aan het eind van de jaren tachtig. Het is een les voor de toekomst. Na tien jaar zonder loyalisten lijkt de eenheid binnen het cda haast een gegeven. Het smeden van die eenheid is wellicht de grootste prestatie waarmee Ruud Lubbers de geschiedenis in zal gaan. Mocht de komende politiek leider van het cda ook de functie van minister-president gaan vervullen, dan staat hij voor een zware taak. Hij zal in ieder geval de door Lubbers gesmede eenheid binnen de christen-democratie moeten bewaren. Misschien betekent dat weer een keuze voor onduidelijkheid. Want het cda lijkt nog niet te beschikken over een eensluidende visie op het te voeren economische herstelbeleid. Toch zal de toekomstige premier van ons land ook de doortastendheid moeten tonen die voor een duurzame hervorming van de verzorgingsstaat benodigd is. Want die opdracht heeft de Nederlandse politiek nog lang niet voltooid. |