De engel en het beest
(1990)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Twee paradigma's voor de persEen krant in het middenwesten van de Verenigde Staten berichtte eens van een ramp in Lissabon. ‘St. Louis schoolgirl trapped in Lisbon fire’, luidde de kop. De ondertitel vervolgde: ‘Three thousand Portuguese also die’. Deze alledaagse perspectivische vertekening noemt men: het hemd is nader dan de rok. Wat ons direct raakt, krijgt aandacht; wat ver van ons bed ligt, krijgt veel minder reliëf. Het volgende voorbeeld is minder triviaal. Op Kerstmis 1987 berichtte de Los Angeles Times van een incident tussen agenten van de us Immigration Departement en twee Mexicanen die een derde de Verenigde Staten probeerde binnen te loodsen. De agenten meenden, overigens ten onrechte, dat de Mexicanen met stenen gooiden en schoten hen daarop neer, hoewel ieder zich nog op eigen grondgebied bevond. Dit bericht stond op pagina 50, in een tijd waarin de intifada en de wijze waarop de Israëlische regering die opstand probeerde te onderdrukken regelmatig de voorpagina haalden. Ook hier was het hemd nader dan de rok. Maar dat had een politieke betekenis. Deze twee voorbeelden dienen ter inleiding van het volgende thema: de ideologische voorkeur die in de berichtgeving naar voren komt. Die voorkeur blijkt uit twee paradigma's. Het eerste paradigma heet: de splinter en de balk. Op 13 september 1977 werd Steve Biko door de Zuidafrikaanse politie vermoord. Een golf van publiciteit en verontwaardiging ging door de wereld. De dood van Biko heeft bijgedragen aan de instelling van een wapenembargo tegen Zuid-Afrika door de Veiligheidsraad op 4 november 1977. Hij was ook medeoorzaak van het verbreken van het Cultureel Verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika. Hiertegenover staat de kwestie van de Centraalafrikaanse staat Boeroendi, waar twee verschillende rassen door elkaar leven. De lange Toetsi's hebben de macht en vormen 15% van de bevolking. De kleine Hoetoe's zijn in de meerderheid maar hebben het nakijken. In drie golven van geweld - in 1965, in 1972 en in augustus 1988 - hebben deze twee bevolkingsgroepen elkaar op grote schaal uitgemoord, waarbij vooral de Bahoetoe het moesten ontgelden. Bij het tweede bloedbad, van 19 april tot 6 mei 1972, werden alle Bahoetoe met enige opleiding vermoord, tot en met schoolkinderen. De berichtgeving over deze ge- | |
[pagina 183]
| |
beurtenissen was summier (behalve in België) en hun politieke uitwerking nihil. Het tweede voorbeeld van zo'n contrast betreft het Midden-Oosten. Op 6 juni 1982 viel het Israëlische leger Zuid-Libanon binnen. Op 16 en 18 september werden de plo-kampen Sabra en Shatilla, nabij Beiroet, door Libanese christenen aangevallen, waarbij naar schatting tweeduizend doden vielen. Aan deze slachting werd veel publiciteit gegeven. In Jeruzalem werd een onderzoek ingesteld naar de betrokkenheid van het Israëlische leger, en dat onderzoek leidde er toe dat Sharon zijn post van minister van Defensie moest opgeven. In de Tweede Kamer werd in oktober 1982 zelfs een debat aan deze gebeurtenissen gewijd. Luttele maanden voordien, in februari 1982, omringden 8000 man van het Syrische leger de middeleeuwse stad Hama, centrum van de Moslim Broederschap. In een gevecht van negen dagen vielen vele duizenden slachtoffers - een veelvoud van het aantal doden dat in Sabra en Shatilla was gevallen - maar de berichtgeving erover was schaars. De Tweede Kamer bekommerde zich er niet om. Aan de ene kant Steve Biko, en Sabra en Shatilla; aan de andere kant Bahoetoe en Watoetsi, en Hama. Wat verklaart het verschil in benadering? Allereerst de lijfelijke aanwezigheid van de pers. In 1977 was Zuid-Afrika nog open voor de pers (de Internal Security Act werd pas op 19 oktober 1977 van kracht) en Israël is een van de meest open samenlevingen ter wereld. In Boeroendi daarentegen heerste censuur; buitenlandse journalisten werden niet toegelaten. Hama was evenzeer off limits. Maar is dat de gehele verklaring? Mij dunkt dat Israël en Zuid-Afrika werden beschouwd als onderdelen van de Westerse wereld, waaraan hogere maatstaven konden en moesten worden opgelegd dan aan niet-Westerse landen als Boeroendi en Syrië. Vandaar het paradigma: de splinter in het eigen oog weegt zwaarder dan de balk in het oog van de ander. Het tweede paradigma heet: het redelijk alternatief. Op 22 en 25 februari 1975 verschenen twee advertenties in de Volkskrant, door een groot aantal bekende Nederlanders ondertekend, waarin van de Nederlandse regering ‘onmiddellijke erkenning van de Voorlopige Revolutionaire Regering van Vietnam’ werd geëist. Van die vrr meenden de ondertekenaars - waaronder niet alleen de commune ‘Meloen’ maar ook de huidige bewindslieden Ter Beek, D'Ancona en Kosto en progressieve intellectuelen als Jurgens, Lammers en Hylke Tromp - dat zij het grootste deel van het land en een groot deel van de bevolking bestuurde. ‘In de vrr zijn vele politieke, religieuze en maatschappelijke stromingen | |
[pagina 184]
| |
opgenomen. (...) Wanbeheer als gevolg van corruptie en economische afhankelijkheid, typerend voor de regering van Saigon, ontbreken hier geheel,’ aldus de advertentie. De regering van Thieu was slecht, dus moest wat haar zou vervangen wel goed zijn. Het tweede voorbeeld betreft de verslaggeving over Cambodja in de periode 1975-1978, de jaren van de genocide. In de Washington Post van 14 mei 1975 waarschuwde Kissinger dat ‘an atrocity of major proportions was under way’. Er waren ook andere berichten, maar er werd weinig acht op geslagen. Verhalen van vluchtelingen, van mensen die het aan den lijve hadden ondervonden, werden met vele korrels zout genomen. Vooral de Washington Post en de Far Eastern Economic Review gaven de Rode Khmer het voordeel van de twijfel. De regering van Lon Nol was slecht, dus moest het alternatief wel goed zijn. Het keerpunt in de houding tegenover de gebeurtenissen in Cambodja was de openlijke veroordeling van de Rode Khmer door de Vietnamese regering in april 1978. Toen pas werd kritiek op de Rode Khmer respectabel. Het derde voorbeeld is Iran. Tot Khomeini's terugkeer naar Iran op 1 februari 1979 lag de nadruk in de berichtgeving op de slechte kanten van de regering van de shah. Over Khomeini koesterde men in het algemeen een zeker optimisme. Kenmerkend zijn uitspraken van N. Brink in De Groene Amsterdammer: ‘Er zijn ook geestelijke leiders die echt progressief zijn en tolerantie prediken en praktiseren.’Ga naar eind1. ‘De Sji'ïeten zijn niet orthodox en niet tegen de emancipatie van de vrouw, maar tolerant,’Ga naar eind2. en: ‘Dat Iran zou terugvallen op een middeleeuws, theocratisch regime is een gruwelsprookje (afkomstig) van Westerse belangengroeperingen. De Iraanse vrouw zal alle vrijheid krijgen om zich (...) te ontplooien en te ontwikkelen.’Ga naar eind3. Evenzo Jan Stoof in Vrij Nederland: ‘Khomeini (...) zal zich waarschijnlijk gematigd opstellen en concessies doen inzake vrouwenemancipatie, modernisering etc. De overheid moet immers, volgens (...) de islamitische godsdienst, niet te streng optreden.’Ga naar eind4. Opmerkelijk waren de verschillen tussen de Nederlandse berichten uit Iran. Zo waren de artikelen van J. Kamp in nrc Handelsblad somberder dan de verslagen van M.J. Hijmans in De Volkskrant. Ook het contrast tussen de Haagse Post en Vrij Nederland enerzijds en Elseviers Magazine anderzijds was duidelijk. Zo schreef D.M. van Rosmalen reeds in augustus 1978 in Elseviers Magazine: ‘De (...) sji'ïeten worden steeds feller in hun verzet tegen elke vorm van modernisme.’Ga naar eind5. Ook G.P. Mok en N. van Nieuwenhuysen lieten in dit weekblad reeds voor het einde van 1978 sceptische geluiden horen, terwijl Wim Klinkenberg nog in juli 1981 blijk gaf van een zonnige kijk op de ayatollah Khomeini, | |
[pagina 185]
| |
wiens ‘ongeëvenaard leiderschap’ een ‘sociale revolutie’ had ingeleid die slechts vergelijkbaar was met de Russische. Ook hier weer de illusie van het redelijk alternatief, waaraan linkse schrijvers klaarblijkelijk meer onderhevig zijn dan rechtse. Dit zijn de twee paradigma's: de splinter in eigen oog weegt zwaarder dan de balk in het oog van de ander, en de illusie van het redelijk alternatief. Deze twee paradigma's hebben een gemeenschappelijke noemer, namelijk de positieve discriminatie: positieve discriminatie van het andere, het vreemde, het nieuwe, en dus negatieve discriminatie van het eigene, het vertrouwde, het oude. Men zou die gemeenschappelijke noemer wellicht ook kunnen formuleren als een cultureel masochisme, waaraan een christelijk schuldbesef niet vreemd zal zijn. Maar het getij verloopt. Het is lang geleden dat A. de Swaan zijn ‘plan voor politieke actie in kleine werkgroepen tot steun aan de voortgaande en strijdende guerrilla in de Derde Wereld als fase en onderdeel van de radicale beweging in de industriële samenleving van het Westen’ in De Gids publiceerde.Ga naar eind6. Even lang geleden is het sinds Harry Mulisch de Cubaanse revolutie en de deugden van Fidel Castro bezong. En vervlogen is de tijd dat Anja Meulenbelt schreef over de Chinese vrouwen, die zoveel lesbischer zouden zijn dan de westerse. Wij leven tegenwoordig in een ander tijdsgewricht. Nu deinst De Groene Amsterdammer er niet voor terug een artikel van twee bladzijden te publiceren waarin werd beweerd dat Julius en Ethel Rosenberg wel degelijk schuldig waren.Ga naar eind7. Jarenlang was geloof aan hun onschuld een lakmoestest voor allen die zich progressief noemden. En dat in de De Groene! In De Volkskrant schreef Martin Sommer: ‘De swapo (...) heeft een uitgesproken slechte naam als bevrijdingsbeweging (...) al kon dat nooit in het openbaar gezegd worden.’Ga naar eind8. En dat in De Volkskrant! Het keerpunt ligt dus achter ons. In het najaar van 1983 hield André Spoor een toespraak bij zijn aftreden als hoofdredacteur van nrc Handelsblad, die later onder de titel De verheven boodschapper is gepubliceerd. Hij zei bij die gelegenheid dat een journalist die met opgeheven vinger door de wereld trekt zijn eigen uitzicht belemmert, terwijl hij, als hij al applaudisserend nieuws gaat garen, niet kan horen wat er eigenlijk wordt gezegd.Ga naar eind9. Het is een uitspraak waaraan ik hecht. Een politicus heeft immers dit gemeen met een vlieg, dat men beiden kan afmaken met een krant. |
|