Koffieopziener’ over Indische toestanden bevat, juist en der waarheid getrouw is weergegeven, mogen voorzeker geacht worden van groote waarde te zijn. Een schrijver toch kan Indische misstanden behandelen en pogen op die wijze daarvan verbetering te erlangen, het is hem onmogelijk den, met die toestanden onbekenden, lezer de overtuiging te schenken, dat wat hij schrijft waarheid en geen verdichtsel is. Die overtuiging te vestigen, moet hij overlaten aan anderen, en wel in de eerste plaats aan de dagbladen en tijdschriften.
Uit hunne bespreking ziet de lezer eerst, dat de toestand werkelijk is, zooals in het boek wordt beschreven en de misbruiken bestaan, waarop daarin gewezen wordt.
Dan ook mag de schrijver de hoop voeden, dat zijn streven eenig nuttig effect zal hebben, dat de oogen open zullen gaan en recht zal gedaan worden, waar onrecht gepleegd wordt; verbeteringen aangebracht, waar reeds te lang daarmede gewacht werd en zoodoende het doel bereikt zal worden, waarvoor hij de pen opnam.
Moge ‘Pàh Troeno’, waaruit men denkwijze en levensopvatting van den inlander leert kennen en waarvan de strekking blijkt uit ‘Het Overzicht’ aan het einde geplaatst, in dit opzicht beantwoorden aan de verwachting, dat is de innige wensch van den schrijver.
October 1901.