| |
| |
| |
Opdragt aan den Doorlugtigsten Prins Johan Wilhelm Friso, By de gratie Godts, Furst tot Nassau, Graaf tot Catzenelnbogen, Vianden, Diets, en Spiegelberg, Heere tot Beilstein, Baron van Liesvelt, Erfstadhouder en Capitein Generaal van Vriesland, Stadhouder en Capitein Generaal van Stadt Groeningen, ende Ommelanden.
Doorlugtigste Prins
De Roomsche Monarchy, uit zeer kleine beginzelen oorsprongkelijk, stak, door de dapperheid haares volks en kracht van wapenen, zeeghaftiglijk het hoofd op, zoo boven haare Nabuuren, als boven d'allermagtigste Koningen, door groote zeën, of wijduitgestrekte landen van de paalen haares gebieds afgescheiden, dien slechts Romes naam teffens met haare alverwinnende krijgsmagt bekent wierd.
| |
| |
Rome, Doorl. Prins zette dus haaren voet op den nek van bykans alle de Staaten der wereld, maakte die tot cijnsbaare landschappen haares Rijks, en de volkeren met hunne Heerschers tot haare slaaven en afhangelingen; hier hielden haare Stadhouders den teugel van 't oppergezagh, en regeerden alles naer Roomsche wetten en willekeuren; zoo dat de gantsche wereld niet alleen beefde op de wenk van de Stad, maar ook gekluistert lag in haare boejen, en zy den luister haarer mogentheit deed straalen over den bekenden aardkloot, zoo ver de zon met zijnen glansch de bewoonders van het oppervlak verlicht.
Rome, Doorl. Prins, klom hier door in aanzien op boven alle voorgaande Alleenheerschingen, scheen alle tijden te konnen verduuren, en ter eeuwiger Koninginne gestigt te zijn; wijl de zetel haares gebieds, in het bloed en op de puinhoopen van alle gevreesde volkeren gevestigt, als ten starrenhemel wierd opgevijzelt, en haare Keizers nu den rijksstaf zwaaiden, van den kruin des Kapitolijnschen bergs, over ontelbaare Landen en Heerschappyen; waar door zy het Oosten en 't Westen als met hunne armen omvingen, en hun gebied door geen paalen beperkt wierd.
Doch, Doorl. Prins, wat is 'er bestendig van de ondermaansche dingen? wat, dat de alverslindende tijd niet knaagt of verbrijzelt? Geene Monarchyen behielden altoos haaren bloejenden stant, ja wierden niet vaak van het toppunt der voorspoed in de diepste kolk van rampen en ongevallen neêrgebonst. Dit leeren zoo veele beurtwisselingen der wereld, in de geschigtboeken opgetekent; ten onwraakbaaren bewijze dat 'er een God, een albestierend Heer is, door wie de aardsche Koningen regeeren, die hen aanstelt en afzet naer zijnen wille, en van alle wisselvalligheden de oorzaak is. Men zie te rug naer de oude wereld, en wende flux het oog naer de nieuwe, en wat word men daar, met eenen opslag, niet de grootste verande- | |
| |
ringen gewaar, die 't gantsche wezen der aarde als omkeerden? En schoon Romes gezag op eeuwige pijlaaren scheen te rusten, zag men, in 't vervolg van tijd, die geduchte Mogentheit verslappen, en van haare oude glansch verschieten; tot dat zy, door een geestelijk Kerkhoofd aan de eene, en de Saraceensche magt aan de andere kant, van haare twee rijksarmen wierd berooft, en gedwongen haaren Keizersstoel in Oostenrijk te verplaatzen, daar, naer allen schijn, haar nootlot eindigen zal.
Ontelbaare Schrijvers sloofden zich, onder alle beschaafde volkeren, af, Doorl. Prins, om 't bedrijf der Romeinen, zamt hunner Opperheerschers, den nakomelingen, in geschrifte, achter te laten, de een in ruimer, en de ander in nauwer bestek; ook wierden de Gedenkstukken, die der Keizers Beeltenissen en daaden vertoonden, van oudtijds zorgvuldiglijk bewaart, en, als voornaame pronkjuweelen, in de grootste Schatkamers opgesloten; waar door ze ook noch in de kabinetten van Koningen en Vorsten, als hunne dierbaarste kleinodiën, worden gezien; die, het doel van der Geleerden verstand en onderzoek zijnde, door hunne zorgen, ten minsten in haare nagebootste afbeeldzels, de wereld worden medegedeelt; dat niet weinig tot opheldering der Oudheit, en kennis der Geschiedenissen helpt.
Onder zoo veele Liefhebbers der Ouheidsstukken en Penningen, die onze eeuw opleverde, Doorl. Prins, muntte ook de Zweedsche Koningin Christina uit; die de lekkernyen der Oudheidskunde al in 't midden haarer regeering gesmaakt hebbende, na d'afstant haares rijks, in Rome (wel eer de ontzagbaare Hooftstad, nu de bewaarster der Oudheids Heiligdommen) verder voortzette; waar door die Majesteit ook een der beroemste en kostelijkste Muntkassen verkreeg, die Europa in zijnen schoot bevat; daar de reeks der Keizeren, te Rome
| |
| |
naer heure penningen in 't koper gesneeden, en uitgegeven, een heerlijk staal, en onwedersprekelijk bewijs van zijn.
Deeze Printverbeelding der Keizerlijke Muntstukken, Doorl. Prins, schaars in onze landstreek te vinden, deed ik, op 't aanzoek van veele Oudheidsminnaars, 't voorleden jaar op 't nauwkeurigste nasnijden, en droeg dezelve eerbiediglijk op aan Uwen Doorluchtigsten Vader, Hendrik Casimir, Hoogloffelijker Gedachtenis: (een Vorst van weêrgadelooze deugd, doch laas! door 't gemeene sterflot, zijne Stadhouderlijke Staaten, en gantsch Nederland, nevens zijne Furstelijke Gemalinne, en gantsche Huis; ook U in 't byzonder, Doorl. Prins, zijnen eenigen Zoon, en, door erfrecht zoo wel als door keur, zijnen Nazaat in de regeering, te vroeg ontrukt) die dezelve met veel genegentheit, en betuiging van gunste ontfing, nevens verzekering dat het konst-stuk en mijne opdragt zijne Furstel. Doorl. zonderling aangenaam was en behaagde.
Die zelve Beeltenissen, Doorl. Prins, waren al voor af tot meer dan een gebruik geschikt, om de verscheide keur der Liefhebbers te konnen voldoen; en achtte ik 't mijnen plicht, om haar, nu met de levensbeschrijving der Keizeren, in dicht en ondicht, nevens een Inleiding tot de Roomsche Mogentheit van den Heer Abraham Bógaert, (een man van voorbeeldige naerstigheit in 't naspeuren der Oudheit en Historien, en die den Nederlandschen Parnas in top heeft beklommen) zamengestelt, Uwe Hoogheit met alle eerbied op te draagen; vermids ik my liet voorstaan, dat, dewijl Uwen Heer Vader, Hoogloffel. Gedachtenisse, die in grooter form met toegenegentheit had ontfangen, het Uwe Hoogheit, Zijnen Zoon, niet onbehaaglijk konde zijn, haar, in een andere gedaante verkleed door de eige hand U te zien aanbieden: meest, daar dit werk my toescheen van een groot gebruik voor Uwe Hoogheit zelfs in de leeroeffening der Historien, te zullen zijn; naerdien de
| |
| |
Schrijver, met een welbesneeden penne, in een korte melding van der Keizeren bedrijf, uit het puik der Geschigtschrijvers, al de kern heeft getrokken, die in de algemeene Waereldgeschiedenis van zeventien eeuwen te vinden zijn: zoo dat Uwe Hoogheit by 't opslag van elk blad, hier een Keizersbeeltenis, met een gelijk twaalftal van vaerzen ontmoett, waar in de Dichtkunde doed zien, in hoe kleinen omtrek men krachtiglijk de levens der grootste Vorsten, schoon tot hooge jaaren gesteegen, en van roemruchtige daaden, kan afmaalen. Tegen over elk beeld ziet men, als in een konstige brandschildering, hunne naamen, geboorte, afkomst, geslagt, bedrijf, leven, tijd van regeering en dood rijmeloos gemeldt; zoo dat zulken kleinen bondel bladeren zelden zijn wederga vond, soo in cierlijke uitvoering, als rijkheit van stoffe, die hier als in een middelstip, uit een gantsche zee van schriften, zamen getrokken is.
Zie hier dan, Doorl. Prins, het Tafereel der Roomsche Monarchye, in alle haare Keizeren, van den eersten Stichter Julius af, tot den nu regeerenden Roomschen Keizer Leopold ingeslooten; waar onder ook Adolf, een Vorst van Nassaus Stam, en een Uwer Doorluchtigste Voorvaderen, zich vertoont. Op soo grooten tooneel, van Oppermagtige Personagien, ziet men niet weinig verandering van rol speelen: hier word de deugd door eenen Vorst in top geëerd, die sijnen Nazaat versmaad en met voeten trapt. Daar ziet men eens Vorsten regeering met alle voorspoed gekroont, terwijl 't geluk eenen anderen den nek toekeert, en van de steilte der hoogheit in den afgrond van smaad en verachting neêrploft. Hier regeert eenen Vorst in een stille kalmte van vreede, en doed zijne onderdaanen bloejen in 't genot van allen overvloed, daar d'andere de grondvesten zijnes gebieds in het tieras van 't bloed zijner borgeren en vyanden legt, en 't gekrijsch der wapenen, de gantsche loop zijner regeering, in en buiten zijne Staaten, word gehoort. Nu ziet
| |
| |
men het Heidendom in volle woede, door 't Keizerlijke zwaerd en gezagh, tegen 't Christendom, gewapent; tot dat God, door Konstantyn den Grooten, zijne Kerke den olijftak des vredes toereikt, en zy hier door, de zegestandert over de afgoden en duivelsdienst opsteekende, ten Meestersche word van haare vervolgers. Kortom, men vind in dit Boek zoo veele omkeeringen van zaaken en staaten; zoo veele wereldsche wisselvalligheden; zoo veele voorbeelden van treffelijke regeeringen, schoon menigwerf van de grootste geweldplegingen en bloedstortingen gevolgt; zoo veele beruchte oorlogen en krijgsdaaden, van 't pronk der Helden en Veldoversten, die zich door dapperheit vereeuwigt, en der sterffelijkheit onttogen hebben, dat hier voor een Prins een wijdluftig veld tot onderwijs zy; weshalven ik my op vasten grond verzeekere, dat Uwe Hoogheit uit dit werk een groot genoegen, teffens met veel nut en kennis, boven de beschouwing van zoo veele Waereldheerschers, zult scheppen.
Dit, Doorl. Prins, gaf my voet ter verstouting, om Uwe Hoogheit met het zelve, uit het aaloude Utrecht, te begroeten, en, misschien als door een eersteling, (immers uit deze Landstreek) geluk tot de Stadhouderlijke regeering, en 't Opperhoofdmanschap van Vrieslands en Groeningens Krijgsmagt te wenschen. Ik hoop dat Uwe Hoogheit dit mijn bestaan niet wraaken, maar als een bewijs van mijne oprechte zugt tot Nassaus Huis, en Uwen Doorluchtigen Persoon, in gunste ontfangen zult. Mijne afkomst uit Vrieslands paalen, doet my menigwerf met liefde aan 't land mijner Voorvaderen gedenken; en las ik nooit dan met het grootste genoegen in de Geschicht-en Jaarboeken, door hoe onbeschrijfbaare kloekheit Uwe Doorluchtigste Voorouderen, met hunne Krijgsbenden, de grondvesten van 's Lands Republijk hebben helpen leggen, en vervolgens tot haare hoogte van voorspoed en vryheit optrokken. Vrieslands, en Groeningens Oorlogsvaanen wa- | |
| |
ren van ouds der vyanden schrik, en de bloem der Nederlandsche Heirmagt, ter verrichting van de grootste heldenstukken, en krijgswonderen. En zoo wy slechts 't oog op onze tijden slaan, daar Uwen Doorluchtigsten Vader, aan 't hoofd zijns legers, den vyand onder de oogen rukt, of, met meer dan leeuwenmoed, zijne vestingen bespringt, men vind stoffe om zijne levensbeschrijving tot grooter Boek te doen uitdijgen, als dit, waar in de levens van honderd en vier en zestig Keizeren zijn vervat. Hoe rampspoedig, jaa hoe doodelijk het krijgsbeloop menigwerf voor Nederland was, altoos behield Hendrik zijnen onkreukbaren heldenroem; altoos zag men den Vorst met zijne Vriesche drommen in de spits des gevechts, met onwrikbaaren moede, het heetste vuur der vyanden verduuren: nooit meldde de Faam iets van zijne krijgsdaaden, of keurde hem teffens dubbele lauweren toe, die zijnen heldenarm voor zijne kruin had verdient, en
bazuinde zijnen lof ter hoogster luchtstreek uit. Dit mag gantsch Nederland; dit Vrankrijk, dat zoo vaak de kracht zijner wapenen gevoelde; dit de heele waereld getuigen, wiens uiterste paalen 's Vorsten oorlogsdaaden door vlugge pennen verstendigt zijn.
't Bestek eener Opdragt, Doorl. Prins, lijd niet van stuk tot stuk hier van verslag te doen, anders zou Sennef, Fleury, Landen, Steenkerken, (alle plaatzen van roemruchtigen naame door vreesselijke gevechten, en daar zelf, in weerwil van gemeene nederlagen, de lauwertelgen, als door 't bloed en merg der helden, voor Uwen dapperen Vader zijn opgegroeit) ons hier ten tooneele verstrekken, waar op deeze groote vertooningen gezien wierden. Veroorloov my dan, Doorl. Prins, met dezen zegenwensch af te breeken; dat de Hemelheer, Uwe Hoogheit op het heldenspoor van Uwe heldhaftige Voorvaderen doe treeden, en Uw hoofd bekroone, als die Dapperen, met zegeningen en overwinning: op dat Uwe Hoogheit
| |
| |
niet alleen ten Beschermheer zy van zijne Stadhouderlijke Staaten, maar ook der Zeven verbonden Landen, zoo als Uwen Grooten, en nu Zaligen Vader, Hoogloffelijker Gedachtenis! zich altoos heeft getoont. Dat Uwen Heldenarm ontzagchelijk worde voor de vyanden, terwijl gy de liefde en 't hert van alle oprechte Vaderlanders bezit: dat de Godsvrucht, wijsheit en dapperheit, met goed beleid verzelt, de vaste grondzuilen mogen zijn, daar Uw Staat-en Heirbestier op rust; op dat Uwen Naam, gelijk die van Uwe Voorouderen, onsterffelijk geroemt worde door 't gantsche waereldrond, en Uwe Hoogheit een lange reeks van regeering in alle wenschelijke voorspoed geniete!
Zoo schrijft,
DOORLUCHTIGSTE PRINS,
UWE HOOGHEITS
In Utrecht den 20 van Slagtmaand 1696.
Onderdanigste en gehoorzaamste dienaar
FRANCOIS HALMA.
| |
| |
Zoo sluit Vorst Casimier den reeks der Waereldvorsten,
Die Romes mogentheit met lof of laster torsten.
't Is Hendriks wezensbeeld dat hier door de etznaald blinkt,
Zijn daaden in elks hart, met onuitwischbren inkt,
Geschreeven, doen zijn naam de tijd en d'eeuwen duuren.
De nijd mag 's Vorsten deugd met 't grijnzend oog begluuren,
Maar bijt haar tanden stomp op deeze marmre rots.
Wie temde ooit met meer moed des Lelykoningks trots
En fierheit, als het vuur van 't oorlog smookte of blaakte?
Wie die getrouwer voor 's Lands heil en welstant waakte?
Hy leev' dan eeuwig schoon de dood hem heeft verrast:
Op zijne heldenkruin een Keizers straalkroon past.
| |
| |
Hier praalt de Krijgsgodin met Nassaus Heldenwapen,
Der Vorsten, tot 's Lands heil en groot bedrijf geschapen:
Door wier ontzagb'ren arm dat Vriesland wierd geslaakt
Van snood geweld, en tot een vryen Staat gemaakt.
't Oud Groeningen mogt door die Dappren 't hoofd opsteeken,
Toen 't lag door tieranny als ademloos bezweeken.
Door deeze Helden word den Hoorn van Overvloed
Gestort in beider schoot; de wijsheit aangevoed
In Pallas oeffenschool; ten grond van Kerk en Staaten.
En of Vorst Casimir schoon de aardkreits heeft verlaaten,
Hy is niet dood, maar leeft in zijnen dappren Zoon,
Prins Friso, 's Vaders beeld en eeuwge Heldenkroon.
|
|