Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den CXXXVI. Psalm. Looft, voor al wat dat ghy doet, Looft den Heer, want hy is goed. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 2 Looft en maeckt hem wijd-beroemt, Die sich God der Goden noemt. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 3 Looft en prijst hem met een lied, Die de Heer der Heeren hiet. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 4 Looft hem, die het al beweeght, En alleen de wond'ren pleeght. Want sijn goedeertierentheyd [pagina 281] [p. 281] Duyrt tot in der eeuwigheyd. 5 Die de Heem'len met verstand Heeft gemaeckt en vast-geplant. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 6 Die het Aerd-rijck langhs de Zeen Vyt-gespannen heeft alleen. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 7 Die de groote lichten eerst Heeft gemaeckt en noch beheerst. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 8 Die de Son, als tot gesagh, Heeft geschapen voor den dagh. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 9 Die de Sterren mette Maen Doet den nacht ten dienste staen. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. I. Pause. 10 Hem, die in Egypten-land d'Eerst-geboor'nen hielp van kant. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 11 Hem, die Israëls geslacht t'Midden uyt hen heeft gebraght. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 12 Die daer toe sijn hand gestreckt En sijn arm heeft uyt-gereckt. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 13 Die de Schelf-Zee deeld' in tween, En ons deed haer grond betre'en. Want sijn goedertierentheyd [pagina 282] [p. 282] Duyrt tot in der eeuwigheyd. 14 Die sijn Israël, sijn Volck, Voerde midden door den kolck. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 15 Pharaö met al sijn heyr Deed verdrencken in het Meyr. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 16 Die sijn Volck, nu vry gestelt, Heeft geleyt door 't woeste veld. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 17 Groote Koningen versloegh, En uyt hare throonen joegh. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 18 Die de Machtigh' heeft ontbloot En noch eyndelick gedood. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. II. Pause. 19 Sihon, Amoritisch Held, Heeft hy ons teer ne'er gevelt. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 20 Og heeft hy oock om-gebracht, Die te Basan lagh met macht. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 21 Hare landen geeft de Heer Ons ten erve t'sijner eer'. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 22 Die geeft hy uyt eygen recht Aen sijn Israël, sijn knecht. Want sijn goedertierentheyd [pagina 283] [p. 283] Duyrt tot in der eeuwigheyd. 23 Hem, die aen ons heeft gedacht, Als wy t'onder zijn gebracht. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 24 Die ons heeft van haer ontruckt, Die ons hebben onder-druckt. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 25 Hy ist, die al 't Vleesch, dat leeft Onder-houd en spijse geeft. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. 26 Looft dan, looft des Hemels God; Looft hem, volgens sijn gebod. Want sijn goedertierentheyd Duyrt tot in der eeuwigheyd. Vorige Volgende