| |
| |
| |
Bij de Nederlandse vertaling van Boerhaaves aphorismen
Het boek, dat voor U ligt, is geschreven door Nederlands meest beroemde geneesheer Herman Boerhaave, drie jaar na zijn dood uit het latijn vertaald door een jong student in de geneeskunde. Alvorens iets over het karakter en de inhoud van het werk te zeggen, moge hier eerst enige ogenblikken worden stilgestaan bij de auteur en bij de vertaler.
| |
De auteur: Herman Boerhaave
Herman Boerhaave (1668-1738) zag het levenslicht in de Gereformeerde pastorie van het dorp Voorhout, op korte afstand van Leiden gelegen. Hij bezocht dan ook de Latijnse school te Leiden en begon in 1684 zijn studie in de godgeleerdheid en wijsbegeerte. Pas zes jaar later, in 1690, promoveerde hij tot doctor in de philosophie, waarbij hij, naar de toenmalige gewoonte, tevens Magister in de vrije kunsten werd.
Op advies van een vriend, Mr. J. van den Berg, destijds secretaris van de Leidse curatoren, besloot hij daarna nog in de geneeskunde te gaan studeren, om later de zorg voor ziel en lichaam tegelijkertijd op zich te kunnen nemen (zoals met name onder de baptisten niet ongebruikelijk was). Hij liep geen colleges, maar bezocht wel de ontleedkundige demonstraties. Voorts bestudeerde hij voornamelijk de oude klassieke schrijvers over de geneeskunde. Om te promoveren maakte hij de langste reis van zijn leven: hij begaf zich daarvoor naar Harderwijk (waar de kosten minder waren) en verkreeg daar op 15 juli 1693 de doctorshoed. Spoedig daarna kwam hij, naar aanleiding van een gesprek in een trekschuit, ten onrechte in de verdenking een
| |
| |
aanhanger van Spinoza (1632-1677) te zijn, wiens werken toen, als van een atheïst, in ons land verboden waren. Deze geruchten waren voor hem (mede) aanleiding de gedachte aan een kerkelijke loopbaan op te geven, en hij vestigde zich als geneesheer te Leiden (1693). De praktijk liep aanvankelijk niet bijster goed, hij woonde bij zijn (tweede) moeder en zocht door het geven van wiskundelessen een bijverdienste voor zijn levensonderhoud.
Toen de Curatoren er niet in slaagden in een sinds 1697 bestaande vacature in de Medische Faculteit op bevredigende wijze te voorzien, werd Boerhaave op de suggestie van zijn bovengenoemde vriend in 1701 voor de tijd van drie jaar benoemd tot lector. De kennelijk als een noodmaatregel bedoelde benoeming bleek onmiddellijk een groot succes te wezen. De jonge lector toonde een geboren docent te zijn. In 1703 werd hem dan ook de eerst openvallende leerstoel door Curatoren toegezegd. Min of meer als een bewijs daarvan mocht hij toen een nog te noemen academische rede houden. Pas zes jaar later, in 1709, konden zij hun belofte inlossen door zijn benoeming tot hoogleraar in de geneeskunde en de botanie.
In de jaren verlopen na zijn optreden als lector, had hij zijn collegestof tot twee leerboeken uitgewerkt: de Instituties, die in 1708 verscheen, en de Aphorismen, die een jaar later het licht zag. Onder de Instituties verstond men destijds het college, waarin de grondslag werd gelegd voor de verdere medische studie en waarin fysiologie en algemene ziekteleer voortdurend in nauw verband werden onderwezen. De bijzondere ziekteleer gaf Boerhaave in een ander college aan de hand van zijn Aphorismen. Deze Latijnse werken, die uitmuntten door hun helderheid en overzichtelijkheid, vonden spoedig hun weg naar het buitenland, waar ze weldra op de Hogescholen werden gebruikt, en betekenden aldus de eerste fase van de weg naar internationale faam.
In 1715 nam Boerhaave ook het klinisch onderwijs in het St.
| |
| |
Caecilia Gasthuis op zich, dat hij, om beurten met een collega, tot aan zijn laatste ziekte telkens gedurende een kwartaal op destijds ongeëvenaarde wijze gaf. Terwijl hij bij zijn hoogleraarsbenoeming in 1709 nog volkomen vreemd was in de plantkunde, ontwikkelde hij zich spoedig tot één der leidende figuren op het gebied der botanie. Bovendien had hij sinds 1702 private lessen in de scheikunde gegeven, die zeer werden gewaardeerd, en zo aanvaardde hij in 1718, na de dood van de professor in de chemie, ook nog de leerstoel in dit vak, waarop hij zich proefondervindelijk bijzonder had toegelegd. Na een ernstige ziekte in 1722 gevoelde hij zijn verbazingwekkende werkkracht geleidelijk afnemen. Het gelijktijdig waarnemen van de plichten van drie leerstoelen werd hem langzamerhand te veel, en zo legde hij in 1729 zijn professoraten in de plant- en scheikunde met een academische rede neer. Hij diende de Universiteit tot aan zijn dood (17 september 1738) en was in zijn laatste levensjaren het grote licht der Hogeschool. Zijn collegezalen bleven steeds volledig bezet en waren voor de helft bemand met buitenlanders uit alle delen van ons werelddeel. Zijn woorden werden opgevat als van een orakel, en men heeft hem terecht de ‘leermeester van geheel Europa’ genoemd.
| |
De vertaler: Cornelis Love
De vertaler van zijn boek de Aphorismen, Cornelis Lóve (1718-1749), was geboren te Nieuwveen, vermoedelijk als de zoon van een predikant. Hij begon de studie in de geneeskunde op 16 september 1738, en heeft de grote Boerhaave dus zelf niet meer gehoord. Wèl heeft hij zes weken later, op 4 november, de indrukwekkende rede beluisterd, waarmede Albert Schultens, hoogleraar in de Oosterse talen en vriend van de overledene, het Licht der Hogeschool onder doodse stilte in het tot in alle hoeken gevulde Groot Auditorium herdacht.
| |
| |
IJverig en ambitieus als hij was, besloot de begaafde student nog tijdens zijn studiejaren de Instituties en de Aphorismen van Boerhaave in het Nederlands te vertalen, welke beide in 1741 verschenen, toen hij pas 23 jaar oud was. Wat zijn verdere levensloop betreft, hij beëindigde zijn studie met zijn promotie op 27 december 1743, handelend over pleuritis. Een half jaar later, op 23 juni 1744, vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij reeds vijf jaar later overleed (oktober 1749).
Wanneer men iets van het karakter van Lóve zou willen weten, mag men niet aan het lezen van zijn Voorreden voorbijgaan, die in gespierde taal zijn sterk zelfbewustzijn verraadt. Als hij toelicht waarom hij geen recepten heeft opgenomen in het boek, spreekt de 23-jarige student als een bejaarde, autoritaire professor: ‘... verderfelijk is deze Ezelsbrugh, en in de hand der halfgeleerden Doctors een moord-dolk, om straffeloos, quansuys na de regels der Geneeskunde, de Zieken na de eeuwigheid te zenden...’.
Zijn vertaling sluit zeer nauw aan bij de oorspronkelijke Latijnse tekst. Een curieuze vergissing maakte de jonge student, waar hij in Aphorisme 1184 en vervolgens (1185, 1187, II) het woord ‘vomica’, blijkbaar op de klank af, met ‘braking’ heeft vertaald, waardoor de bedoeling van de auteur sterk wordt verduisterd. Het Latijnse woord ‘vomica’ betekent namelijk zweer, etterbuil. [Het is merkwaardig, dat Boerhaave, naar zijn eigen heldere beschrijving, duidelijk geleden heeft aan een falende werking van het hart (decompensatio cordis), waarschijnhjk ten gevolge van een hartinfarct (hij had tevoren 15 uur lang geleden aan onbeschrijfelijke pijn in de borststreek), terwijl hij zelf dacht aan een vomica in de borstkas. En hij wist niet van de therapeutische werking van de digitalis purpurea, die in zijn kruidentuin bloeide - anders zou hij langer geleefd hebben!]
| |
| |
| |
Het werk: de aphorismen
Terwijl dus in het kader der Instituties de algemene pathologie werd onderwezen, gaf Boerhaave private lessen over de speciële pathologie, de leer van de afzonderlijke ziekten en hun verschijnselen. Deze (theoretische) colleges moesten de toehoorders voorbereiden op de praktijk der geneeskunst. Hij ging daarbij dan telkens uit van korte, kernachtige, zelfs gedrongen samenvattingen, die hij langzaam zal hebben gedicteerd. Zo ontstond in de loop van vijf à zes jaar het boek, dat thans meestal kortweg wordt aangeduid als de Aphorismen. De oorspronkelijke Latijnse titel luidt: Aphorismi de cognoscendis et curandis morbis in usum doctrinae domesticae, letterlijk vertaald: Aphorismen over de herkenning en behandeling der ziekten ten dienste van eigen onderwijs. Die laatste toevoeging heeft Lóve niet ten onrechte weggelaten, aangezien het boek toen reeds in binnen- en buitenland overal in gebruik was. Boerhaave zelf verzorgde nog vier herdrukken. De vijfde editio Leydensis verscheen in 1737; de posthume, zesde uitgave verscheen te Leiden tot 1791 nog zevenmaal.
Inmiddels werd het boek vanaf 1710 in het buitenland, niet gehinderd door auteursrechten, ijverig nagedrukt. Er verschenen in totaal niet minder dan 20 Latijnse nadrukken in andere landen, vooral Duitsland en Frankrijk; de laatste in 1791 in Spanje. Er is nauwelijks een geneeskundig leerboek uit die eeuw aan te wijzen, dat zulk een geweldige opgang heeft gemaakt. Behalve deze Nederlandse uitgave verschenen er in totaal nog 16 vertalingen in het Frans, Duits en Engels.
De uitgebreide uitwerking van de Aphorismen, zoals Boerhaave die op college gaf, zag later, opgemaakt uit dictaten van studenten, ook het licht en wel onder de titel van Praxis medica, een meerdelig werk, dat zonder zijn toestemming tienmaal werd uitgegeven.
Deze Praxis medica werd echter betrekkelijk spoedig overschaduwd door de Latijnse Commentaren van de hand van Boer- | |
| |
haaves trouwste leerling, Gerard van Swieten (1700-1772), die zijn colleges niet minder dan 25 jaar, dus ook nog lang na zijn promotie, heeft gevolgd. Met de verschijning van het eerste kloeke deel in kwartoformaat, vestigde hij de ogen der geleerde wereld op zich. Hoewel hij eigenlijk Boerhaaves aangewezen opvolger was, kwam hij als rooms-katholiek er niet voor in aanmerking en de jonge, Oostenrijkse keizerin Maria Theresa haalde hem, zij het met moeite, over naar Wenen te komen aan haar hof. Ondanks de vele beslommeringen die zijn positie aan het hof, aan de universiteit en in de gezondheidszorg met zich bracht, slaagde hij er toch in zijn Commentaren, die steeds meer uitdijde, te voltooien; het vijfde en laatste deel kwam echter pas in zijn sterfjaar uit. Ook Van Swietens Commentaria werd ettelijke malen nagedrukt, en ook vertaald.
Ten slotte zagen tot in het einde der achttiende eeuw niet minder dan 35 boeken het licht, die compendia waren van de Aphorismen of van Van Swietens Commentaren, dan wel gebaseerd waren op gedeelten ervan, die bepaalde ziekten behandelden. Men ziet dus dat de invloed der Aphorismen vrijwel onafzienbaar groot is geweest. Blijkbaar voorzag het werk in een op geen andere wijze vervulde behoefte.
Men kan zich afvragen waarom Boerhaave zijn bijzondere ziekteleer in de vorm van Aphorismen, Kortbondige Spreuken, te boek heeft gesteld. Het ligt voor de hand dat hij bewust een verre navolging van Hippocrates heeft bedoeld. De Aphorismen van Hippocrates stonden nog in zijn tijd hoog genoteerd. Iedere medische student moest die toen grondig kennen. Op het examen dat aan de promotie voorafging, moest hij onvermijdelijk een aforisme van Hippocrates uitleggen, dat hem de dag tevoren was opgegeven. Hippocrates' aforismen zijn echter veel korter en bondiger, ‘kortbondiger’ dan de Aphorismen van Boerhaave, die veelal vrij uitvoerig zijn en dus weinig ‘aforistisch’ aandoen. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat de jonge geleerde door deze
| |
| |
vorm van kennisoverdracht te kiezen niet bewust de baan heeft willen opgaan om een soort Bataafse Hippocrates te worden, zoals Pieter van Foreest (1522-1597) wel eens is genoemd, Boerhaave trouwens ook.
Zowel Boerhaaves moed tot deze onderneming als het fenomenale succes van de uitgave zijn eigenlijk moeilijk te verklaren, wanneer men op de klinische ervaring let van de auteur bij de verschijning van de eerste druk. Boerhaave had als student praktisch geen klinisch onderwijs genoten en had pas acht jaar een eigen praktijk, toen hij begon college te geven. Daar staat tegenover dat hij de werken van Hippocrates had doorkropen, onder andere door het maken van excerpten, en dat hij van de nieuwere schrijvers vooral Thomas Sydenham (1624-1689), de practicus bij uitnemendheid, bewonderend bestudeerde.
De tweede druk der Aphorismen verscheen in 1715, het jaar dat hij onderwijs aan het ziekbed ging geven, en was met 16 aforismen vermeerderd, zodat het totale aantal, tevoren 1479, nu 1495 bedroeg. De derde, vierde en vijfde druk werd telkens als vermeerderd (auctior) aangekondigd, Lóve zal de laatste, die van 1737 dateerde en nog door Boerhaave was gecorrigeerd, hebben gebruikt.
Het succes van het werk is voor een groot deel te danken aan zijn opzet, eenvoudigheid en helderheid; zulks bij afwezigheid van andere bruikbare leerboeken. De geneeskunde bevond zich in een periode van grote verwarring. De vele nieuwe verworvenheden, die de zeventiende eeuw had gebracht, waren nog onvoldoende in een systeem ingebracht. Tegenstrijdige stromingen, die hetzij de natuurkunde, hetzij de scheikunde als verklaring aanboden, streden om de voorkeur. Boerhaave was de bouwer van een stelsel, dat van een mechanisch model van de structuur van het lichaam uitging en waarmede hij de verschijnselen der ziekten meende te kunnen verklaren. Hij ging daarbij echter eclectisch te werk, door niet te aarzelen elementen
| |
| |
die uitgingen van een andere conceptie over te nemen. Hij was overtuigd daarmede niet in strijd te komen met Hippocrates' theoretische opvattingen doch, integendeel, daarbij aan te sluiten. De eenvoud van zijn model moest zijn leerlingen aanspreken.
Volgens Boerhaave bestaat het lichaam uit vaste delen en vloeistoffen. De vaste delen zijn buizen, waardoor de vloeistoffen zich bewegen. Die buizen zijn er in allerlei grootte, vanaf de wijde lichaamsslagader tot de fijnste kanaaltjes, die niet met het blote oog zichtbaar zijn. Er zijn vaten van drieërlei kaliber: voor bloed, serum en lymfe. De cel was nog niet ontdekt als het grondelement, de bouwsteen van het lichaam. Voor Boerhaave waren de eenvoudigste elementen de vezels.
De ziekten laten zich nu verdelen in ziekten van de vezels en van de vochten. De vezels kunnen te stijf en te star zijn, of te week en te slap. De oorspronkelijke gebreken der sappen zijn een zuurachtige scherpheid (acrimonia) en daarnaast een lijmachtige taaiheid met spontane overgang naar alkalische eigenschappen.
Wanneer deze grondafwijkingen te zamen voorkomen, dan spreekt Boerhaave van de eenvoudigste, samengestelde ziekten, waarvan het verschijnsel der verstopping een geval is. Verstopping is er ook bij verwondingen, met onder andere bloeding en pijn als gevolgen. Ontsteking is het gevolg van de ‘wrijving’ van het in de kleinste kanaaltjes stilstaand bloed. Bloedstremming met allerlei gevolgen ontstaat ook als de kleinste vaten zo vernauwd zijn, dat de bloedlichaampjes er niet door kunnen. Op de uiteenzetting van de leer der ontsteking volgt die van de ettering, abcessen, enzovoort. Wat de koorts betreft: het wezenlijke verschijnsel daarvan is de versnelling van de polsslag. De diepere oorzaak ligt volgens hem in een ziekelijk verhoogde wisselwerking van de werkzaamheid der hartzenuwen en het hartbloed.
Geneesmiddelen worden onderscheiden naar hun werking,
| |
| |
namelijk: uitsluitend op vaste delen, dan wel alleen op vochten, of op beide.
| |
De titelprent
Het loont de moeite enige ogenblikken stil te staan bij de fraaie titelprent. Zij is een aandachtige beschouwing (zo nodig met vergrootglas) ten zeerste waard. Immers, de gravure is vol van symboliek, door de onbekende kunstenaar (de prent is niet gesigneerd) tot in kleine bijzonderheden uitgewerkt, en niet steeds met volledige zekerheid te duiden. Zij is in zekere zin een artistieke weergave van de grondslagen van de geneeskunst en van het medisch curriculum, zoals Boerhaave dat aan het einde van zijn Latijnse rede van 1703 over ‘Het nut der mechanistische methode in de geneeskunst’ heeft ontworpen, en dat nog steeds het grondpatroon is van de medische opleiding.
Op de voorgrond ziet men de met toga en baret getooide leermeester, die een jongeling licht bij de hand houdt en de trappen wijst, welke voeren naar de hoogten der geneeskunst. De leerling is gekleed als een student uit het begin der achttiende eeuw. Hij draagt een slank rapier aan zijn zijde (de Leidse Hogeschool had destijds een eigen schermmeester!)
Schuin voor de ronde, oplopende treden ziet men twee zittende vrouwenfiguren. Zoals het opschrift op de sokkel (Ratione; door de ratio) aangeeft, stelt de vrouw links in het beeld de Rede voor. Zij heeft in de ene hand een weegschaal (symbool der mechanica), in de andere een driehoekige tafel met cijfers, de wiskunde voorstellend (de Cartesiaanse medici streefden destijds ook naar ‘wiskonstige’ zekerheid).
De vrouw aan de andere zijde, van wie is aangegeven dat haar naam Experientia, ervaring is, heeft een plant in de handen (zou het een mandragora, alruin, zijn?) en een pot met planten staat schuin achter haar. Blijkbaar stelt ze de geneeskruidkunde voor,
| |
| |
die destijds vrijwel geheel berustte op de oeroude ervaring der volksgeneeskunst. Zo is de botanie als het prototype van een ervaringswetenschap voorgesteld, in tegenstelling tot de wiskunde.
Naast de trappen staan twee eerbiedwaardige in toga geklede figuren, waarin men vermoedelijk Hippocrates en Galenus mag zien. De persoon aan de linkerzijde in de prent wijst met de rechterhand naar de wiskundige tafel, en heft met de linker een (urine)bokaal omhoog. De andere heeft een strook papier in de hand, waarop enkele onleesbare letters voorkomen.
Op de eerste treden leest men het woord Philosophia, waaronder hier zeker met name de natuurfilosofie, natuurwetenschap en wiskunde dient te worden verstaan. De tweede draagt het onderschrift Botanica, de geneeskruidkunde, dan volgt de ontleedkunde (Anatomia). Het is misschien verwonderlijk, dat men op het bovenvlak nog het woord Chymia aantreft - de scheikunde is toch meer een basisvak! Maar in de poort rechts in het beeld, waarboven Labor staat, ziet men een laboratorium met een groot vuur, dat ongetwijfeld de ‘oven van Vulcanus’ is, symbool der scheikunde. De Chymia zal mijns inziens moeten heenwijzen naar de bereiding van nieuwe, chemische geneesmiddelen die op het einde der zeventiende eeuw naast de oude Galenische (zoals decocten en tincturen) opkwamen.
In de open kast, vlak voor de poort naar de werkplaats, ziet men apothekerspotten keurig gerangschikt. In de, in een monumentale zetel zittende figuur met de slangestaf in de linkerhand zal men Aesculapius herkennen. En de dieren aan weerszijden van hem: de ram, de arend en de haan? Mag men hier symbolen van enige eigenschappen in zien, welke nodig zijn voor een goed en bekwaam geneesheer: stugge drang tot doorzetting, scherp waarnemingsvermogen en waakzaamheid?
De poort links in het beeld met er boven het woord Observatio leidt naar een brede weg, naar een ver verschiet, zinnebeeldig op onbevangen waarneming wijzend.
| |
| |
De figuur die boven het gehele toneel overstraalt, is aan de luit in de rechterhand herkenbaar als Apollo, de god niet alleen van de muziek, maar ook van de geneeskunst.
G.A. Lindeboom
|
|