Bros, maar Thomas Robbers heet, detective ben en op verzoek van uw vrouw een onderzoek naar de spokerij hier heb ingesteld. U bent schandelijk bedrogen; men heeft u om den tuin geleid.’
‘Onmogelijk!’ stamelde de dokter verward.
‘Men heeft u op geraffineerde wijze zenuwachtig, ja ziek gemaakt. Maar, dokter De Jong, u hadt zoo iets verdiend!’
Die slag trof. Winkelman, die zich plotseling ontmaskerd zag, zonk in zijn stoel. Zijn handen beefden en hij maakte een beklagenswaardigen indruk; Robbers toonde echter nog geen genade:
‘Ik ken uw verleden, weet alles van Harry Woolridge en van de diamanten!’....
De dokter uitte een doffen kreet van vertwijfeling.
‘En ge zult mij arresteeren? ge wilt mij voor den rechter brengen?’ kreunde hij, terwijl zijn oogen van angst uit zijn hoofd begonnen te puilen.
‘Bekent u uw misdaad?’
Winkelman antwoordde niet. Hij bleef ineengedoken in zijn stoel zitten. Robbers gaf den heer De Grave, die zich eerst achteraf had gehouden, een wenk om naar voren te treden.
‘Kent u dezen heer?’
De dokter staarde zijn bezoeker angstig aan.
‘Ik ben vergrijsd en veel veranderd, De Jong, maar zie eens scherp toe,’ zei de heer De Grave langzaam.
Nu herkende Winkelman hem; hij hief de handen afwerend op en bedekte er toen zijn gelaat mee.