De engel en het beest
(1990)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
Cultuur en economie‘Het overwonnen Griekenland heeft de onbeschaafde overwinnaar bedwongen,’ schreef Horatius in het tweede boek van zijn Brieven.Ga naar eind1. Het militair sterkere Rome had Griekenland veroverd maar werd op zijn beurt veroverd door de cultureel sterkere Grieken. Hoe lang heeft die culturele overmacht evenwel geduurd? Hoe lang heeft de Griekse cultuur het verval van haar economie en het verlies van haar politieke onafhankelijkheid overleefd? Ik gebruik het woord ‘cultuur’ dan in de zin van: het vermogen produkten van artistieke of intellectuele waarde voort te brengen. Men kan van mening verschillen over de culturele produktie van het Byzantijnse Rijk, indien men dat al wil zien als de voortzetter van de Griekse beschaving, maar nadat dit rijk door de Turken onder de voet is gelopen heeft Griekenland toch weinig voortgebracht dat internationaal bekend is geworden. Is hier een samenhang en kan men deze generaliseren? Wint de cultureel sterkere het altijd van de economisch sterkere en wat betekent ‘winnen’ in dit verband? Gaan politieke en economische macht altijd samen met culturele invloed? Daarover gaat de monografie Cultuur en getal van de Gentse hoogleraar W. Brulez, met de ondertitel Aspecten van de relatie economie-maatschappij-cultuur in Europa tussen 1400 en 1800.Ga naar eind2. In deze boeiende studie gaat Brulez na of omstreeks 1500 centra van cultuurproduktie samenvielen met belangrijke kernen van economische bedrijvigheid of bolwerken van politieke macht. Zijn conclusie luidt: ‘Als polen van culturele bedrijvigheid lijken economische centra rond 1500 niet van erg veel betekenis te zijn geweest. Culturele brandpunten waren toen eerder de universiteitssteden, bisdomzetels en vele centra van politieke macht (...). Politieke centra waren niet per definitie polen van cultuur, maar bleken het in de praktijk toch veel meer te zijn dan economische centra.’ En Brulez besluit zijn studie als volgt: ‘De vraag blijft dus of het causale verband tussen economie en cultuur eigenlijk wel meer is dan een faux problème.’Ga naar eind3. De studie van Brulez bevat een momentopname van het Europa van het begin van de zestiende eeuw. Mij dunkt dat niet alleen moet worden gekeken naar de verhoudingen in één bepaalde periode maar ook naar de ontwikkeling daarvan in de tijd. (Wat dat betreft maakt Brulez de belofte van zijn ondertitel niet waar.) | |
[pagina 201]
| |
Hoe ontwikkelen gebieden zich in hun verhouding tot elkaar? Wat is hun relatieve dynamiek? Het faraonische Egypte was relatief welvarend (vergeleken met zijn nabuurlanden) maar armer dan het Egypte van vandaag. De Egyptische kunst stond toen op een hoger niveau dan elders. Dat is vandaag niet meer het geval. De relatieve dynamiek van Egypte was dan ook negatief, en de voorsprong van Egypte veranderde in een achterstand. Zo is Texas ook rijker dan Nederland maar wij sturen culturele manifestaties naar hen, zij niet naar ons. Hoe zal het echter zijn over een eeuw? Hoe is de relatieve dynamiek van Nederland ten opzichte van Texas? Zal de economische ontwikkeling de culturele verhoudingen onbeïnvloed laten? Op de korte termijn misschien wel, maar het is onwaarschijnlijk dat die invloed zich op de lange termijn niet zal laten voelen. Het is dus helemaal geen faux problème. Ook de economische verhoudingen op het niveau van de individuele mens zijn van belang. Door de lage lonen van handwerkslieden en kunstenaars waren financiële investeringen in cultuur vroeger onbeduidend, zowel in vergelijking met het staatsbudget als met het budget van particulieren, schrijft Brulez.Ga naar eind4. Versailles kostte betrekkelijk weinig, in tegenstelling tot de oorlogen die Frankrijk ruïneerden. Madame de Pompadour en al haar kunstschatten kostten Lodewijk xv 36 miljoen livres, de Zevenjarige Oorlog 1350 miljoen.Ga naar eind5. Het is opvallend hoe goedkoop antieke meubels zijn heden ten dage in vergelijking met moderne meubels, zelfs die van middelmatige kwaliteit. De loonstijging heeft ambachtelijk werk voor de meeste mensen onbetaalbaar gemaakt. De nivellering van de inkomens lijkt dus niet gunstig te zijn voor de culturele produktie. Weinig particulieren kunnen het zich veroorloven een oud huis in oorspronkelijke staat terug te brengen. Ik vermoed dat culturele produktie en politieke zelfbewustheid veelal samengaan. De studie van Brulez wijst hier ook op. Het Athene van de vijfde eeuw voor Christus; het Florence van de vijftiende eeuw; het Amsterdam van de zeventiende eeuw en het Parijs van de achttiende eeuw vertoonden alle uitzonderlijke politieke zelfbewustheid evenals een grote culturele produktie. Ik vermoed verder dat politieke zelfbewustheid uiteindelijk samenhangt met de relatieve economische dynamiek, want economische achteruitgang leidt uiteindelijk tot politiek verval - soms zelf tot verlies van onafhankelijkheid. Zulk verval zal zijn culturele werking uiteindelijk niet missen. Dat laten Griekenland en Egypte zien. Maar deze relatieve dynamiek laat uitzonderingen toe en zal veelal slechts op de langere termijn zijn invloed doen gelden. De twee beroemdste Perzische dichters, Saadi en Hafez, zijn geboren in respectievelijk 1184 en 1320 (beiden in Shiraz), in tijden van nationale neergang en | |
[pagina 202]
| |
grote onveiligheid. Het Spaanse rijk heeft zich in niet meer dan honderd jaar de machtigste positie van Europa verworven (1492-1598) en heeft niet meer dan een eeuw (1598-1700) nodig gehad om af te zakken tot het niveau van een tweederangsnatie. Maar de siglo de oro viel in de eerste helft van de tweede periode, een tijd van demografische achteruitgang en economische crisis. Evenzo was de bloeiperiode van de Russische literatuur, de tweede helft van de negentiende eeuw, er wel een van economische expansie maar nauwelijks van politieke zelfbewustheid. We hebben het hier dus over onzekere verbanden, waarover wordt gespeculeerd maar weinig met zekerheid kan worden gezegd. Deze verbanden houden ons niettemin nog steeds bezig. Eind juni 1982 had een unesco-conferentie over cultuur in Mexico plaats. Daar sprak de Franse minister van cultuur Jack Lang, die toen ruim een jaar in functie was. Zijn betoog was één klaagzang over de beïnvloeding van de Europese cultuur door het Amerikaanse grootkapitaal. Hij begon met een vriendschappelijke groet aan de Nicaraguaanse minister Ernesto Cardenal. Daarna kwamen de Palestijnen aan de beurt. ‘Wij kunnen niet vergeten dat het recht van de Palestijnen om te leven wordt bedreigd.’ Een derde groet ging naar Cuba, ‘een moedig land dat een nieuwe maatschappij opbouwt’. ‘Cultuur en economie - éénzelfde strijd,’ betoogde de Franse minister. Ook voor hem was deze verhouding dus geen faux problème. De nationale en internationale klassestrijd beïnvloedde volgens hem de kunst en zelfs de cultuur. De artistieke schepping was slachtoffer van een systeem van multinationale financiële overheersing. Het doel daarvan was ‘de gehele planeet een uniforme leefwijze op te leggen’. Dat was niet alleen een inmenging in de interne aangelegenheden van andere landen. Erger, het was een inmenging in het bewustzijn van alle inwoners daarvan. Jack Lang richtte zich daarmee ook tot zijn eigen land, dat toch beter dan andere landen weerstand had weten te bieden. Was het hun lot vazallen te worden van het immense ‘rijk van de winst’? Hij riep op tot een ‘waarachtige culturele weerstand tegen het financiële en intellectuele imperialisme’ (applaus). Dat imperialisme maakte zich meester van het bewustzijn. Het eigende zich denkwijzen toe. Zijn Britse collega had gesproken van de vrijheid, maar om welke vrijheid ging het hier? De vrijheid van de vos in het kippenhok? Wij moesten dappere beslissingen nemen en de radio en televisie dekoloniseren. Wij moesten ten strijde trekken tegen deze ‘poging tot analfabetisering’. Die strijd moest worden gevoerd door een ‘internationale van de cultuurvolkeren’. Daarmee konden wij voorkomen dat ‘sommige machtige landen’ hun wetten aan vrije en onafhankelijke naties zouden opleggen. De audiovisuele sector bepaalde onze toekomstige onafhan- | |
[pagina 203]
| |
kelijkheid. Een land kwam pas economisch in beweging als het ook intellectueel bewoog. Tot slot kondigde hij het plan van president Mitterand aan, in 1983 de ‘Staten-Generaal van de Culturen der Wereld’ in Parijs te organiseren, welk voornemen reeds meteen door Cuba werd gesteund.Ga naar eind6. Het betoog van de Franse minister van Cultuur bleef niet onopgemerkt. In de Nouvel Observateur van 6 augustus 1982 kwamen zowel vóór- als tegenstanders aan het woord. Eerst kwam Jack Lang zelf aan bod. Die verklaarde dat hij geen ‘poujado-chauvinistische politiek’ voorstond. Hij had gesproken als Fransman en als een Europeaan die door sommige multinationale ondernemingen werd bedreigd. Verder wilde hij zich niet mengen in de binnenlandse aangelegenheden van Cuba. Dat was ‘een van de weinige ontwikkelingslanden dat analfabetisme, werkloosheid en ziekte had weten uit te roeien’. Het Frankrijk van François Mitterand was vandaag het meest democratische land ter wereld en had van niemand lessen in liberalisme in ontvangst te nemen. Toen kwamen de anderen aan de beurt. Tahar Ben Jelloun meende dat de familie van de televisieserie Dallas objectief medeplichtig was aan de slachting die het Israëlische leger in Libanon beging. Yves Montand daarentegen moest denken aan de stalinisten van de jaren vijftig. Door te zeggen dat hij het socialisme van Castro respecteerde, had Lang diens regime steun verleend. Het anti-amerikanisme van de minister was kinderachtig: ‘Als wij onze cultuur met moeite exporteren, dan is dat volgens Lang de schuld van de Amerikanen. Waarom niet van de joden of de Arabieren?’ Niets dwong de Fransen naar Dallas te kijken. Het culturele protectionisme had nog nooit iets goeds opgeleverd, meende Montand. Françoise Giroud vond de klacht van de minister een zwaktebod: de onderliggende partij was immers medeoorzaak van de overheersing door de ander. ‘Ging het er niet veeleer om de sympathie van de Derde Wereld voor Frankrijk te winnen door te roepen dat de Amerikanen ons verdrukken?’ Elie Wiesel stelde daarentegen gerust. Amerika was niet verontwaardigd over het betoog van Jack Lang: zij had het zelfs niet opgemerkt. Dat nam niet weg dat de woorden van Lang ‘vooroordelen en politieke obsessies verraden die mij - althans in het culturele domein - achterhaald en zelfs ontoelaatbaar voorkomen.’ Het door Jack Lang in Mexico aangekondigde symposium over ‘cultuur en economie’ voltrok zich in Parijs op 12 en 13 februari 1983. Volgens de Amerikaanse filmmaker Sidney Lumet was het enige concrete punt ervan de algemene veroordeling van de tv-serie Dallas.Ga naar eind7. De Amerikaanse pers, die bij het symposium was geweerd, hekelde na afloop het elitaire anti-amerikanisme van de Franse intellectuelen. Raymond So- | |
[pagina 204]
| |
kolov noemde het symposium het snoepreisje van het jaar, ‘waar een laag anti-amerikanisme hoogtij had gevierd’.Ga naar eind8. Lang had zich beter kunnen afvragen ‘waarom Frankrijk een nul was geworden in de wereld van de cultuur en waarom het land in twintig jaar geen romans van werkelijke betekenis had geproduceerd behalve die van Tournier’. Tot overmaat van ramp berichtte de Christian Science Monitor met enig leedvermaak dat de Franse televisie net vijfentwintig nieuwe afleveringen van Dallas had gekocht. In het Franse socialistische blad Le Matin reageerde Jean-François Kahn als door een wesp gestoken.Ga naar eind9. Hij beschuldigde de Amerikaanse journalisten van bot nationalisme. De Amerikaanse intelligentsia was ‘een samenraapsel van debielen, verstoken van gevoel van humor’. ‘Pourquoi transformer une ignorance en arrogance?’ vroeg hij zich af. ‘Wij zijn de eerste cultuurproducenten ter wereld.’ Jack Lang, die in Le Matin werd geïnterviewd, meende dat de Amerikanen jaloers waren omdat een Franse president erin was geslaagd de belangrijkste intellectuelen om zich heen te verzamelen. Frankrijk voedde Amerika op cultureel gebied, zoals werd aangetoond door de vele Amerikaanse artiesten die in Frankrijk kwamen werken. In die trant lieten ook andere Franse intellectuelen zich uit: Emmanuel le Roy Ladurie voor de sociale wetenschappen; François Chatelet voor de filosofie; Claude Samuel voor de muziek en Michel Perez voor de film. De socioloog Edgar Morin daarentegen kon de tirade van Sokolov wel begrijpen. Parijs was allang niet meer het centrum van de wereld en de Franse intelligentsia moest zich daarbij maar eens neerleggen. Ook Jean d'Ormesson gaf toe dat de Amerikanen een beetje gelijk hadden. De Franse cultuur had inderdaad niet meer de plaats en de glans van weleer. Jack Lang heeft de kunstbegroting van Frankrijk verdubbeld. In 1985 bedroeg die begroting acht miljard franc of 1% van de totale begroting, relatief twee keer zoveel als in Nederland (0,48%). Langs beleid was effectief waar het ging om het conserveren van de cultuur; alleen kon hij geen creativiteit afdwingen. Hadden de kunsten in Frankrijk maar dezelfde vitaliteit als de trendgevoelige minister, verzuchtte The Economist dan ook.Ga naar eind10. Het leek erop dat het protectionisme in de kunsten dezelfde rampzalige uitwerking had als in de economie. Sinds André Malraux minister van Cultuur was geworden onder De Gaulle had de Franse staat het culturele domein beheerst. Zelfs onder de energieke leiding van Jack Lang, meende het Britse weekblad, had Frankrijk de laatste jaren niets geproduceerd dat even origineel was als wat men in Engeland en in Amerika maakte. Vergeleken met de Duitse moderne kunst was die van Frankrijk behoudend. Franse filmmakers meden grote en moeilijke | |
[pagina 205]
| |
onderwerpen. In theater, ballet en opera had de weerzin tegen verandering een patstelling veroorzaakt, ondanks des ministers kwistige aandacht. The Economist citeerde ten slotte Michel Guy, die minister van Cultuur was voordat Mitterand aan de macht kwam: ‘Op Céline na is de moderne Franse moderne cultuur gematigd, klassiek en verstandig.’ Die cultuur werd volgens hem voornamelijk gekenmerkt door risicomijdend gedrag. Veel geld lijkt dus geen voldoende voorwaarde te zijn voor kunstzinnige creativiteit. Misschien wel een noodzakelijke? De cultuurbegroting voor 1987 van de Duitse deelstaat Hamburg beliep 264 miljoen mark, waarvan 151 miljoen voor theater en film. De begroting van de afdeling Culturele Zaken van wvc (exclusief radio, televisie en pers) beliep voor datzelfde jaar 650 miljoen gulden. Nu moeten daar nog worden bijgeteld de uitgaven van onze provincies en gemeenten maar het is duidelijk dat in Duitsland relatief veel meer geld aan cultuur wordt uitgegeven dan in Nederland. ‘Amsterdam Culturele Hoofdstad van Europa’ moest het met 3 miljoen gulden doen: Berlijn kreeg als Culturele Hoofdstad 52 miljoen mark. Is het culturele leven van West-Duitsland beter en levendiger dan het Nederlandse? Kenners van theater beweren dat dit op hun gebied inderdaad zo is. Toch zijn die getallen weer van beperkte betekenis. In Nederland wordt door de overheid tegenwoordig meer geld aan kunst uitgegeven dan vijftig jaar geleden. Het aandeel van de kunstbegroting in de totale begroting van het Rijk is tussen 1950 en 1990 gestegen van 0,31% naar 0,41%, en bij de ombuigingen is de kunstbegroting ontzien. Maar met de musische vorming op scholen is het bedroevend gesteld. Het geld is dus blijkbaar een noodzakelijke noch een voldoende voorwaarde, althans op de korte termijn. Rotterdam is in economisch opzicht wellicht dynamischer dan Amsterdam, de culturele verhoudingen liggen andersom. Volgens sommigen schaadt overdaad ook hier en is de zeer sterk toegenomen welvaart sinds de Tweede Wereldoorlog de kunsten niet ten goede gekomen. Het moderne leven in Nederland is gemakkelijk, althans in materieel opzicht. Zeer veel scherpe kantjes zijn van het bestaan afgeslepen. Dat heeft de spanning verminderd. Met welke zaken houden we ons nog bezig? Wie schrijvers vraagt wat de grote problemen van vandaag zijn, krijgt geen of een verbrokkeld antwoord. Velen in de theaterwereld zijn op zoek naar nieuwe vormen, maar wat hebben zij te melden? Soms even weinig als zij die zich bezig houden met postmodernisme, de laatste vorm van obscurantisme, als ik althans mag afgaan op het boekje van Vrij Nederland-redacteur Carel Peeters hierover.Ga naar eind11. | |
[pagina 206]
| |
Het lijkt mogelijk een aantal factoren te noemen die de culturele bloei bevorderen. Ten eerste de zelfbewustheid die voortkomt uit politieke kracht. Dan de persoonlijke aandacht van mensen in vooraanstaande posities, die door kunstenaars als stimulerend wordt ervaren. Vervolgens een prestatiegerichte cultuur als die van Oost-Azië, getuige het grote aantal Aziatische finalisten in het Koningin Elizabeth Concours. Verder voldoende overheidsgeld in verhouding tot wat in andere landen beschikbaar komt en tot de prijs van de arbeid. En ten slotte de begaafde enkelingen die hun eigen baan trekken en zich van geen theorie iets aantrekken. Niets is zo belangrijk als dat. |
|