De goede vreemdeling. H.J. Schoo-lezing 2011
(2011)–Frits Bolkestein–
[pagina 59]
| |
Liberalisme en cultuurHet begrip ‘ideologie’ is betrekkelijk nieuw. Het werd voor het eerst gebruikt door de Franse filosoof Antoine Destutt de Tracy in zijn boek Eléments d'Idéologie, dat in 1801 verscheen. Hij duidde er een nieuwe wetenschap mee aan, die de menselijke ideeën en hun waarheidsgehalte tot voorwerp zou hebben. Sindsdien heeft het begrip ‘ideologie’ de betekenis gekregen van een min of meer afgerond en coherent samenstel van ideeën over de samenleving en de wijze waarop die moet veranderen. Een familie van ideeën, als het ware, die kan worden gebruikt om mensen te mobiliseren, in het bijzonder op het terrein van de politiek. Dit begrip doet denken aan een ander, namelijk dat van Weltanschauung. Ik begrijp hieronder een algemene opvatting over de aard van de wereld, in het bijzonder met betrekking tot waardeoordelen. Helaas zal ik een aantal malen van dit Duitse woord gebruik moeten maken, want ik ken geen Nederlands equivalent. Een Weltanschauung brengt een bepaalde wijze van leven met zich. Het is een soort wereldse godsdienst. Ik zie Weltanschauung dus als ruimer dan ideologie. Verschillende ideologieën kunnen naar mijn mening onderdak vinden bij één Weltanschauung. Misschien is de beeldspraak ‘onderdak vinden bij’ geen goede, want zulke ideologieën kunnen de Weltanschauung, waarbinnen zij zijn ontstaan, ook zwaar aantasten. Denk aan fascisme en communisme. | |
[pagina 60]
| |
Niet alleen zijn met elkaar concurrerende ideologieën betrekkelijk nieuw, zij zijn daarnaast bij uitstek een Europees verschijnsel. Andere beschavingen hebben natuurlijk hun eigen Weltanschauungen gevormd, bijvoorbeeld het faraonische Egypte of het Mexico van de Azteken. Sterker: geen beschaving zou kunnen functioneren zonder een dergelijk algemeen aanvaard kader van begrippen, waarover later meer. Sommige beschavingen zijn het toneel geweest van de strijd tussen verschillende Weltanschauungen, zoals die tussen hindoeïsme en boeddhisme in India. Die strijd heeft geleid tot de nagenoeg totale ondergang van het boeddhisme in zijn land van oorsprong. Maar concurrerende ideologieën als producten van intellectuelen zijn toch een bij uitstek Europees verschijnsel. Mij dunkt dat hun ontstaan samenhangt met zulke zaken als de groeiende welvaart, een stijgend niveau van onderwijs, de opkomst van de krant als massamedium en de uitbreiding van het kiesrecht, waardoor een ideologie ook politieke uitdrukking kon vinden. Ideologieën werden in de negentiende eeuw vooral voortgebracht door de intelligentsia. Het begrip ‘intelligentsia’ stamt uit het Rusland van de jaren zestig van de vorige eeuw. Men doelde daarmee op universitair geschoolden die in naam van rationalisme en vooruitgang kritiek uitoefenden op de traditionele waarden, dus op de Weltanschauung. Zij leken daarin op de sofisten van het klassieke Griekenland, van wie Socrates de grootste was. Daarom is hij ook terechtgesteld. Europa is het tehuis van de ideologieën: van het communisme, het socialisme, het fascisme en ook het liberalisme. Europeanen hebben die ideologieën meegenomen naar alle hoeken van de wereld. Hoe verder verwijderd van de Europese stam, des te minder ideologisch de takken. Zo zijn beide Amerikaanse partijen weinig ideologisch, terwijl de Verenigde Staten het ook altijd hebben moeten stellen zonder een socialistische partij. Canada en Australië zijn Europeser | |
[pagina 61]
| |
en het politieke spectrum is daar dan ook ideologischer. Latijns-Amerika kent een vorm van politiek die hoofdzakelijk personalistisch van aard is. Elders ziet men vooral een strijd tussen hen die de macht willen hebben en hen die de macht willen houden, zoals in China en India. Noch in de wereld van de islam noch in Japan, tenslotte, is politiek denkbaar buiten het aanvaarde kader, buiten de heersende Weltanschauung. Ook daar geen ideologieën. Het belang van intellectuelen en de intelligentsia is enorm. Zij hebben in de negentiende eeuw de gedachten geformuleerd die wij in deze eeuw hebben uitgewerkt, niet alleen de goede maar zeker ook de slechte. Niet de atoombom is het vreselijkste wapen, maar de idee. De meningen lopen dan ook uiteen over het antwoord op de vraag of het wel zo goed is dat intellectuelen zich inlaten met de politiek. Enerzijds meende Hans van Mierlo onlangs in Groningen: ‘Hoe minder intellectuelen, hoe slechter de politiek wordt.’Ga naar eind1 Anderzijds zei een Russische waarnemer onlangs naar aanleiding van Boris Jeltsin: ‘Onze intellectuelen hebben een nogal snobistische houdingten opzichte van hem (dat wil zeggen Jeltsin). Ze kijken op hem neer. Dat keur ik niet goed. Ronald Reagan was ook geen licht, maar wel een handige politicus. Rusland heeft altijd een filosoof op de troon gewild en wat kregen ze? Lenin! Die schreef inderdaad zijn eigen boeken. De resultaten zijn ernaar.Ga naar eind2 Ik laat mij nu niet verder in met dit netelige probleem. Ik stap liever over op het begrip cultuur, want tenslotte moet deze toespraak daarover gaan. Ik vat het begrip ‘cultuur’ hier op in de enge betekenis van: voortbrengselen van de menselijke geest die opvallen door schoonheid of boeien doordat zij iets nieuws brengen. (Het bredere, antropologische begrip ‘cultuur’ laat ik nu buiten beschouwing). Cultuur bestond natuurlijk lang voor de negentiende eeuw en bestaat op vele plaatsen buiten Europa. Ik zie dus geen noodzakelijk verband tussen cultuur en | |
[pagina 62]
| |
ideologie. Dat verband lijkt echter wel te bestaan tussen cultuur en Weltanschauung, in die zin dat cultuur niet als het ware in het luchtledige ontstaat, maar een algemeen aanvaard kader van begrippen behoeft, een Weltanschauung dus. Hoe zou men de Weltanschauung moeten kenschetsen waarbinnen de moderne Europese cultuur zich heeft ontwikkeld? Niet lang geleden heeft de voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors daar een slag naar geslagen. Hij noemde in Straatsburg drie kenmerken: rationalisme, humanisme en christendom. Ten tijde van die toespraak was ik in Turkije. Onmiddellijk voelde ik de weerbots - het woord is van Van Agt - want de Turken zeiden mij: ‘Wij Turken zijn islamieten, dus wij horen er niet bij’. Hun humeur werd er niet beter op toen ik hun antwoordde dat naar mijn mening Turkije inderdaad geen volledig lid van de Europese Gemeenschap zou kunnen worden. Maar dit terzijde. Rationalisme, humanisme en christendom vormden gedrieën de Weltanschauung waarbinnen die grote negentiende eeuwse Europese cultuur kon gedijen. Zij vormden de voedingsbodem van die cultuur. Maar in de loop van diezelfde eeuw en daarna onderging deze Weltanschauung de corroderende kracht van de verschillende ideologieën die toen ontstonden. En dat weerspiegelde zich natuurlijk in de cultuur. In zijn opstel ‘De descriptione temporum’ ging C.S. Lewis na welke breuklijnen door de geschiedenis het diepst zijn. Hij concludeerde dat de overgang naar het moderne tijdvak, omstreeks het jaar 1900, het meest fundamenteel is geweest. Een van de redenen daarvoor zag hij in het feit dat kunst rond de eeuwwisseling voor velerlei uitleg vatbaar - polyinterpretabel - werd. Vroeger wist iedereen wat een kunstwerk betekende. Geef nu tien hoogleraren Engels een gedicht van T.S. Eliot en ontvang tien interpretaties. | |
[pagina 63]
| |
De verschillende ideologieën hebben die ene Europese Weltanschauung aangetast en de cultuur versplinterd. Kunst wordt terecht de zelfreflectie van de cultuur genoemd en nu zitten we dus met het postmodernisme, dat niet eens meer naar een interpretatie zoekt. De vraag is nu hoe die verschillende ideologieën zich verhouden tot de cultuur. In de wijk EUR in Rome kan men fraaie voorbeelden zien van fascistische architectuur. Het communisme had het socialistisch realisme van Andrei Zhdanov. Bestaat socialistische kunst? Misschien mogen we sommige gedichten van Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst daartoe rekenen, evenals de schilderijen van de Amsterdamse schilder Johan van Heil. Maar van liberale kunst heeft nog nooit iemand gehoord. Hoe geslotener het wereldbeeld der ideologie, des te directer de invloed op de kunst. Het liberalisme wil niets inhoudelijks en vindt an sich dus ook geen enkele kunstzinnige uitdrukking. Het liberalisme streeft naar de grootst mogelijke vrijheid van iedere individuele mens. Het streeft naar burgerlijke vrijheid; vrije politieke instellingen; vrijheid van uitdrukking; vrijheid van godsdienst en vrijhandel. In West-Europa en Noord-Amerika zijn die vrijheden grotendeels verwerkelijkt. Er zijn in dit deel van de wereld ook geen serieuze concurrenten van het liberalisme meer, althans niet nu. Zoals Daniel Bell zei: ‘All the isms are wasms.’ Wat dat betreft ben ik het eens met Francis Fukuyama. Na de Tweede Wereldoorlog zei de Engelse Labour-politicus Lord Hartley Shawcross: ‘We are all socialists now.’ Nu, veertig jaar later, antwoord ik hem: ‘We are all liberals now.’ Het liberalisme is in hoge mate een formele ideologie: het eist respect voor de regels en dus eerbied voor de wet. In die zin was Socrates liberaal, want hij weigerde te ontsnappen, hoewel hij daartoe de gelegenheid had. Wat de mens | |
[pagina 64]
| |
met zijn vrijheid doet, moet hij zelf weten, want hij is zelf de beste beoordelaar van zijn eigen belang. Ontplooiing is het gerechtvaardigd handelen naar eigen inzicht. Het liberalisme streeft naar depolitisering: de samenleving moet zoveel mogelijk zelf doen, het domein van de politiek moet zo klein mogelijk zijn. Wat heeft het liberalisme als samenstel van formele spelregels dan nog te maken met cultuur? De overheid zou zelfs geen staatsprijzen behoren toe te kennen. De toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Gerrit Bolkestein, heeft dat in 1939 ook gezegd, toen de Tweede Kamer die prijzen wilde instellen. Daar komt alleen maar ellende van, meende hij toen. Dat had die oude heer goed gezien. Maar de Tweede Kamer wilde niet luisteren, zoals in die dagen velen niet wilden luisteren. Toch ligt de zaak niet zo eenvoudig. Ik herhaal wat ik daarnet heb gezegd. Ideologieën zijn producten van Europa en het liberalisme is dat wel in zeer hoge mate. Hier en daar buiten Europa vindt men het productiemiddel grond in gemeenschapsbezit onder bestuur van een min of meer dictatoriale regering. In Latijns-Amerika vindt men de caudillo, in Japan een semi-corporatistische staat. Overal bestaan conservatieven. Maar het liberalisme als stelsel van vrijheid in verantwoordelijkheid is uniek Europees, verfoeid door confucianisme en islam. De Europese Weltanschauung is de voedingsbodem van het liberalisme en het liberalisme moet die voedingsbodem koesteren. Een van de kenmerken van de revolutie van de jaren zestig was het cultuurrelativisme. In mijn boek De Engel en het Beest heb ik dat relativisme beschreven (in het hoofdstuk ‘Nineteen sixty-eight and all that’). Volgens het gauchisme van die jaren bestonden er geen correcte antwoorden op vragen naar een juiste handelswijze. Alle meningen waren immers van gelijke waarden, alle culturen op hun eigen wijze volmaakt.Ga naar eind3 | |
[pagina 65]
| |
Cultuurrelativisme is het thema van een boek dat in de Verenigde Staten voor veel opschudding heeft gezorgd. Ik doel op The Closing of the American Mind van Allan Bloom. In dat boek verdedigt deze hoogleraar aan de Universiteit van Chicago de stelling dat alle Amerikaanse studenten kennis behoren te nemen van de belangrijkste werken van de westerse beschaving, ook wanneer meer dan de helft van die studenten behoort tot een minderheid, zoals de zwarte, de Latijns-Amerikaanse, of de Oost-Aziatische. In de Universiteit van Californië is die verhouding nu bereikt. Bloom bestrijdt het cultuurrelativisme omdat het een waarderelativisme met zich brengt, dat volgens hem onvermijdelijk tot een verval van westerse waarden moet leiden. Bloom heeft met zijn boek een bestseller geschreven, maar is niettemin overladen met kritiek. Misschien was het één wel voorwaarde voor het ander. Zijn tegenstanders, van wie sommigen hun pen in gif lijken te hebben gedoopt, hielden hem voor dat bijna alle meesterwerken van de westerse beschaving waren geschreven door mannen en, wat nog erger schijnt te zijn, door blanke mannen. Bloom bezondigde zich eraan, een hiërarchie van culturen te hebben willen aanleggen die de bonte verscheidenheid van de Amerikaanse studentenbevolking tekort zou doen. Zijn elitaire opvatting over cultuur veronachtzaamde de multiculturele representativiteit die Amerikaanse universiteiten moest kenmerken, aldus zijn critici. Men moet het boek van Allan Bloom in de juiste context plaatsen. Het ging hem om een cursus ‘Westerse Beschaving’, dat wil zeggen om een deel van wat eerstejaarsstudenten moeten leren. Dat liet de exacte vakken geheel buiten beschouwing. Op de Universiteit van Stanford, waar deze problematiek veel aandacht kreeg, werd de cursus herdoopt in: ‘Cultuur, ideeën en waarden’. Enige niet-Europese teksten, zoals van Confucius en de Koran, werden eraan toegevoegd. Dat lijkt een verbetering. Het is goed wanneer studenten an- | |
[pagina 66]
| |
dere culturen bestuderen. Het protest van Allan Bloom lijkt dus wat overtrokken, wat niet wegneemt dat het onjuist is te ontkennen dat de Europese cultuur de formatieve invloed is geweest tijdens de eerste twee eeuwen van de Verenigde Staten en zich te generen voor het feit dat die cultuur in overwegende mate uitdrukking heeft gekregen in de werken van blanke mannen. Het is een debat dat hier nog moet worden gevoerd, want wij zijn de Amerikanen niet zozeer een oplossing voor als wel een probleem achter. Zijn de Europese Weltanschauung en de islamitische cultuur gelijkwaardig? De islamieten zelf vinden van niet. In een aantal islamitische landen is het dan ook onmogelijk een kerk te bouwen. Ook ik zie die gelijkwaardigheid niet. Ik vermoed dat de meeste Nederlandse vrouwen mijn mening delen, want de wijze waarop vrouwen worden behandeld in de wereld van de islam is een smet op het blazoen van die cultuur. Het liberalisme gedijt niet in een islamitische omgeving. Het gedijt alleen binnen een Weltanschauung van rationalisme, humanisme en christendom. Het is kwetsbaar zoals die Weltanschauung kwetsbaar is en moet zich verdedigen om te overleven. De aanvallen van fascisme en communisme zijn afgeslagen. Het ideologische debat is voorlopig gewonnen. Maar wie weet wat ons te wachten staat? Wat dat betreft, deel ik geenszins het optimisme van Fukuyama. Hoe kan het liberalisme zijn voedingsbodem koesteren? Ik breng vier punten op: (1) de economie; (2) het onderwijs; (3) de media; en (4) de Europese integratie. Ten aanzien van de economie wil ik kort zijn. Ik volsta met te zeggen dat de sanering van de overheidsfinanciën nog lang niet is voltooid, want de nationale schuld groeit elk jaar nog met een zeer aanzienlijk bedrag. Deze toestand is in moreel opzicht onaanvaardbaar. Ook op andere economische terreinen staat ons nog zeer veel te doen. Wij moeten ons | |
[pagina 67]
| |
voorbereiden op de concurrentie die ons wacht: wat betreft hightechproducten uit Oost-Azië - zie Philips - en wat betreft lowtechproducten uit Oost-Europa. De gezondheid van onze economie is belangrijk want economisch verval leidt uiteindelijk tot cultureel verval. Het liberalisme beschikt hier over goede papieren, want allerwege wordt nu toch erkend dat de liberale economische politiek de beste is.
Dan het onderwijs. Ik wil een krachtig pleidooi laten horen voor het belang van de zogenoemde cognitieve vakken: zeg maar de leervakken, waarvoor leerlingen moeten blokken. Sinds de jaren zeventig is de betekenis van de cognitieve vorming op school sterk gerelativeerd, om niet te zeggen aangetast. Het onderwijs moest meer op de individuele behoeften en belangstelling van de leerlingen zijn afgestemd. De leraar moest niet zozeer iemand zijn die kennis overdroeg als wel een begeleider van jongeren op weg naar volwassenheid. Niet de leerstof maar de leerling moest centraal zijn. De prestatiemoraal als belangrijkste waarde van onze scholen kwam daarmee op de tocht te staan. In het leerlinggerichte onderwijs van de toekomst zou selectie dan ook niet meer op zijn plaats zijn. Een dergelijke gedachtegang is uiting van een hedonistische, anti-intellectuele tendens, en ik wil mij daartegen verzetten. Ik merk daarbij op dat Nederlanders die ambtenaar willen worden bij de Europese Commissie in Brussel en die daarvoor vergelijkende examens moeten afleggen - het zogeheten concours - het moeilijk blijken te hebben, in het bijzonder op het terrein van deze cognitieve vakken. Mijn pleidooi voor meer nadruk daarop beoogt dus ook onze internationale concurrentiepositie te versterken. Nederlandse leerlingen die slechts één vreemde taal behoeven te kiezen, nemen meestal Engels. Franse kinderen doen dat ook. Die Nederlandse kin- | |
[pagina 68]
| |
deren kennen dus slechts één wereldtaal, hun Franse concurrenten twee. Maar er is meer. De emancipatie van achtergestelde groepen is hier ook in het geding. Ik volg nu de argumentatie van prof. J.M.G. Leune, hoogleraar in de onderwijssociologie te Rotterdam, zoals hij die heeft neergelegd in zijn artikel ‘Sociaal-democratie, arbeiderskinderen en middenschool’.Ga naar eind4 De inzet van onderwijs, schrijft Leune, is spreiding van kennis en niet het onthouden van kennis aan kinderen voor wie het spreidingsideaal is bedoeld. Ik citeer: ‘De vraag is of een accentverschuiving in non-cognitieve richting een bijdrage levert aan de maatschappelijke weerbaarheid van groepen in achterstandssituaties. (...) In vele opzichten moet een versterking van de cognitieve functies van de school van meer belang worden geacht voor de stimulering van maatschappelijke weerbaarheid dan een vergroting van de aandacht voor houdingen, waarden, emoties en andere psychische en lichamelijke eigenschappen.’ Dus ook vanuit het oogpunt van de emancipatie verdienen de cognitieve vakken alle aandacht. Meisjes uit islamitische gezinnen moeten onverkort aan de leerplichtwet voldoen, ook al hebben zij de puberteit bereikt. Nu doet de onderwijsinspectie vaak een oogje dicht. Dat is ontoelaatbaar. Voorts ben ik van mening dat de selectie aan de poort van de universiteit strenger moet zijn, in die zin dat niet iedereen wordt toegelaten tot elke studie. Er is geen reden waarom sommige studies niet een bepaald takenpakket op de middelbare school zouden mogen vereisen die aankomende studenten liefst met cijfers van een bepaald niveau moeten hebben voltooid. Het merkwaardige is dat het beroepsonderwijs die eisen wel stelt, maar het universitaire onderwijs niet. Ik heb het gehad over Allen Bloom en de kwaadsappige kritiek die op hem is gericht omdat hij het cultuurrelativisme van de hand wees. Evenveel kritiek is uitgestort over het hoofd van E.D. Hirsch, hoogleraar aan de Universiteit van | |
[pagina 69]
| |
Virginia, wegens het ondernemen van een project waarvan men toch zou denken dat het ieders instemming verdient. Het gaat hier om een boek met begrippen en hun verklaring, een soort thesaurus of compendium van termen die iedereen moet kunnen gebruiken, wil hij kunnen bogen op een algemeen ontwikkeling die de naam waard is. Wat Hirsch met zijn project nastreeft, is cultural literacy. Zo heet zijn boek ook. De ondertitel luidt What Every American Needs to Know. Na verschijning was het boek voorpaginanieuws voor de grote Amerikaanse kranten en binnen een week was het uitverkocht. Het boek berust dan ook op een voortreffelijke gedachte. Waarom dan toch die kritiek? De kritiek beschuldigt Hirsch van een ‘deeply conservative view of American society and culture’. Zijn canon van algemeen aanvaarde begrippen impliceerde een zekere excellence als ideaal, en dat ideaal werd als bedreigend ervaren. Het werd als ‘elitair’ en ‘hiërarchiserend’ beschouwd om te veronderstellen dat ‘intellectuele uitnemendheid’ de voorrang verdiende boven zulke overwegingen als fairheid, representativiteit en de ervaringen van vroeger ondervertegenwoordigde minderheden.Ga naar eind5 Ik deel die kritiek niet. Net als elke beschaving alleen kan bestaan binnen een Weltanschauung, een kader van algemeen aanvaarde normen en waarden, moet ieder die wil deelnemen aan een conversatie van enig niveau beschikken over een voorraad algemeen bekende begrippen. Ik ben verheugd dat het voorbeeld van Hirsch in Nederland wordt gevolgd door prof. dr. G.A. Kohnstamm en dr. H.C. Cassee.
Ik kom nu op het terrein van de media. Dat was mijn derde punt. Het Hilversumse omroepbestel is vermolmd en volstrekt achterhaald. Het is mij nog steeds duister waarom iedereen mag kijken naar een Italiaans televisieprogramma dat | |
[pagina 70]
| |
wordt uitgezonden vanuit Milaan, maar niet naar een Nederlands programma vanuit diezelfde stad, en dat nog wel ter bescherming van de Nederlandse culturele identiteit. Het is hoog tijd dat ons omroepbestel op een andere leest wordt geschoeid. Pappen en nathouden helpt niet meer. Die nieuwe leest zou kunnen bestaan uit drie beginselen. Volgens het eerste moet de overheid uitgaan van de vrijheid van meningsuiting zoals die is verwoord in de Grondwet en in internationale verdragen. De overheid regelt, gebiedt en verbiedt hier te veel. De nadruk ligt meer op het beperken van vrijheid dan op het bevorderen ervan. De overheid moet alle ruimte geven aan het verspreiden en ontvangen van berichten via satelliet en kabel. De kabel moet zo vrij zijn als het papier. Het tweede beginsel moet zijn dat technologische mogelijkheden zo goed mogelijk worden benut. Niet de overheid maar de ontvanger dient te bepalen wat deze laatste ziet. Ten derde moet de openbare functie van de omroep behouden blijven. Naast informatie en voorlichting zal die openbare functie als zeer belangrijk element moeten omvatten de bevordering van de Nederlandse cultuur. Opiniërende commentaren, amusement en sport moeten niet tot de openbare functie worden gerekend. Vervolgens komt de vraag aan de orde wie wat moet doen. Mij dunkt dat de openbare functie moet worden vervuld niet door particuliere Hilversumse oproepverenigingen, maar door een aparte nationale omroep. Daartoe moet de NOS worden omgevormd tot een zelfstandige omroep zonder banden met de omroepverenigingen, een soort BBC dus. Financiering zou moeten gebeuren door middel van een verplichte omroepbijdrage, want het gaat hier om openbare taken en functies. Omdat de omroepbijdrage niet voor andere doelen mag worden gebruikt, zal die bijdrage kleiner kunnen zijn dan nu. | |
[pagina 71]
| |
De bestaande Hilversumse omroepverenigingen kunnen dan worden verlost van hun huidige plicht om publieke functies te vervullen. Zij kunnen voortaan functioneren naar eigen keuze: al dan niet met een geprofileerde identiteit; commercieel of niet commercieel. Hun autonomie komt zo centraal te staan. Financiering zou plaatshebben door middel van eigen bijdragen van de leden, reclame en sponsoring. Vervolgens en ten derde is er de zuiver commerciële omroep zoals RTL4. Wat betreft de verdeling van de etherruimte zou men kunnen denken aan één net voor de nationale omroep; één net voor de Hilversumse omroepverenigingen en één net voor de commerciële omroep. De herstructurering die mij voor ogen staat, betekent dus dat één net ter beschikking zou staan voor de bevordering van de Nederlandse cultuur. Dat is het punt waar het mij hier om gaat.
Ik kom nu op mijn vierde en laatste punt: de Europese dimensie. ‘De euforie over Europa is voorbij,’ zei Ben Knapen, hoofdredacteur van NRC Handelsblad, onlangs in Groningen. Hij signaleerde een gevoel van bedreiging en argwaan tegen internationalisatie, vooral in culturele kring. Om zijn bewering te staven citeerde Knapen de voorzitter van de PvdA-fractie Thijs Wöltgens: ‘Het vooruitzicht dat Nederland zijn soevereiniteit bijna helemaal zou overdragen aan Brussel, beangstigt me. Het perspectief van de genivelleerde Europeaan lijkt me ook weinig aantrekkelijk.’Ga naar eind6 Het is dit soort gevoelens van bedreiging dat politici en anderen ertoe brengt te pleiten voor een culturele paragraaf in het Verdrag van Rome, die de culturele soevereiniteit van de lidstaten zou moeten waarborgen. De Europese Gemeenschap is bovenal bedoeld als een gemeenschappelijke economische markt. Later zijn daar an- | |
[pagina 72]
| |
dere doelstellingen bij gekomen. Maar tot nog toe heeft de Europese Commissie afstand bewaard tot de cultuur. Het Verdrag van Rome vermeldt daar ook niets over. Vanuit het Europees Parlement en de Europese Commissie klinken wel steeds meer stemmen dat de Europese Gemeenschap zich ook met een gemeenschappelijk cultuurbeleid zou moeten bezighouden. Ik ben daar een groot tegenstander van. Een dergelijke uitbreiding van de doelstellingen van de Gemeenschap zou afbreuk doen aan het streven om het beleid op een zo laag mogelijk niveau te doen plaatshebben. Ik voorspel bovendien dat de integratie van de Gemeenschap averij zou oplopen als zij zich met de cultuur zou bemoeien. Dat roept weerstanden op. Elke lidstaat van de gemeenschap moet zijn eigen culturele beleid blijven bepalen. A fortiori ben ik het oneens met staatssecretaris Piet Dankert, die het Verdrag van Rome wil uitbreiden met de doelstelling ‘kwaliteit van de samenleving’. De Europese Commissie behoeft zich niet met van alles en nog wat in te laten. Het is echter de vraag of men de Brusselse regelneven en -nichten moet tegenhouden met een culturele paragraaf in het Verdrag van Rome. De Gemeenschap moet beschikken over de middelen die nodig zijn om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken en niet meer. Als er geen culturele doelstelling is, kunnen er ook geen middelen zijn die daartoe leiden. Maar dit aspect vormt een bijzaak. Hoofdzaak is dat cultuur een nationale kwestie blijft. Overigens ben ik niet zo beducht voor die ene grote culturele euroworst, mits wij het juiste beleid voeren. Inderdaad mogen steunverlenende maatregelen binnenkort niet meer discrimineren naar nationaliteit, maar wie hebben daar meer voordeel van: de Fransman of Brit in Amsterdam, of de Nederlander in Londen of Parijs? Bij gelijke kansen komt de Nederlander altijd goed uit de bus. Er is geen reden te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn. | |
[pagina 73]
| |
Het wordt tijd ons calimerocomplex te laten varen. Een jaar geleden wekte onze minister van Onderwijs en Wetenschappen Jo Ritzen de indruk universiteiten colleges in het Engels te willen laten geven. That was worse than a crime, it was a mistake. Nederlanders en Vlamingen hebben een gemeenschappelijke cultuurtaal en die moet het voorwerp zijn van gemeenschappelijke zorg. Sommige concrete projecten kunnen wij samen doen, zoals het aan de man brengen van onze eigen literatuur in het buitenland. Ook ligt het voor de hand dat wij culturele instituten in het buitenland samen exploiteren. Er is geen reden waarom meer dan 20 miljoen Nederlandstaligen zich in het culturele verdomhoekje zouden laten drukken, maar dan moeten ze wel opkomen voor de eigen cultuur. Ik ga voorbij aan de miskleun van onze minister van Cultuur Hedy d'Ancona ter gelegenheid van het Algemeen Nederlands Congres in Brussel op 28 april 1990. That was worse than a crime, it was a blunder. Maar zij kan het weer goedmaken. Op 23 mei 1981 werd het Vlaams Cultureel Centrum de Brakke Grond geopend. Wanneer komt zijn tegenhanger in Brussel? Waarom sturen wij culturele expedities naar Houston, Texas, maar verwaarlozen wij het eigene? Ik kom tot het slot van mijn betoog. Ideologieën zijn late vondsten van Europese bodem. Sommige ideologieën hebben de Europese Weltanschauung zwaar aangetast. Ik heb die Weltanschauung gedefinieerd als rationalisme, humanisme en christendom. Maar ik heb dat Duitse begrip slechts nodig gehad als een hulpstuk, als een kruk die ik nu wegwerp. Want bij nader inzien valt het samen met het begrip Cultuur met een hoofdletter C. Ik had die kruk nodig om geen verwarring te scheppen tussen cultuur met een kleine en met een grote C. Toen Jacques Delors het had over rationalisme, humanisme en christendom, definieerde hij ook la culture européenne en niet dat Duitse begrip. Welnu: ideologieën van allerhande | |
[pagina 74]
| |
makelij hebben de Europese Cultuur zwaar aangetast. Hun aanval is voorlopig afgeslagen. Het liberalisme is als overwinnaar uit de strijd gekomen. Zijn voedingsbodem is diezelfde Europese Cultuur, die het moet verdedigen om te overleven. Het liberalisme doet dat door economische bloei te bevorderen, de overdracht van kennis te stimuleren, de omroep een culturele dimensie te geven en het eigene in stand te houden. Die verdediging is niet overbodig, want wie weet wat ons te wachten staat. |