Van 't noorden naar 't zuiden. Schetsen en indrukken van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Deel 2
(1882)–Charles Boissevain– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
IV.
| |
Naar de koningin van het westen.De amerikaansche lucht is van champagne en ozon gemaakt, geloof ik. 't Is onbegrijpelijk hoeveel men 's winters dag aan dag in de Vereenigde Staten doen kan, zonder zich moede of ziek te gevoelen. Toen ik in het ‘bevroren-huis’ te Canada de regels had geschreven, waarmede het eerste deel eindigt, waarin ik op de plaats zelf den indruk schetste, gemaakt door wat mij een machtiger openbaring der Almacht scheen dan de Alpen zelven, gevoelde ik mij zoo ontspannen en volkomen uitgeput, dat ik de slede wegzond, een kamer vroeg en mij te bed begaf. Ik rustte een uur, dineerde en was weder kant en klaar voor een nieuwen tocht. Ik deel dit enkel mede, omdat een deel van het geheim van amerikaansche werkkracht en opgewekten levensgeest moet gezocht worden in die heerlijke | |
[pagina 2]
| |
Engadinelucht, die men in de Staten gedurende de helft van het jaar opslurpt en assimileert. Als ik in zaken was, zou ik met Amerikanen altijd een koop pogen te sluiten in den zomer, wanneer overmaat van hitte hen ontspant. Die warme zomers zijn de redding van Europa; ware het in Amerika het geheele jaar hetzelfde opwekkend weder, dan overvleugelden de Amerikanen geheel en al zekere moerasbewoners, die hun zware lucht bovendien verontreinigen en besmetten door de grachten tot riolen te misvormen, om dan nog hen te verketteren en te haten, die hun een reiner stelsel aan de hand doen. Ik moest mij reppen, om naar de amerikaansche zijde terug te gaan, want uit Boston zou ik 's middags een reisgezel krijgen. Een jongman uit Nieuw-Engeland, een ervaren reiziger, die lange sledetochten gemaakt heeft des winters in Labrador en een vroolijke, opgewekte, levenslustige Nimrod is, wist ik over te halen, om mijn reis door het Westen en Zuiden mede te maken, en het was geen klein geluk dus een ervaren, gezelligen reisvriend te vinden. Alleen te reizen in een vreemd land, ver van huis, is bar. Met zijn neef, professor in de mathesis te Harvard, den Niagara bij winter willende zien, was hij aangekomen, en we maakten een heerlijke wandeling, welke mij ten laatste den Niagara-val, als een geheel beschouwd, deed begrijpen. Wij gingen naar de brug, aan de amerikaansche zijde, niet ver van ons logement, waar ik twee dagen te voren 's avonds bij mijn aankomst de wilde golven als spoken had zien opdoemen uit de grauwe diepte. Bij ondergaande zon schenen die spoken mij thans engelen des lichts! Ik zag den Niagara-val, wel weder in al zijn majesteit, maar tevens spreidden teedere kleur en zachte gloed zooveel liefelijkheid, dat de schrik en ontzetting niet langer de overhand hadden. Het was alsof nu gekleurde hooge vensters in de kathedraal van grijs graniet waren geplaatst, zoodat een licht van robijnen en saffieren de koude hooge wanden deed gloeien. O! hoe kan ik de wondere schoonheid van die wandeling op | |
[pagina 3]
| |
het groote eiland, dat den val in tweeën splitst, doen beseffen? Stel u een dertig bunders van het Haagsche bosch voor, uitgestrekt midden tusschen den Canada-val en den amerikaanschen val, dan ziet ge Goat-Island in verbeelding voor u. Over een smal gedeelte van den val leidt een houten brug naar een klein eiland, van waar een lange brug naar een derde eiland voert, dat aan de eene zijde een loodrechten rotswand keert naar den afgrond, in welken de Canada- of horseshoe fall zich nederstort. Aan de amerikaansche zijde van dit schoone gedeelte van het Haagsche bosch valt de Niagara 154 voet in een diepte die men zien kan; aan de Canada-zijde stort geen rivier maar een meer zich in de onpeilbare diepte, uit welke de waterwolken duizend voet omhoog stijgen. Geheel het woud was verglaasd en verzilverd door het ijs; het was een bosch van kristal, van diamant. De ondergaande zon deed het gloeien van oranje, geel, purper en rood; tusschen de stralende takken door zag men den val, en de rookkolom verloor zich omhoog in de wolken, welke hij zelf aan den helderen hemel vormde en die nu als avondwolken den hemel verlichtten. Het toovereiland is een deel van den rotswand, waarover de rivier zich werpt, en nog niet tevreden met die wondere ligging, heeft men eene soort van brug een eind ver in het water boven den val doen uitsteken. Men bespeurt weldra, dat die brug veilig en dat haar houten leuning de ware plaats is, van waar men den val in al zijn omvang, schoonheid en liefelijkheid tevens kan bewonderen. Machtige bergen van onstuimig water, die, met een gladde welving omhoog, zich zoo ver men ziet uitstrekken, aanschouwt men, tintelende van licht en gloeiende van kleur. Duizende stroomen en wateren vereenigen zich en worstelen, plassen, schieten voorwaarts. Men is te midden van een zee van vallend water. En toen wij daar zaten in het bevroren bosch onder de kristallen boomen, luisterden wij naar de muziek van den Niagara, naar den zachten orgel-donder, het rhythmische wonder-accoord der onoverwinbare wateren die in den afgrond storten. De harmonische grondtoon van dit zingende water is lager | |
[pagina 4]
| |
dan het menschelijk oor kan vatten. De rhythmus van deze natuurmuziek hoort men na een poos luisterens zoo duidelijk mogelijk. Het is alsof de geest der wateren elke seconde de maat aangeeft, alsof hier voor de menschheid, zoolang ze leeft, de groote chronometer tikt, die onveranderlijk de dagen telt der aarde. The clock of God, noemt daarom de heer Eugen Thayer, een amerikaansch organist, den machtigen val welks rythmus hij verstond.Ga naar voetnoot1 Muziek, de machtige taal welke begint waar de menschelijke spraak te kort schiet, zou dan ook alleen een denkbeeld kunnen geven van wat men hoort, ziet en gevoelt bij het ‘donderend water’, wanneer de ondergaande zon de reeks van waterbergen en de wilde golven aan hun voet doet vonkelen. Hoe heerlijk heb ik het getroffen, dat ik dien zonsondergang over den val uit dit woud van kristal heb mogen zien! Het is een tocht over den Atlantischen oceaan waard, om dit oneindig grootsche schouwspel te leeren genieten, dat dunkt me een zekere stemming zal wekken, mijn geheele leven door, telkens als ik er aan denk. Van de wandeling teruggekeerd, namen wij afscheid van den professor en stapten in den nachttrein naar Detroit en Chicago. Het was tien uur 's avonds eer we in den trein konden stijgen, en we gingen onmiddellijk naar bed in den slaapwagen. Het was Oudejaarsavond, doch die gedachte hield ons slechts kort wakker. Eer we in Canada waren gekomen, door hetwelk we den geheelen nacht zouden stoomen, sliep ik geloof ik reeds. Ik ontwaakte even toen de neger die in den slaapwagen de wacht hield uitriep: ‘It is New Year!’, doch snurken, diep ademhalen uit dertig bedden en het ratelen van den trein waren de eenige klanken die het jaar inluidden. ‘Sta op, ge zijt te Windsor! sta op!’ riep op bevelenden | |
[pagina 5]
| |
toon de norsche neger, toen ik voor den tweeden keer wakker werd. Het was nog duister, maar ik begreep dat ik op moest staan, want de trein verliet Canada hier en werd op een reusachtige stoomboot over de Detroitrivier gezet, die het meer Erie met het meer St.-Clair verbindt, om ons in de stad Detroit te doen landen, waar we een uur of drie op den sneltrein naar Chicago moesten wachten. Het was zeven uur, en toen de trein op de boot was en wij op het bovendek van dat gevaarte waren geklommen, zagen we de zon, die we zestien uren geleden achter den Niagaraval hadden zien ondergaan, nu oprijzen uit Canada en schijnen op de breede bevroren rivier Detroit en de hooge graanpakhuizen der bekoorlijke stad. Onze boot stoomde telkens achteruit, om met een vaart op het ijs aan te stormen en dit te breken, en eenige minuten lang dacht ik dat ik om den ijsploeg uit Amsterdam zou moeten seinen, doch eindelijk kwamen wij er toch. We deden een heerlijke wandeling door Detroit, een der schoonste steden welke ik ooit zag. Breede straten, omzoomd door afzonderlijk staande paleizen, nemen de plaats in van het kleine dorp der Indianen, dat weleer door de Franschen werd ingenomen. Deze hoofdstad van Michigan heeft vijftig bloedige gevechten onder hare muren gezien, is door de van de prairieën aanstormende Indianen herhaaldelijk belegerd, is eens verbrand en tot twaalf keer toe uitgemoord. Nu telt ze 100,000 inwoners en is een stad die aan 's-Gravenhage doet denken, doch een residentie, zooals een volk van kooplieden zich die droomt, met een vloot van handelsstoombooten op de ree en een borstwering van hooge pakhuizen aan de waterzijde! Het stadhuis, de markt en het verheven schoone monument ter eere der soldaten en matrozen die in Amerika's reuzenstrijd vielen, zouden alleen voldoende zijn om de stad merkwaardig te maken. Wij gingen in het groote hotel aan de markt ontbijten en werden verzocht onze namen, als die der eerste gasten in het nieuwe jaar, in het register der reizigers te schrijven, waar op de eerste bladzijde met groote letters gedrukt stond: ‘een ge- | |
[pagina 6]
| |
lukkig nieuwjaar, voorspoed en gezondheid wenschen wij u’. Na opnieuw de stad te zijn doorgegaan, wandelden we naar het station, waar we in den palace-car van den Michigan Central Railway stapten, die ons in negen uur naar Chicago zou brengen. Door Michigan, Indiana en een deel van Illinois, dwars door appel-boomgaarden, maïs-velden, waar de gele, verwelkte stoppels nog voor den wind bogen, langs nieuw aangeplante bosschen, langs velden omheind met ruwe houten staketsels, die een reeks driehoeken vormden, een paar keer over een smalle rivier, en ten laatste over het prairie-land, aan den oever van 't meer Michigan, snelde de trein glad en zonder schokken voorwaarts. In onze europeesche wagens, gekoppeld gelijk ze zijn, en onpractisch, naar het schijnt, op hun veeren en wielen rustende, zouden die lange spoorwegreizen onduldbaar zijn. Het is ongeloofelijk hoe weinig een trein hier schokt of waggelt; men glijdt over de rails. Langs het groote meer gingen we naar den zuidwestelijken uithoek van zijn oever, waar vijftig jaar geleden een tiental hutten stonden aan de Chicago-rivier bij het kleine fort, dat in het far west de pioniers tegen de roodhuiden beschermen moest. Generaal Grant verhaalde eens dat, toen hij nog een knaap was, zijn vader in het westen woonde. ‘Op mijn hit heb ik toen vaak gedraafd over het land waar nu Chicago verrijst, en mijn vader had toen de geheele streek, waar thans de paleizen der koningin van het Westen verrijzen, kunnen koopen van den prijs welke mijn hit had gekost, voor fifteen dollars, sir!’ Het is passend zich dit te herinneren, als men de wonderstad nadert, waar het oosten en westen van Amerika elkander thans ontmoeten, waar een voorbeeldelooze overvloed van de vruchten der aarde van eigenaars verwisselt, en honderd-duizenden leven, die de stad tot een wereldwonder hebben gemaakt. |
|