Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David
(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
uw ware goedheyd blijckt,
Die steets verrijckt
Vw Gunstgenooten.
2 Want, om uws Naems wil, hebt ghy 't woord,
By my gehoort,
Seer groot doen wesen;
Ten daegh', als ick u riep, hebt ghy,
Gehoort na my,
En ras genesen.
Ghy hebt my in mijn ziel gesterckt,
Die ghy bewerckt
Met kracht van boven;
All' Aerdsche Princen sullen, Heer,
V, om uw leer',
Noch samen loven;
3 Van uwe wegen singen bly,
Wiens heerschappy,
Al-om beneden,
Sal groot en grooter zijn geacht;
Maer menschen-macht,
Geringh beleden.
Want God is hoogh, en hy siet aen,
Die ned'righ staen,
Voor hem gebogen;
Van verre kent hy oock dien 't hert
Verheven wert,
En niet vermogen.
4 Ghy maeckt my levend, als de nood
My dreyght den dood;
Vw hand ontvouwt ghy;
Vw rechter-hand verbreeckt met kracht
Der Boosen macht,
En my behouwd ghy.
De Heer, wiens goedheyd eeuwigh is,
Die sal 't gewis,
Voor my vol-enden.
| |
[pagina 286]
| |
Laet uwer handen werck niet gaen,
Maer blijfter aen,
In ons' ellenden.
|
|