Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David

[p. 318]

Tafel Van de Psalmen die men singht op eenderley vvijse.

Neemt mijne redenen ter ooren,	5
Verhoort mijn stem, tot u geheven;	64
De Dwaes, die seyt, in sijn verstockt gemoed,	14
De Dwaes die seyt, in sijn verstockt gemoed,	53
O Heer, hoort de gerechtigheyd;	17
O God, ghy zijt mijn God en Heer,	63
Haest u, O God, en maeckt my vry;	70
V sal ick, Heer, hert-grondelick beminnen,	18
De Heer, mijn God, moet heden zijn gepresen,	144
d'Aerd' en haer volheyd hoort den Heer,	24
Mijn ziel, die wijs en wel-bedacht,	62
Komt, laet ons singen God ter eer',	95
Ick sal den Heer, uyt ganscher hert,	111
Ontwert my van den quaden mensche,	140. ende singht op de wijse van de tien geboden.
'k Roep tot u, met een vast geloove;	28
O God mijns lofs, en wilt niet swijgen;	109
'k Sal u verhoogen met een lied,	30
God is in Iudaes huys bekent;	76
Heer, ghy door-grond, ghy kent my Heer,	139
'k Betrouw' op u, uyt ganscher krachten;	31
Op u, O Heer, mijn God, betrouw' ick;	71
Rechtvaerdigh Volck, Gods eyge Knechten,	33
God will' ons al genadigh wesen,	67
Des Boosens over-tredingh doet,	36
De Heer sal op-staen als een Held,	68

[p. 319]

God, die al langh ons heyl bewerckte,	46
God, als een Richter aller dingen,	82
O God, zijt my genadigh nu ter tijd,	51
Verlostm', O God, want 't water komt tot aen	69
Verstooten had ghy ons op Aerd,	60
O God, mijn hert' is nu bereyd,	108
O God, in Zions hooge zalen,	65
Geeft aen den Koningh uwe rechten,	72
Iuycht, Weereld, juycht, geheel ghy Aerde,	66
Wilt God den Heer een nieuw lied singen,	98
Looft God, den Heer; wilt vreughd bedrijven,	118
O God, waerom verstoot ghy voor altijd?	74
God heb ick lief. Want hy verhoort mijn stem.	116
Tot God is mijn stem geheven,	77
Neyght my, Heer, uw gunstigh' ooren,	86
Neemt, o mijn Volck, neemt mijne leer ter ooren,	78
O Heer, ghy waert ons Toevlucht hier te voren,	90
Ghy gansche Weereld, juyght den Heer;	100
'k Ben ned'righ, Heer, van hert en oogh;	131
'k Riep met mijn stem tot God den Heer,	142
Ghy Heydenen der ganscher Aerd,	117
Soo God niet selfs het huys en bouwt,	127

EYNDE.