Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den CXLVI. Psalm. O mijn ziel, prijst God den Heere; 'k Sal, terwijl ick hier noch ben, Psalmen singen t'sijner eere; Dat is 't geen ick my gewenn'. 'k Sal hem, al mijn leven langh, Prijsen met een bly gesangh. 2 Stelt op Princen geen vertrouwen, Noch op eenigh Menschen-kind; Wacht u van op hem te bouwen, Daer ghy nimmer heyl in vind; Want sijn geest wijckt metter vaert, En hy keert we'er tot sijn Aerd'. 3 Dan is met hem om-gekomen Al sijn doen en oogen-merck; Wel hem! die God heeft genomen Tot een hulp, in al sijn werck. Wiens verwachtingh op den Heer Is gevest, hoe langhs hoe meer. [pagina 299] [p. 299] 4 Die den Hemel, Zee en Aerde, Met al watter in is, schiep; Die beloften houd in waerde; Die noyt eed noch woord herriep. Die sijn trouw, ons toe-geseyt, Houd tot in der eeuwigheyd. Pause. 5 Die aen al, die onrecht lijden, Recht doet, en het brood verschaft, Aen den mensch, in diere tijden, Als hy 't land met honger straft. Die al wie gevangen zijn Los-maeckt en ontslaet van pijn. 6 God doet Blinden-oogen open; Hy richt de Gebogen' op; Als sy maer op hem en hopen, Soo herstelt hys' in den top. De Rechtveerdigh' heeft hy lief, Want sy zijn 't, die hy verhief. 7 Hy behoedse, die hem vreesen; Hy bewaert den Vreemdelingh; Weduw-Vrouwen, droeve Weesen Houd hy staend' in allen dingh'; In haer nood en eensaemheyd, Vindens' haer van hem geleydt. 8 Maer den wegh, dien Boose treden, Keert God om, en plaeghtse seer; Hy regeert in eeuwigheden. Zion, uwe God en Heer, Is en blijft de hooghst' in macht, Van geslachte tot geslacht. Vorige Volgende