Onze buurt (onder pseudoniem Een ongenoemde)
(1884)–Dorothea Bohn-Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina t.o. III]
| |
[pagina V]
| |
Voorbericht voor den Tweeden Druk.Toen ik voor de eerste maal het boek las, voor welks tweede uitgave ik mij thans met een ontroerd gemoed nederzet eenige regelen te schrijven, was de naam der ‘Ongenoemde’ ook voor mij nog niet genoemd, en was er niets voorafgegaan, dat mij dien naam kon doen vermoeden. Ik herkende het werk eener Vrouw; had mijne gissingen; las met toenemende belangstelling en groot genoegen; maar daarbij onder zeer bijzondere aandoeningen. Er komen in het leven zonderlinge oogenblikken voor; oogenblikken, waarin het ons is, - en toch is het zoo niet, - alsof alles wat wij daarin zien en hooren ook vroeger nog eenmaal juist alzoo door ons gezien en gehoord was, en wij bijna voorgevoelen wat volgen zal. Eene dergelijke gewaarwording had ik bij de eerste lezing van ‘ONZE BUURT’. Met de zekerheid wie de Schrijfster was, werd ook dit mij opgehelderd. Zoo onverwacht als mij het boek onder de oogen gekomen was, zoo lang en wèl was mij deze bekend geweest. ‘ONZE BUURT’ lezende was ik onbekende woningen binnengetreden, maar de lucht, die ik had ingeademd, was mij niet vreemd geweest. De kring van personen en zaken, waarin ik was rondgevoerd, was een nieuwe schepping, maar in den kring van denkbeelden en gevoelens, die mij daar omringde, was ik geheel en al tehuis. De beminnelijke Schrijfster rust nu, helaas! reeds sedert ette- | |
[pagina VI]
| |
lijke jaren in het graf. Haar boek is eene nalatenschap geworden. Onder welke aandoeningen ik het nu laatstelijk weder herlezen heb, ben ik niet in staat uit te drukken. Wat bij haar leven wel nooit in het openbaar gezegd zou zijn geworden, vergunt haar dood mij te zeggen: de Schrijfster was MIJNE ZUSTERGa naar voetnoot1). Twee jaren ouder dan ik, zijn de vroegste herinneringen mijner kindsheid alle met haar persoon verbonden. Haar beeld staat mij in allerlei gedaante, op allerlei leeftijd, onder allerlei omstandigheden voor den geest. Altijd liefelijk. Wij waren en bleven zeer innig verknocht. Als kind zag ik haar als mijne meerdere naar de oogen; hing aan hare lippen; vermocht zij alles op mij. Als jongeling was zij de ‘vertrouwde van mijn hart.’ In mijne verzen heette zij SERENA. En inderdaad een helderder gemoed, een klaarder verstand, een vroolijker aard, bij diepte van gevoel en kloekheid van raad en daad, heb ik nimmer ontmoet. Ook heeft niemand mij ooit te kennen gegeven dat ik in mijne ingenomenheid met haar partijdig was. Tot aan het sterfuur toe, is zij niet slechts de door haar echtgenoot en kinderen om het zeerst beminde en vereerde vrouw en moeder geweest, maar ook de groote gunsteling van onzen geheelen familiekring. Zij was een van die gelukkigen, van wie ‘alles gedaan wil wezen,’ en die daardoor alles vermogen. Ik zal niets meer van haar zeggen. Uit dit boek, haar eerste en eenige, op achtenveertigjarigen leeftijd geschreven, wordt zij geheel gekend. Haar vrouwelijk ideaal; en zij heeft getracht het in haren kring zooveel mogelijk nabij te komen; haar vrouwelijk ideaal heeft haar klaar voor de oogen gestaan, en hier doet zij het voor de onze leven. Het is in die Maria Rueel, ‘aan wier vriendelijke en tegelijk doordringende oogen de Amy's Werner zooveel ‘ongevraagde schuldbekentenissen te doen hebben.’ (bl. 30) Dat zij het leven, dat zij het menschelijk hart, dat zij | |
[pagina VII]
| |
menig karakter goed had leeren kennen, zal ieder die er óók iets van kent duidelijk genoeg bemerken. Hier poogt zij er nut mee te stichten, maar op de wijze van Maria Rueel; zonder ophef, of neuswijsheid. Wat den vorm betreft. In aangenaam vertellen, geestig schetsen, plastisch voor den geest voeren, schoon het, naar het oordeel van sommigen, min of meer in de familie zit, had, van hare vroegste jeugd af, deze mijne zuster haar gelijke niet; en nog herinner ik mij de boeiende verdichtingen, waarmede zij mij des avonds in de kinderkamer uit den slaap hield, en zichzelve in slaap praatte. Ook was het, later, ten allen tijde een lust een brief van haar te krijgen. Maar zoo veel gemak met de pen en bestuur over de pen, zoo veel geest van compositie en tact van redactie, als zij hier in het eenige boek, dat ooit door haar geschreven of ondernomen is, ten toon spreidt, had ik haar niet durven toeschrijven. Het lezend publiek, deze tweede uitgave noodig makende, heeft er recht aan gedaan. En mij is het een groot genoegen deze tweede uitgave met een woord van mijne hand, een blijk van mijne liefde de wereld te doen ingaan. Een later geschreven stukje, in de Aurora voor 1864 geplaatst geweest, is er aan toegevoegd. Zoowel van dit kleiner verhaal als van het grootere ben ik overtuigd dat het niets dan goed kan doen; gelijk de beminlijke Schrijfster ook mij nooit iets anders gedaan heeft dan goed.
Utrecht, Maart 1871.
NICOLAAS BEETS. | |
[pagina VIII]
| |
[Bij gelegenheid van dezen vierden druk]Bij gelegenheid van dezen vierden druk, zoo spoedig op den derden (van 1882) gevolgd, kan ik mij niet onthouden de onpartijdigheid mijner ingenomenheid met de voor mij onvergetelijke Schrijfster te staven, door de aanhaling van het welsprekend getuigenis van eenen, die geruimen tijd bijna haar huisgenoot is geweest: ‘Wie het voorrecht heeft gehad u te kennen, heeft het geluk gehad u lief te hebben, u, toonbeeld van vrouwelijke bevalligheid en beschaving, u, met die volheid van leven en die fijnheid van vormen, u - gelijk uw broeder u toespreekt: “hart vol gevoel, ziel vol geest, oog vol opmerking, tot vertelster geboren!”Ga naar voetnoot1). - Ja, tot vertelster geboren waart Ge. In u had de genius van uw geslacht zetel gekozen op uwe lippen. Uwe mondelinge verhalen waren teekeningen met het woord, door frischheid en natuurlijkheid boeiend tot betooverens toe. Had uw blik iets bespied - dan was voor u niet de geschreven letter, niet de geteekende lijn, de weg ter mededeeling - het was het persoonlijk verhaal, dat ons portretten gaf sprekend van gelijkenis, groepen van vleesch en bloed, handeling aanschouwelijk alsof wij zagen met eigen oogen. Wie het gegund was u te ontmoeten, even zedige als gevierde schrijfster van “Onze Buurt”, zij zien u onuitwischbaar voor zich; zij vergeten het nooit hoe zij hingen aan uw vertellen; zij vergeten ze nooit die stralende oogen, die bezielde trekken, die plooibare stem, die ongekunsteldheid van uw kunstvolle schetsen, al die teederheid van gevoel bij al die flikkering van vernuft, die, bij uwe nobele vormen, u stempelden tol eene vrouw bij uitnemendheid, vrouw en kunstenaresse, maar altoos echtgenoot en moeder het meest!’ Aldus de fijne pen van den genialen A.C. Kruseman, in het Adresboek voor den Boekhandel, Jaargang 1873.
Utrecht, November 1884.
B. |
|