| |
| |
| |
XXV
Aletta zat in de trein naar Waringa-State. Het zwarte Overijselse landschap gleed langs de coupéramen: meren, bossen, de kalme trage stroom van een rivier. Zij wist, dat dit bezoek aan tante Hortense beslissend zou zijn voor de toekomst. Kwam het gevoel van naderend onheil - hoe dikwijls reeds had zij zichzelf Cassandra genoemd - misschien voort uit een onverwachte wijziging in de gedachtengang van de oude vrouw op de State? Zou zij toch tegen haar, Aletta's, drijven hebben durven ingaan? Of was het een nawerking van die navrante geschiedenis, die haar toch nergens raakte? Zelfs de mensen kende zij eigenlijk niet eens, al had zij de dochter wel eens bij de ‘Koninkjes’ ontmoet op een whistmiddagje? De dochter, die dát gedaan had? Hoe oud was deze Lenny Visser eigenlijk geweest? Iets jonger dan zijzelf, twee-drieëndertig misschien. Zij had samen met haar moeder op een bovenhuis op de Frederik-Hendriklaan gewoond, ergens tussen de Willem-de-Zwijgerlaan en het Frederik-Hendrikplein. Zij leek zo inschikkelijk, zo zacht, zo.... gelukkig eigenlijk in dat stille teruggetrokken leven met haar moeder, dat zij, Aletta, zich dat leven als een soort voorbeeld had gesteld. Je wist zo weinig van anderen.... want opeens.... dat verschrikkelijke einde.... En die oude vrouw, die alleen achterbleef en waarvan de mensen zouden zeggen: Dat is die harteloze moeder.... je weet wel.... de dochter, die met haar samenwoonde is uit het raam gesprongen....
En zij zou zich niet eens meer kunnen verdedigen. Zij was weerloos tegen de mensen en tegen die wrede dochter, die zich aan haar macht onttrokken had - voorgoed onbereikbaar - liever dan....
Ja, liever dan wat? Liever dan eerzaam, ongeschonden en in welstand met haar moeder te leven. Was dat dan mogelijk? Gebeurden zulke dingen dan onder behoorlijke men- | |
| |
sen? Waarom ook was dat afschuwelijke Overijselse land zo onnoemelijk triest en eenzaam, zwarte poelen, zwarte sparren en zwarte grond? Alles zou vandaag immers geregeld worden? Ook de notaris was uitgenodigd op de lunch. Van waar dan dit gevoel, dit verlammende weten, dat alles om niet was geweest; haar gehele leven, haar jeugd op Arendsburg, dat verschrikkelijke huwelijk met Bernard Landman, al haar opofferingen voor het kind?
Deze lange reizen naar de State, wanneer zij de laatste nachttrein naar Utrecht moest nemen om dan met de eerste weer verder te reizen naar het Noorden, zodat zij alles bij elkaar toch maar één dag hoefde weg te zijn bij het kind, werden haar te vermoeiend. Zij was niet jong meer. Haar hele leven was om niet geweest, waardeloos, nutteloos, een amalgaam van lijden en bitterheden, niemand tot heil.
Neen, de oude vijfentachtigjarige vrouw op Waringa-State zou niet meer op haar nieuw-genomen besluit terugkomen, nu Elisabeth overleden was. Elisabeth was moeilijker te hanteren geweest dan Hortense; zij had zich verzet, had naar Den Haag willen reizen om zelf met Jopie te praten over haar vader, over oude, voorbije dingen, die nooit meer aan de oppervlakte mochten worden gebracht. Elisabeth had de moeder niet als schakel tussen het kind en de State willen aanvaarden. Maar Elisabeth was dood, - het was vreemd hoe het haar bij de verwerving van die vermogens meeliep, - en Hortense was oud, heel heel oud, en weerloos op die griezelige breekbare wijze, die eigenlijk.... aan witte muizen deed denken.
En Charles had, o, heel lang geleden nu, elf witte muizen in een glazen huis voor het kind gekocht. Zij had die muizen, waar het kind plezier in had, teruggestuurd, zeggend, dat ze stonken. Nu was tante Hortense op haar beurt een soort witte muis geworden in een glazen huis, en ook dat zou worden teruggestuurd. Daarna was haar taak misschien volbracht; Bernard Landman inmiddels tot zijn vaderen verzameld, zoals zij gehoord had; Jantje veilig opgeborgen
| |
| |
in China; Jopie, met het voorbeeld van Agaath voor ogen, zou zich wel twee maal bedenken voor zij een nieuwe romance begon.
Al het geld van de gehele familie had zij inmiddels verzameld. Eenmaal zou zij rijk zijn.... heel rijk, en.... zo het haar moeder behaagde: nimmer.
Het geld van Papa, het geld van Mama, van Charles, van de tantes van Waringa-State, zij had het opeengestapeld op één grote hoop, waar zij Aletta Waringa, de alleen-beslissing over had. O triomf! O macht! Zelfs het vermogen van Agaath kon Jopie slechts door háár, door haar moeders handen toevallen. Meer dan een millioen had zij verzameld in ijver en geduld om de liefde te kunnen kopen van één enkel kind, dat haar eigen dochter was. Zij stond aan de poort van het leven, waarachter alle rijkdommen der aarde verborgen lagen en kon die poort openen en sluiten.... naar wens.
Zij kon dat vermogen versnipperen en doen verwaaien in de wind naar wens.... en niemand, niemand kon het haar beletten. Zij kon beslissen over de toekomst van dat kind: edelvrouw, bedelvrouw. Boog zij niet naar haar moeders wensen, dan zou het het laatste worden.... daar kon zij bij voorbaat van verzekerd zijn. En als het kind, dat zonder een cent ter wereld weerloos was, zich soms verzetten wilde tegen haar moeders macht, dan was er in een maatschappij, die was opgebouwd door de Bruno Waringa's van Nederland en die door hen in stand gehouden werd, geen enkel wapen te vinden om zich mede te verdedigen.... geen enkel. Want Europese rechtvaardigheid, Europese wetenschap, Europees vurig geloof, het waren evenzovele raderen in de mallemolen van een Staat, die alles verpletterde wat rein was en schuldeloos, spontaan en liefelijk, zonder berekening of winstbejag. Vijftien jaar lang had zij geïntrigeerd om alle troeven in handen te krijgen. Zij had ze. Allemaal. Het kind was weerloos en overgeleverd aan haar moeders macht. Slechts twee deuren bleven haar geopend. Voor beide stond, in vreemde verdubbeling, de moeder. De ene deur
| |
| |
leidde naar alle heerlijkheden en rijkdommen ter wereld en de andere was.... het ijzeren hek van Oud-Rozenburg, waarachter ook haar tante verdwenen was.
De trein reed Zwolle binnen. Zij moest overstappen.
Op dat moment, elf uur in de morgen, koos het land de derde deur.
Zij had lang gestaan op de vierde golfbreker tussen Scheveningen en Hoek-van-Holland. Zij had niet geweten, dat zij dit ging doen. Zij deed het zonder wanhoop, zonder angst, zonder haat tegen iemand of iets. Zij deed het in dezelfde chaotische, wilde vreugde, waarmede haar grootvader, Bruno Waringa, in de laatste maanden van zijn leven langs hetzelfde strand gelopen was, op dezelfde golfbreker had staan staren naar een grijze einder waarlangs langzaam, tussen de woeste schoonheid van water, lucht en vogels, de Indiëboten hadden gevaren naar het land, waaraan zijn barse hoogmoedige natuur slaafs verknocht gebleven was.
Neen, zij had niet geweten, dat zij dit ging doen. Zij had slechts willen genieten van een vrijheid, die haar voor eeuwig was ontzegd. 's Morgens in bed reeds had zij het geluid van de misthoorn gehoord. Zij hield van mist. Zij hield ervan, dat huizen, bomen en mensen werden opgelost in die zachte, beweeglijke nevels van wit. Toen zij de voordeur achter zich dichttrok om naar school te gaan - eindelijk eens een keer alleen, want haar moeder was de vorige avond laat afgereisd naar Waringa-State - had die intense mist haar opgevangen, en de wereld was heel anders geweest dan zij gewend was, zo mysterieus, zo teder en zo verlokkend zacht.
Zonder na te denken bij wat zij deed, was zij rechtuit gelopen in plaats van links af het Frankenslag op te gaan. Rechtuit de duinen in, achter het huis van Jas. Door de duinen heen was zij naar de Vissershaven gelopen, net zo als haar grootvader dat eenmaal deed. Wonderlijk hadden de vissersschuiten met haar drogende netten liggen dobberen
| |
| |
op een onzichtbaar water, waar de mist uit op te stijgen leek. Zij was het smalle houten bruggetje opgelopen dat langs de haven ligt aan de kant der duinen en aandachtig had zij staan staren naar de werkende mannen op de garnalenboten.
Zij dacht er zelfs niet meer aan, dat zij eigenlijk naar school had moeten gaan. Reeds bestond de school niet meer, en ook de verschrikkelijke dreiging van haar afwezige moeder was opgelost in deze vertedering van wit.
Zij was verder gedwaald, de duinen door, die roken naar het zout der zee en naar de plokken bloeiende thijm in hun pannen. Zij had gezworven door de duinen, tijdloos, wensloos, en voor het eerst in haar kinderleven der vele angsten misschien, volkomen, legendarisch gelukkig. Zij wist de zee op slechts enkele minuten afstand, zij verlangde naar de zee, zij was gekomen voor de zee, maar eerst was er dit: de planten, de wilde duinrozen, de bramen, een enkele scheefgezakte boom, door akkerwinde overwoekerd. Zo fijn van lijn.... Zij had nooit geweten, dat planten zó waren, zo taai en toch zo broos. En eindelijk was er dan toch de zee geweest, onverwacht nog, want dromend was zij afgedwaald. De mist was aan het optrekken, de zon brak door en wierp over het zeer stille water een rose en purperen gloed. Het strand lag verlaten naar de zijde van de Hoek, aan de andere kant, daar waar de Pier haar silhouet in het water aftekende, stonden perspectivisch verkleind een paar ezeltjes met hangende kop, een hond draafde heen en weer en speelde met een stok.
Zij sloeg de zijde van de Hoek in, daalde af naar de waterlinie en zocht spelend naar schelpen, alleen zaagjes en de kleine platte rose en citroengele schelpjes, die eigenlijk niet thuis horen op onze barre, Noordelijke stranden. Aan de tweede en derde golfbreker ging zij ongemerkt voorbij, maar tegen de vierde spatte hoog het schuim, en nog waren de misten niet geheel opgetrokken, zodat het einde van de breker haar lokte met zijn etherisch spel van misten en
| |
| |
waterdroppels. Zij stapte van bazaltrots op bazaltrots, en evenals haar grootvader het eenmaal deed, brak zij een kleine zwarte mossel van een paal en proefde aandachtig de oranje inhoud, die smaakte zoals het zeewater rook. Het einde van de golfbreker was zwart en glibberig van wieren, maar zij stond in een koepel van regenboogkleurige waterdroppels en haar hart sprong op van de roekeloze schoonheid der elementen. Zij zag het water kolken rond de palen van de golfbreker; het was van een vreemd transparant groen, waar vlokken sneeuwig schuim op dreven, als het zachte, luchtige haar van Johanna. Zij wilde het verschrikkelijke, lokkende spel der kleine draaikolken van dichterbij zien, maar de palen hielden haar tegen, de stenen waren zo verschrikkelijk glad.
Waarom was er altijd iets, dat je tegen moest houden van de consumatie van het zeer schone, zeer zuivere? Zij klom over de palen heen, zij wilde één worden met deze roekeloze vrijheid der elementen. De stenen waren gladder nog, dan zij verwacht had, zij voelde het zoute water opspringen om haar middel, tegen haar schouders, zij werd verblind van het schuim.
Haar laatste kreet was een kreet van vreugde, van overwinning en geen laatste gil om de hulp der mensen.
Zij heeft het niet geweten, dat zij dit ging doen. Ook heeft het lang geduurd voor zij gevonden werd. Drie hele dagen.
In Friesland stierf aan het einde van die derde dag een heel oude vrouw, die nog kort voor haar dood haar testament gewijzigd had.
Aletta Waringa was een rijke vrouw.
Les Rouets-en-Normandie - Parijs. 1947-1948.
|
|