| |
1183. Hoe menigmaal binnen de longen en borstvlies de etter vergadert word in de bolligheid des borsts, zo is 't een etterborst.
1184. 't Welk altyd verondersteld dat een etterige braking gebroken is geweest, welkers uitgevallen etter door de borst weder ontfangen werd.
1185. Zodanige brakingen zyn.
1. | Van de longen; van de ontsteking dezer (820. 867.),
|
| |
| |
|
van bloedig speekzel, van stof tot de vloeying onbekwaam, hier door ongebonden. |
2. | Van 't borstvlies, van de ontsteeking dezes, (875.) van een wond uitwendig licht toegebracht, schielyk uitwendig gesloten, inwendig geborsten zynde, (298.) van de kneuzing dezes, of bedekte bersting in 't veretterde weggaande (324.) |
3. | Van 't ontstoken, veretterde, en in 't bovenste gebarsten middelrift (907.910) |
4. | Van 't middelschot te gelyk aangedaan; (877.) als ook. |
5. | Van 't herte zakjeGa naar voetnoot(a) zelfs (877.) |
1186. Word gekend toekomend
1. Van ontsteking van vyf deelen, (1185.) geen kooking, aftrekking, scheiding, veretterd door 't medicyn, maar met een verspreidende rilling, koortsje, zwaare nagt, warmte hier en daar, zwaarwigtigheid in plaats van de pyn, moeielyke adem, weggaande de eetens lust, een grootere dorst ophoudende (833. 892. 913.)
1187. II. Men kend die nu tegenwoordig
1. | Van de tyd van de begonne ontsteeking van twintig dagen zonder purgering. |
2. | Kenteekenen der braking in vyf deelen (1185.) verdwynende. |
3. | Van een nieuwe pyn, hoest, moeijelyke adem, quyling voortgekomen, en daar op verdwynende. |
4. | Van een drooge hoest, met zwaarwichtigheid by 't middelrift, neerlegging op de eene zyde, geruisch van de etter op de beweging, met een zachte koorts, roode koonen, holle oogen, warme vingers in 't uiterste, kromme nagels, zwelling van de onderbuik. |
1188. De uitwerking van dit quaad zyn.
1. | Een geduurige versameling van etter uit een gebarst geswel, na dat niet genezen, noch gezuivert. |
2. | Een verbittering, verrotting stank, verdunning, van deze in de beslooten, warme, vochtige, gedurig bewogen plaatze. |
3. | Beletzel om 't middelrift op te ligten, en de longen uit te
|
| |
| |
|
breiden: waar van een heigende, moeyelyke adem: een vrees van verstikking voor de leggende, een onmogelyke neerlegging in een vry deel, een geduurige drooge hoest, benauwdheid. |
4. | Een vermagering, knaging, van de longen, borstvlies, middelrift, herte zakje, zelfs van 't hert, verteering in een waterig bloed, waar van een uitteerend koortsje, met een snelle, kleine pols, roodheid van koonen, geduurige dorst, de honger weggenomen, de grootste zwakheid, flauwtens. |
5. | Hier door alle onbekwaamheid van allen vochten, tot voeding, omloop, afzondering, en uitloozing; waar van de teering, onvoedzaamheid, der vezelen ontbinding, verrotting der vochten, en alzo zeer of wegwerping door een weggegeeten long, of water-etterige, doodelyke afgang, met een nagtzweet na de slaap, puisten van 't aangezicht, omgekromde nagels, doorschynende geelheid, Hippocratisch wezen. |
1189. De genezing van deze na de verscheidentheid van de oorzaak, en staat van 't kwaad is geheel verscheyden.
1190. Want
1. | Gekend de braking van de longen, borstvlies, middelrift, middelschot en herte zakje; 't welk gekend word uit eige tekenen (834. 835. 893. 910.) met alle hulp moet men trachten, dat 't schielyk gebroken werd, en bepaald werd tot de uitwendigere: 't welk geschied door vuur, yzer, medicynen, bekwame beweging. |
1191.
2. | Alwaar blykt die van een bersting nu geschied te zyn, (302. 836. N. 4. 5. 894. 910.) dan moet men aanstonds de etter uitleiden.
α. | Door de mond, indien de natuur die weg wyst. |
β. | Door 't water, indien in die openbaar werden tekenen van ontlosten etter. |
γ. | Door opening van de borst, gemaakt door een bekwaam werktuig in de ontstooken zyde, tusschen de vyfde en zesde, of vierde en vyfde ribben, 't getal van de onderste genomen, de etter langzaam, en telkens uit- |
|
| |
| |
|
| geleid, ende door een zachte honingdrank gezuivert, 't laaste wel vast aan een gemaakt, 1302.) |
δ. | Met te gelyk te geven wondhelende afkookzels, afvagende, wederstaande de verrotting met een genoegzaame grote menigte. |
|
1192. Indien de etter wit, effen, glad, gelykmatig, zonder stank, 't tenteeryzer niet geverft daar uitgaat, indien de zieke zonder koorts, dorst, afgang, wel hongerig is, verteerd, voor 't overige gezond is. Zo veel 't mogelyk is moet men beletten, dat de lugt niet ingaat in de borst, dan is 'er hoop, dat de zieke zal gezond werden.
1193. Indien de etter bruin, bloedwaterig, met vezels vermengd, stinkend, 't tenteeryzer als vuur coleurende, bloedagtig, met een inval uitvloeyende, wegloopt, is 't hoogste gevaar, en dood of teering.
1193. Indien 't middelschot doorgegeten is geweest, de borst geopend, dikmaals een schielyke verstikking.
1195. Indien een oude etterborst, de krachten vervallen, de hairen nu afvallen, een versmeltende vogt van de afgang 'er by is: 't Lichaam uitteerd; een borstopeningGa naar voetnoot(a) gemaakt pleeg de dood te verhaasten.
|
|