De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] De werker-stad En daar zijn steden, die gelaên met de tragiek van 't leven, door de jaren en door de eeuwen branden; hun ziele smacht in 't leed, en is van werken ziek, doch eeuwig zwoegen voort hun zware moeë handen. Zij werken, schoon-gerust in hunne diepe kracht. Zij hooren in hun schoot het roodend ijzer bonken, zooals een aderslag, die sterker, dag aan nacht, het bloed strooit in hun lijf, waar torens boven tronken. Hun leven is van zweet en luiden hamerslag, hun ziele vlamt in 't vuur der ovens, die ontlaaien in de avond-zware lucbten, als een spot-gelach, dat rood van bloed zou langs de zwarte wolken draaien. Hun adem is de rook, die uit de schouwen rolt, en in de oneindigheid versterft als grauwe stormen, hun oogen zijn de lichten, die steeds witter en gestold de gansche plekken klaarte in gansche wijken vormen. Elektrisch licht, fabrieken-schouwen, en 't gewoel der menschen-stroomen in de duizend-duizend straten, en borsten die steeds hijgen, breinen zwaar van 't doel, dat in de hersens bonst, vervullen hoek en gaten. [pagina 69] [p. 69] Zij kennen misdaad, schande en 't dagelijksch geril van goud, dat spat op tafels en in stalen kisten, en menschen, die van 't leven en zijn onheil kil, nog in gedromde massas om meer rechten twisten. Zij kennen de miserie en het pracht-vertoon, zij zagen huizen-rijen in éen dag gedijen, zij wisten al de glorie en dier menschen hoon, die nachten-lang in zweet langs kaaien moesten lijen. Zoo staan de steden, die gelaên met de tragiek van 't leven, door de jaren en door de eeuwen branden, hun ziele smacht in 't lot, en is van werken ziek, doch eeuwig zwoegen voort hun zware, moeë handen. Zij hebben woester steeds om zich den strijd zien gaan, doch bleven, ongestoord, in 't wereld-wijd vermoorden, hun machtig werk voldoen, - hun schouwen bleven staan, en drongen om de torens, rook waar zon op gloorde. En of de velden en de wouden lagen dood, en of de burgten stierven tot een hoopje steenen, nog stonden deze noeste steden, recht en groot, met rook en licht en stof, zoo'n smart-kroon, om zich henen. Vorige Volgende