CLIV.
Albertus de II.
Albert de II, bygenoemt de Grootmoedige, die Sigismundus in het Keizerrijk volgde, is in Oostenrijk gebooren. Onder zijn regeering wierd de troon van 't Oosten door den genoemden Joannes betreden.
Zijn Vader was Albert, Hartog van Oostenrijk; een dapper en zeer godvruchtig man. Zijn Moeder, Joanna, de dochter van Albert, Hartog van Beyeren. Zijn Vrouw, Elizabeth, de dochter van Keizer Sigismundus en de geile Barbara: by haar won hy twee Dochters, als Anna, ten echt gegeven aan Willem, Hartog van Saxen; en Elizabeth, getrouwt aan Kazimir, Koning van Polen. Toen hy overleed was zy grof zwanger, en baarde daar na een Zoon, die Ladislaüs genoemt, en na zijn doop tot Koning van Hongaryen gekroont wierd.
Nu zullen niet dan Oostenrijksche Keizers ons tooneel betreden. Nauwelijks was het lijk van Sigismundus te Spier begraven, of de Keurvorsten kwamen te Frankfort tot de verkiezing van een nieuwen Keizer byeen; en na dat zy de deugden en hoedanigheden der Vorsten rijpelijk overwogen hadden, oordeelden zy dat niemand bekwamer was om het rijk te regeeren dan Albert, Hartog van Oostenrijk, dewijl hy zich door zijn daaden vermaard, en door zijn deugden bemind gemaakt had. Zy verkooren hem dan op den 26 Juny des jaars 1438 tot Keizer. Deze Vorst, die binnen een jaar drie kroonen kreeg, was, toen hy deze tijding bekwam, in een oorlog gewikkelt met Kazimir; de broeder van Uladislaüs, Koning van Polen, die, toen Albert van de Bohemers tot hunnen Koning verkooren was, door de listigheden van Tason, Heer van Bohemen, ook de Koninklijke waardigheid van eenige Boheemsche Stenden opgedragen wierd, en hem, gestijft door de benden van Polen, in dat rijk zocht te vesten. Ik zeg, dat Kazimir hem op dien tijd den Boheemschen troon betwistte, en zy daar over malkanderen het hooft boden: doch het goed beleid van Albert kroonde hem met de zege; want hy sloeg niet alleen zijn leger, maar dwong hem van het gewaande recht op Bohemen af te staan, en zich met twee kleine plaatzen te vergenoegen. Ook was hy tot Koning van Hongaryen gekooren, welke troon hem toekwam volgens uiterste wille van zijn Schoonvader Sigismundus; die geen erfgenamen dan zijn Vrouw naliet. Hoe zeer Albert de keur der Keurvorsten behaagde, echter was hy niet machtig de Keizerlijke waardigheid aan te
nemen, dewijl hy by zijn krooning tot Koning van Hongaryen, de Hongarische Standen met een dieren eed belooft had, dat hy nooit, zonder hunne bewilliging, de Keizerlijke waardigheid zou aannemen, indien die aan hem mocht opgedragen worden, op dat hy des te beter hen voor de macht der Turken mocht beschermen, die onlangs het rijk een doodelijken neep gegeven hadden. Hy weigerde dan, tot betrachting van zijn eed, de keur aan te nemen, met te zeggen, dat hy genoeg aan zijn erflanden had, en zich geen zwaarder last op zijn schouderen wilde leggen. De toestand van 't Keizerrijk vereischte echter een man van wiens deugden men verzekert was; derhalven beslooten de Keurvorsten, de Paus, en de vergadering van Bazel een statelijk gezantschap aan de Standen van Hongaryen te zenden. Zy deeden dit, en het gezantschap bereikte het gewenschte oogwit, waar op Albert het gebied van 't Keizerrijk aanvaarde. Nauwelijks was hy in Duitschland gekomen, of hy kreeg de tijding dat Amurat, Sultan der Turken, die Thessalonika verwoest had, met een groote macht in Hongaryen was gevallen, en Sideravien belegert had. Om dezen machtigen en gevreesden vyand in zijn voortgang te stuiten, rukte hy een groote macht byeen, en snelde daar mee dewaarts. Eer hy daar kwam, was de stad niet alleen door Amurat ingenoomen, maar verwoest, waar op die barbaar Grieks-Weisschenburg belegerde. Terwijl de Keizer bezig was om deze stad te ontzetten, wierd hy te Offen door de uitsteekende hitte, en het eeten van te veel vruchten, door een roodeloop aangetast, die hem zo afmatte, dat hy die stad verliet, en zich naer Weenen deed voeren: doch eer hy daar kon komen, verergerde zijn gedachte kwaal zo zeer, dat hy daar van op den 27
October des jaars 1439 overleed, na dat hy 1 jaar, 8 maanden, en 26 dagen geregeert had. Echter had zijn onderneming de gelukkige voortgang van Amurat gestuit, dewijl hy de genoemde stad moest verlaten. Want zo Amurat die bemachtigt had, zou de Sau hem den weg naer Italien, de Donauw naer Duitschland en Oostenrijk, en de Theis naer Zevenbergen, Polen en Moravien gebaand hebben, dewijl die stad aan die drie groote rivieren geplaatst is, en zy tot een stutsmuur voor Hongaryen verstrekt. Grooter daaden zou deze held uitgevoerd hebben, indien de dood het rijk niet van een Vorst berooft had, die al van zijn kindsche jaren edele blijken van godvruchtigheid, gerechtigheid en dapperheid gegeven had, en met een lof in 't graf daalde, dat hy de grondlegger der Grootheid van het huis van Oostenrijk geweest is. Zie En. Sylvius, Bonfinius, Mutius 28 B. Kupinianus, Volateranus 23 B. &c.