Beschaving. Deel 2
(1903)– Boeka– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Eerste hoofdstuk.De bouw van de fabriek vorderde snel, ook de woningen, voor den administrateur en de Europeesche geëmployeerden bestemd, schoten flink op, terwijl buiten op de velden hard gewerkt werd aan den rietaanplant. De oostmoesson was met kracht ingezet, bijna onafgebroken woei de felle zuid-oost passaatwind en het water in de rivieren minderde sterk. De sawah van Diepokarso was beplant. Nadat hij het onder water gezette veld beploegd had, hadden Bohdarman en de beide meisjes de plantjes, die hij in bosjes voor hen van het kweekbed aandroeg, in de weeke modder onder het wateroppervlak gestoken, zoodat slechts de helgroene punten der jonge halmen zichtbaar waren, regelmatige rijen vormend. De vrouwen hadden bij | |
[pagina 2]
| |
dien arbeid veel last gehad van de bloedzuigers, die zich ophielden in het water, dat hen tot halfweg de knieën reikte. Op het oogenblik stond het gewas bevredigend, maar den laatsten tijd was er dikwijls te weinig water en als de droogte nog lang aanhield zou de toevoer steeds geringer worden. Ware de beschikbare hoeveelheid gelijkelijk over alle velden verdeeld, dan zou zijn sawah wel weinig, maar toch voldoende water gehad hebben, doch de fabriek verlangde voor haar aanplant een onverminderd kwantum, hoe klein de totale aanvoer ook werd, zoodat de rijstvelden der bevolking, de niet verhuurde sawahs dus, geheel alleen het het nadeel droegen. Was het te verwonderen, dat men in de dessa vurig verlangde naar regen, waardoor de kali weder meer water zou bevatten en het rijstgewas behoed zou worden voor de totale mislukking, waarmee het bedreigd werd? Eerst had men overal in de dessa op de latar een sapoe lidi in de zon omgekeerd op den grond geplaatst, de spitse bladnerven wijd uitgespreid en, daar de regen nog uitbleef, had men daarna met alle ceremoniën een kat gebaad. Groot was de vreugde geweest toen den volgenden dag eenige kleine wolken zichtbaar werden, maar tot regen kwam het niet en diep teleurgesteld over het falen hunner pogingen, hadden allen zich ten slotte geschikt | |
[pagina 3]
| |
in het onvermijdelijke, gelaten afwachtend wat het noodlot zou brengen. Voor Diepokarso was het vooruitzicht al zeer bedroevend; op aandringen van zijne vrouw was hij niet naar den Chinees gegaan, maar had geleend van Pahbedor, die het geld voor zijn verkochte sawah nog ongebruikt had liggen. Pahbedor had hem twintig gulden voorgeschoten, welke hij als de oogst binnen was, moest inlossen met twintig picol, een picol dus voor iedere gulden. Hij had daarop zijn schuld aan den loerah voldaan, den rijksdaalder van het politieonderzoek en de afkoopsom van zijne verplichting om bij het dorpshoofd te werken (pantjendienst). Verder had hij vier rijksdaalders afbetaald op zijn belasting, zoodat daarvan nog slechts twee gulden te betalen overbleven. Maar dat bedrag moest in ieder geval na eenige maanden voldaan worden en Pahbedor moest zijn padi hebben; hoe aan die verplichtingen te voldoen wanneer de oogst mislukte? Reeds had hij, in de verwachting de padi van den nieuwen oogst vóór den regentijd ter beschikking te hebben, van de voorradige padi, toen de marktprijs daarvan tot drie gulden gestegen was, successievelijk het grootste gedeelte te gelde gemaakt, omdat zijn vrouw geld noodig had om vleesch, toespijs en eenige kleedingstukken voor zichzelf en de kinderen te koopen, ook moest hij | |
[pagina 4]
| |
een plaatsvervanger betalen, telkens wanneer hij bevel kreeg om te waken, wat helaas heel, heel veel gebeurde. Waar zooveel te bekostigen viel, was het geld snel verminderd en met moeite zou de overgebleven padi kunnen reiken tot den oogsttijd, maar als het gewas door droogte te niet ging, als niets te oogsten viel, wat zou hij dan moeten aanvangen? Geen geld, geen padi, dus geen voedsel voor vrouw en kind, maar wel veel schulden!
Er verliepen een paar treurige maanden. Wat reeds te vreezen was, geschiedde en door gebrek aan water mislukte het rijstgewas der bevolking; het suikerriet van de fabriek stond prachtig. De fabrikant was trotsch op zijn mooien aanplant en toen de vertegenwoordiger van het geldinstituut hem bezocht, stemde deze hem gaarne toe, dat het wel erg dom was van den Javaan, wanneer hij zijn sawah niet aan de fabriek verhuurde en liever rijst plantte, die zoo dikwijls mislukte. Bovendien, zoo verklaarde hij op een toon van gezag, suikerriet was immers meer waard dan rijst en verbouw van meerwaardige gewassen moest bevorderlijk zijn aan de geldelijke uitkomsten, dus ook aan de algemeene welvaart, dat klopte als een boek en meer dan ooit overtuigd van het overwegend nut van de suikercultuur en van de juistheid der theorie, die eene uitbreiding van deze industrie | |
[pagina 5]
| |
in het belang acht van de bevolking, was de zakenman naar de stad zijner inwoning teruggekeerd. Diepokarso behoorde tot die domme Javanen en zag dat nut niet in, hij wist slechts, dat zijn oogst mislukt was, doordat de fabriek zooveel water verlangde en dat hij niets had om met zijn gezin van te leven gedurende den westmoesson, totdat weder geoogst zou kunnen worden van een nieuwe beplanting. Toen de regentijd kwam, ploegde hij als te voren, maakte opnieuw kweekbedden met de padi, die hem van zijn vorigen oogst nog restte en droeg nogmaals de bosjes planten aan, die Bohdarman met de meisjes weder uitplantte. Pahbedor had voor zijne vordering genoegen genomen met de belofte vijf en twintig picol te zullen ontvangen van den aanstaanden oogst en had bereidwillig nog vijftien gulden te leen gegeven, waarvoor hem bovendien vijftien picol zouden worden afgedragen. Veertig picol zou Diepokarso dus moeten afstaan, dat was bijna de geheele vermoedelijke opbrengst van zijn sawah. Het ontvangen geld was spoedig uitgegeven, want er waren eenige kleine schulden te betalen en Bohdarman had, nu de voorhanden padi verkocht en voor zaadpadi gebruikt was, padi moeten koopen. Ze had daartoe voorraad opgedaan van den nieuwen oogst, omdat die thans laag in prijs | |
[pagina 6]
| |
was, doch spoedig in waarde zou rijzen. Veel had ze niet kunnen inslaan, maar wanneer ze zuinig kookte, zou ze niet meer behoeven te koopen en kunnen toekomen tot hun eigen gewas rijp was. Met dit al zat Diepokarso opnieuw zonder geld en de loerah drong steeds sterker aan op afbetaling van het restant der belasting, waarvan de uiterste betalingstermijn bijna verstreken was. Reeds had hij eenige dagen den loerah gemeden, doch toen deze hem daarop door den kebajan liet ontbieden, moest hij wel gaan. 's Middags, nadat de regen was opgehouden, die thans dagelijks in stroomen viel, begaf Diepokarso zich met loome schreden naar de woning van het dorpshoofd. De loerah zat in het voorhuis op een mat in het midden van de ruimte en groette hem vriendelijk toen hij aan den ingang neerhurkte. - U ontbiedt mij? vroeg hij beleefd. - Ja, kang Diepokarso, ik heb u reeds een paar dagen niet ontmoet, hoe is het met de belasting, over vier dagen moet ik storten. - Ik heb geen geld. Een stukje visch kan ik niet eens koopen, zelfs de kinderen eten droge rijst. - Ja, maar u weet wel dat het Gouvernement geld verlangt, antwoordde de loerah hem streng, ‘als u morgen niet betaalt, zult u soesah krijgen. - Soesah, ook goed. Als er niet is, waar moet dan van betaald worden? - Och wat! Alle andere lieden hebben betaald, | |
[pagina 7]
| |
u alleen niet. Waarom verhuurt u uw sawah niet aan de fabriek? - Als ik die verhuur, waar moet ik dan van eten? luidde norsch de vraag van Diepokarso, die begreep dat de loerah van zijne geldverlegenheid gebruik wilde maken om hem tot verhuren van zijn grond te bewegen. Het dorpshoofd zou zeker gaarne de uitkeering van vijf gulden per bouw verdienen, die de fabriek hem van iedere verhuurde sawah deed. - Nu, u moet het zelf weten, als u de belasting niet betaalt, zult u soesah krijgen. Ja, dat wist hij wel, maar hoe moest hij aan geld komen? De loerah zag zijn weifeling: - Kijk, sprak hij overredend, ‘wanneer u verhuurt, dan behoeft u de sawah eerst te geven na den oogst en krijgt u nu reeds het geld. U kunt dan de belasting betalen en alles bekostigen tot de oogst binnen is. Diepokarso dacht na, toen sprak hij langzaam: - Gesteld ik verhuurde, waar moet ik dan voortaan van leven? Zie die Setrokromo eens, die heeft ook verhuurd en, hier klonk diepe minachting uit zijn stem: ‘nu moet hij als koelie werken. Bah! - Nu ja, Setrokromo houdt van pret en dan is geld altijd vlug verteerd, maar ik heb gehoord, dat hij spoedig mandoer zal worden. - Dat hij zulks wil! Kijk, als ik niet te eten | |
[pagina 8]
| |
had, misschien dat ik dan als koelie zou gaan werken, maar te worden zooals die koelie-mandoers, neen, ik zou me schamen! De loerah zag, dat hij niets vorderde en liet zijn bezoeker daarom heengaan, doch niet dan na hem nogmaals op de noodzakelijkheid te hebben gewezen van eene spoedige afbetaling der belasting. Ontevreden gestemd, ging Diepokarso huiswaarts. Dat de loerah zoo sterk aandrong op verhuren, hinderde hem. Nog onlangs had het dessahoofd een prachtig paard gekocht en aan alles was te zien, dat de oprichting van de suikerfabriek het dorpshoofd geen windeieren had gelegd. Een suikerfabriek bleek werkelijk in sommige opzichten de welvaart te verhoogen, maar de kleine man leed de schade. Onder den indruk dezer overpeinzingen tehuis komende, werd zijn stemming niet beter, toen zijne vrouw hem meldde, dat de kebajan was komen aanzeggen, dat alle dwangdienstplichtigen den volgenden ochtend moesten uitkomen voor het onderhoud van de waterwerken. Zeker, werken zonder betaling, daar was de kleine man goed voor, ook voor belasting betalen, maar eten, dat behoefde niet. Als zijn padi dood ging, omdat de suikerfabriek het water gebruikte, dat maakte niets uit! Den volgenden morgen op het werk, sprak hij weinig en arbeidde in stilte langzaam door tot de jonge man kwam, die de rantsoenen meebracht. | |
[pagina 9]
| |
Dit was voor allen het sein om den arbeid te onderbreken en zich onder de schaduw van een plossoboom in een kring neer te zetten rondom de manden, waaruit de drager hun hunne portie toereikte. Diepokarso kreeg de bundeltjes door Bohdarman voor hem gereed gemaakt, het grootste was nog warm, dat was de rijst; hij nam dit in de linkerhand en maakte het blad dat als omhulsel diende open, groef toen met den wijsvinger een kuiltje in de dampende rijst en goot daarin de djangan, die in een afzonderlijk blad verpakt was. Ook de bundeltjes met lombok, zout en visch pakte hij uit en legde alles bovenop de rijst, waarna hij met zijn maaltijd aanving. Toen hij gereed was, ging hij naar de kali om wat te drinken en keerde vervolgens naar de rustplaats terug. - Hoor eens kang Diepo, hoe moet dat nu, riep Pahbedor hem bij zijn nadering tegemoet, ‘men zegt dat de landrente f 1. - is opgeslagen! - Och wat, dat is niet mogelijk, die was pas opgeslagen, gaf hij ongeloovig ten antwoord. - Neen, die is werkelijk opgeslagen, verzekerde de jonge man, die pas het eten gebracht had. ‘Mas loerah heeft het gezegd, die is naar de assistenan geweest. Nu moest Diepokarso het wel gelooven, maar begrijpen, deed hij het niet: - Maar waarom is die dan verhoogd, betalen we soms niet genoeg? | |
[pagina 10]
| |
- Ik had er reeds iets van gehoord, verklaarde nu de kebajan. ‘Volgens het Gouvernement kunnen de menschen, nu er een suikerfabriek is, gemakkelijk geld verdienen en dus ook meer belasting betalen! Deze toelichting maakte voor Diepokarso de zaak niet helderder. - Hoe is dat Pàh! vroeg hij Pahbedor, terwijl hij zich naast dezen nederzette, begrijpt u daar iets van? - Ik weet het niet. Ik denk, dat het beduidt, dat hier nu een fabriek is, waar de menschen kunnen gaan werken en op die wijze geld verdienen. - Maar ik werk toch niet! Als het Gouvernement belasting wil heffen van het dagloon van de koelies, waarom verhoogt het dan de landrente? - Ik begrijp er ook niets van, moest een der andere lieden erkennen. ‘De landrente wordt betaald door de sawahbezitters en die hebben niets dan nadeel van die fabriek. - Het is toch te erg, riep Diepokarso baloorig uit. ‘Onze oogst mislukt door de fabriek en nu is dat volgens het Gouvernement een voordeel en moeten we meer belasting betalen! - Voortaan wanneer we bestolen worden, zullen we daar ook nog belasting van moeten betalen, spotte de jonge man, die de rantsoenen had gebracht. | |
[pagina 11]
| |
Enkelen lachten, maar de meesten waren niet in een stemming om gekheid te maken. Ook de kebajan vondt die nieuwe verhooging hoogst onredelijk. - Alleen dat losse volk, dat uit andere streken komt, meende hij, ‘trekt voordeel van een fabriek, omdat het dan geld verdienen kan, maar de landbouwers hebben slechts erge soesah van een suikerfabriek. - Behalve mas loerah, die heeft voordeel, hoor! liet de spotvogel zich weder hooren. - Kang kebajan, u heeft gelijk, verklaarde de oude Pahbedor met nadruk. ‘Hoeveel dagen hebben we niet zonder betaling moeten werken aan de wegen, die slecht werden door het transport voor de fabriek en waarom moeten we vandaag hier aan de waterwerken arbeiden? Als er alleen rijst verbouwd werd, was het niet noodig, maar omdat de fabriek zooveel water verlangt, mag er niets aan mankeeren en moeten wij zorgen dat de kanalen altijd uitgediept worden en alles mooi in orde is. Het is al heel gemakkelijk, de fabriek beveelt maar, de kleine man moet werken en betaling wordt niet gegeven. - Zoo is het, voordeel heeft alleen dat volk in de koelieloodsen, gaf een der toehoorders als zijne meening te kennen. - Ja, en die hebben ook geen nadeel van al die diefstallen. Hoeveel schade en last hebben we | |
[pagina 12]
| |
niet van de komst van al die bandieten, sprak de kebajan en dacht aan den inbraak, die hem van al zijne kleeding, geld en sieraden beroofd had. - Als het Gouvernement juist handelde, vond Pahbedor, ‘dan liet het die fabriek en die koelies meer belasting betalen. De landbouwers, die reeds zooveel schade lijden, nu nog meer te belasten, dat is al te erg. Dat zou belasting heffen zijn van verlies. - Het Gouverment is niet recht snik, besloot Diepokarso. - Och zeker, het is gek! meende ook een ander. - Het is alles begonnen met deze waterwerken, klaagde de kebajan. - Ja juist stemde Pahbedor toe. ‘Eerst hebben we daar al den last van gehad, toen is die fabriek gekomen en nu wordt de belasting telkens verhoogd. - Ja, het was vroeger heel wat beter, erkende Diepokarso. ‘Toen mislukte wel eens een sawah door gebrek aan regen, maar nu mislukt de oogst door het onttrekken van water ten bate van de fabriek, welk verschil is daar voor ons in gelegen? Wanneer die waterwerken niet gemaakt waren, dan was het hier in de dessa nog aangenaam, zooals voorheen, dan was er geen fabriek, waren er geen Hollanders, dan zou het nog rustig zijn en niet zoo onveilig als thans. Als die waterwerken niet gemaakt waren, zou Setrokromo nog zijn sawah bewerken en niet als koelie zich verhuren moeten. | |
[pagina 13]
| |
- Ja, klonk zacht en treurig de stem van den ouden Pahbedor ‘die irrigatiewerken hebben bepaald ongeluk aangebracht. Veel nadeel, en waar is het voordeel? Waar is het voordeel? vraagt de Javaan, die eerst weken lang gedwongen wordt zonder betaling te werken, daarna een suikerfabriek ziet verrijzen die zijne gronden in gebruik neemt en als eindresultaat eene veel hoogere belasting opbrengen en meer gedwongen diensten dan ooit te voren aan wegen en waterwerken presteeren moet. Algemeen wordt het nut van omvangrijke irrigatiewerken overschat. Het is niet waar, dat irrigatie de ziekte in het gewas doet verminderen of de opbrengst sterk vermeerdert. Geregelde bevloeiing geeft wel zekerheid van water, maar niet van oogst. Ziekte in het gewas komt even goed op bevloeide velden voor als elders, zelfs meer, want door de bevloeiing, door het afvloeien van het water van de hoogste sawah op een lagere, vandaar weder op een lagere enz., wordt de verspreiding van ziektekiemen en insecteneieren zeer in de hand gewerkt. Verkeerde Java in de positie van Britsch-Indië, waar in sommige streken de regen dikwijls geheel of gedeeltelijk uitblijft, zoodat de geplante gewassen zouden verdrogen, indien geen water werd aangevoerd in kanalen, waardoor geregelde besproeiing mogelijk wordt, dan, maar ook dan alleen zou | |
[pagina 14]
| |
irrigatie voor den Javaanschen landbouwer eene levenskwestie zijn, zooals dit ook thans, doch ten onrechte, wordt voorgesteld. Op Java heeft men een vasten regentijd, die wel is waar in de eene streek vroeger invalt dan in de andere en ook niet overal van oven langen duur is, maar toch, behoudens zeldzame uizonderingen, voldoende gelegenheid geeft een rijstoogst te winnen. Evenmin als in Europa, is op Java de regenval alle jaren gelijk en daarom heeft een landbouwer op Java evenals zijn collega in Europa magere en vette jaren. Landbouw is nu eenmaal een middel van bestaan, dat voor een belangrijk deel afhankelijk is van natuur-invloeden en dat zal altijd zoo blijven. Het klinkt erg logisch, vooral in politieke bijeenkomsten, wanneer gezegd wordt, dat, aangezien jaarlijks een aantal sawahs, dan hier, dan daar door watergebrek mislukken, slechts allerwege aanleg van irrigatiewerken noodig is om den dessaman het slagen van zijn oogst te verzekeren, maar in de praktijk kan men zulke theoriën gerust tehuis laten. Behalve dat ziekten en insectenplagen, die evengoed schade aanrichten als watergebrek en jaarlijks duizenden bouws sawah verwoesten, evenveel, zoo niet meer op de kunstmatig bevloeide als op de van regen afhankelijke velden voorkomen, heeft irrigatie dit groote bezwaar, dat het elke bemesting verhindert. Terwijl, dank zij den kunstmatigen wateraanvoer | |
[pagina 15]
| |
tweemaal in het jaar geoogst kan worden, zoodat de grond bijna onafgebroken beplant is en nimmer rust heeft, voert bovendien het overvloeiende water de oplosbare bestanddeelen van den bodem mode en verhaast zoodoende de snelle uitputting van den bouwgrond. Dat die uitputting soms reeds spoedig in hooge mate merkbaar kan worden in de produktie, bewijzen bestaande bevloeiingswerken niettegenstaande hun volkomen technisch succes. Beperking, zooals op Bali, waar als regel een tweemaal 's jaars met rijst beplanten verboden is, moet daarom ook voor Java dringend noodig geacht worden, overal waar geen rijk slib wordt aangevoerd. In den oostmoesson zou dan een gedeelte der gronden beplant kunnen worden met tweede gewassen, terwijl het overige deel voor beplanting waarvan, bij den velen arbeid aan de cultuur van tweede gewassen verbonden, misschien geen handen beschikbaar zijn, als weidegrond benuttigd kon worden. Zeker zou dit zeer in het belang zijn van den veestapel, die door gebrek aan goed voeder steeds meer achteruit gaat, waarvan mager, zwak gebouwd ploegvee en ondiep ploegen de noodlottige gevolgen zijn. In vele gevallen zal voor den Javaan een afhankelijk blijven van regen met daardoor een geringe kans op misoogst, te verkiezen zijn boven het verkrijgen van een kunstig irrigatiewerk, gepaard | |
[pagina 16]
| |
aan een opdrijven zijner belasting en een bedenkelijk geleidelijk verminderen van de eerst verhoogde sawahopbrengst door uitputting van den bodem. Immers waar bemesting van bevloeide velden niet doenlijk is, wijl het water spoedig den mest zou hebben weggespoeld, zoodat de landman machteloos staat tegenover deze produktievermindering, daar kan van een van regen afhankelijke sawah door geregelde bemesting en betere cultuurwijze een jaarlijks hooger beschot verkregen worden, waardoor de geringe risico van misoogst in een zeldzaam droog jaar ruimschoots wordt gedekt. Waarom de dessaman dan dikwijls zelf kleine dammen maakt en kanalen graaft om zijne sawah te bevloeien? Wel, dat is een geheel andere zaak, dat water heeft slechts een kleinen afstand, dikwijls onder groot verval, te doorloopen en komt daardoor rijk voorzien van slib op de velden, waar dit bezinkt en eene prachtige, immer durende bemesting vormt. Zulk eene irrigatie is een bron van vruchtbaarheid en welvaart, maar dit slib, dat hier de belangrijkste factor voor het gunstige resultaat van de bevloeiing is, levert bij grootere irrigatiewerken een der lastigste bezwaren op, daar het bezinkt in de lange kanalen, waarin het water met weinig verval wordt aangevoerd, de leidingen doet verslikken, en daardoor een voortdurend uitdiepen of vele kunstwerken noodig | |
[pagina 17]
| |
maakt, terwijl ten slotte het water, als dit op de velden komt, nog slechts eene zeer geringe hoeveelheid van deze vruchtbaarmakende stoffen bevat, welke in hoofdzaak op de eerste velden neerslaan, zoodat de lager gelegene wèl water, maar geen slib, dus geene bemesting krijgen. Van weinig Javanenliefde getuigt het om een irrigatiewerk op den voet te laten volgen door suikerfabrieken, die zoo nadeelig zijn voor de welvaart, juist van de landbouwende bevolking in wier belang, ten minste naar men moet aannemen, de irrigatiewerken worden ondernomen. Laat het Gouvernement toch voortaan onder de berekening van de rentabiliteit van irrigatiewerken geen vermoedelijke baten meer opnemen uit mogelijk nieuw te vestigen suikerfabrieken, maar veeleer vaststellen, dat geen grondverhuur zal worden toegelaten in streken, waar kunstmatige bevloeiingswerken worden aangelegd, opdat het voordeel der irrigatie werkelijk ten goede zal komen aan den inlandschen landbouwer in wiens belang tot de uitvoering dier werken besloten werd. Aanleg van irrigatiewerken van eenigen omvang, die als afzonderlijke finantieele onderneming beschouwd, niet rendabel zijn, moet bovendien ten sterkste worden afgekeurd, want de schatkist is geen partikulier spaarpotje van het Gouvernement, zooals de velen schijnen te denken, die het Gouvernement verwijten, te weinig geld voor | |
[pagina 18]
| |
irrigatie beschikbaar te stellen. Tegenover nieuwe uitgaven moeten wel degelijk nieuwe inkomsten staan en waar deze laatsten slechts verkregen kunnen worden door verhooging van belasting, terwijl de inlander reeds thans veel te zwaar belast is, behooren nieuwe inkomsten en daardoor ook nieuwe uitgaven tot de moeilijk op te lessen vraagstukken. Alleen door gelden, die beschikbaar zijn tot invoeren van noodzakelijke hervormingen aan dit doel te onttrekken, dus ten koste van het algemeen welzijn, is het benoodigde voor rente en aflossing van leeningen voor niet rendabele irrigatiewerken te verkrijgen. Maar reeds te lang wacht de dessaman op de hem toegezegde bescherming, te veel rustige onderdanen worden nog dagelijks van hun buffels, hunne kleederen en spaargeld beroofd tot schande van Gouvernement en Regeering en het nut van een irrigatiewerk zinkt in het niet bij den dringenden eisch om behoorlijke plattelandspolitie, deugdelijke rechtspraak en een bekwaam inlandsch bestuurscorps. Zaken van zóó groot algemeen belang dienen eerst ter hand genomen, voordat aan plaatselijke verbetering van welvaart door aanleg van niet rendabele kostbare irrigatiewerken kan worden gedacht. Aanleg van rendabele bevloeiingswerken, wanneer daarvoor geleend wordt, vormt geene belemmering voor het invoeren van andere zooveel noodzakelijker verbeteringen en legt den inlander | |
[pagina 19]
| |
elders geen nieuwe lasten op, maar toch dient gewaarschuwd tegen uitvoering van irrigatiewerken van bijzonder grooten omvang, want niet alleen zal de kostenberekening daarvan dikwijls te laag blijken, maar ook de verwachte baten kunnen groote teleurstelling geven, zoodat in één woord de rentabiliteit daarbij moeilijk vooruit vast te stellen is. Over het algemeen is het zeer moeilijk zelfs na de totstandkoming van een irrigatiewerk, om te bepalen, hoeveel dit bijdraagt tot eene meerdere produktie en worden daarvoor verscheidene jaren van zorgvuldig proefnemen vereischt. Bovendien doen zich bij irrigatiewerken dikwijls onverwachte moeilijkheden voor, blijkt daardoor soms het technisch resultaat belangrijk minder te worden, dan verwacht werd en is dit bij kleinere werken reeds het geval, hoeveel meer kans zal daarop bestaan bij werken van zeer grooten omvang, waarbij het nog lastiger is bij voorbaat alle omstandigheden te voorzien. Het behoeft dan ook geen verwondering te baren, wanneer zelfs technici het over de uitvoering van zulk werk onderling niet eens kunnen worden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 20]
| |
Nu de Indische financien een belangrijken tegenvaller slecht zouden kunnen verdragen, gebiedt de voorzichtigheid, zich voorloopig te bepalen tot uitvoeren van kleinere irrigatiewerken, waaraan niet zoo groot risico verbonden is en die meer profijt aanbieden dan grootere, want hoe korter de toevoerkanalen zijn, hoe minder slib bezinkt, waardoor minder kosten van aanleg en onderhoud bij meer bemestende werking, dus grooter invloed op de produktie. Aanvoer van water met gering of zonder slibgehalte zal alleen van overwegend belang zijn in streken, waar de regenval gewoonlijk te wenschen overlaat en waar dan door de meer geregelde bevloeiing mislukking minder veelvuldig zal voorkomen. Of de groote uitgaven, daartoe vereischt, door dit resultaat gebillijkt worden en of zulke streken op Java veel gevonden worden, valt te betwijfelen. In Britsch-Indië bepaalt de hongersnood zich hoofdzakelijk tot streken met een regenval van minder dan dertig Eng. duim en daar is bevloeiing een levenskwestie, maar op Java, waar met een enkele bui dikwijls 60 mM., 80 mM. en zelfs meer dan 100 mM. vallen, daar zal wel overal de regenval belangrijk grooter zijn dan in die noodlijdende streken in Britsch-Indië. Sawahcultuur is niet noodzakelijk, ook zonder dat kan de inlander door verbouw van padi gògò, tabak, djagoeng of andere gewassen van zijn veld | |
[pagina 21]
| |
genoeg, bij oordeelkundige cultuur zelfs ruimschoots genoeg winnen om in zijn levensonderhoud en in dat van zijn gezin te voorzien. De irrigatievoorstanders gaan veel te ver met opdrijven van het gewicht van bevloeiingswerken. Hunne redeneering luidt, dat aangezien de bevolking op Java jaarlijks met 2 pCt. vermeerdert, ook de rijstopbrengst grooter zal moeten worden om hongersnood te voorkomen en daartoe op uitgebreide schaal overal irrigatiewerken moeten worden aangelegd. Gesteld zij hadden gelijk, dan zou, nu de jaarlijksche bevolkingstoename een half millioen is, de jaarlijksche rijstopbrengst bij een gebruik van drie picol per hoofd ieder jaar met anderhalf millioen picol moeten worden verhoogd. Neemt men nu eens het geval aan, dat de rijstproduktie door een irrigatiewerk twintig picol per bouw stijgt, dan zouden ieder jaar 75000 b. van irrigatiewerken voorzien moeten worden, wat een jaarlijksche uitgaaf van ver over de tien millioen gulden zou vorderen. De ondervinding leerde echter, dat eene gemiddelde, constant blijvende produktie vermeerdering van twintig picol veel te hoog en zelfs tien picol (= 20 p. padi) eer te hoog dan te laag geraamd is. Ook blijkt uit deze redeneering tot welke dwaze gevolgtrekkingen men in theorie kan komen, want in de praktijk zal de dessaman Kromo, die van zijn bouw sawah, behoorlijk bevloeid, vijftig picol | |
[pagina 22]
| |
oogst, daarmede moeten toekomen ook als over eenige jaren zijn kinderen volwassen zijn en kleinkinderen hun aandeel vragen, want noch hij, noch zijne kinderen of kleinkinderen trekken voordeel van elders te maken irrigatiewerken; zijn sawah produceert daardoor niet meer. Al gaat dus het Gouvernement voort met jaarlijks tien of twintig millioen aan irrigatie te besteden, zoo verhindert dit niet, dat na betrekkelijk korten tijd de kinderen en kleinkinderen van Kromo geen voldoend voedsel zullen hebben om van te leven. Daarbij komt nog, dat lang niet overal irrigatie kan warden toegepast; vele rivieren bevatten daartoe zelfs in den westmoesson na eenig droogte te weinig water en in den oostmoesson komt dit in nog veel sterker mate voor. In werkelijkheid zal bij eene reusachtige toename der bevolking van 2 pCt. 's jaars, na ontginning der nog aanwezige woeste gronden op Java, slechts door landverhuizing naar de Buitenbezittingen een schrikkelijken, steeds durenden hongersnood voorkomen kunnen worden en niet door irrigatiewerken, ook al werd daaraan jaarlijks twintig millioen en meer verwerkt. Emigratie heeft toch het voordeel, dat het niet alleen de overbevolking vermindert met het aantal der landverhuizers zelf, maar ook met hunne afstammelingen, wat bij een jaarlijksche vermeerdering van 2 pCt. geen gering voordeel geeft. | |
[pagina 23]
| |
Het geld, besteed aan de emigratie van duizend echtparen, ontlast dus niet slechts het overbevolkte Java met twee duizend personen, doch voorkomt bovendien eene jaarlijksche toename van 2 pCt. over 2000, of in tien jaar van twee honderd acht en dertig hoofden. Reeds daardoor leveren uitgaven voor emigratie in zekeren zin rente op. De voorstelling als zou zonder irrigatie op Java niets groeien en bijvoorbeeld ook voor tabak irrigatie noodzakelijk zijn, is zeer overdreven. Tabak wordt soms in midden Java op lage gronden geplant, waar het graven van een ondiepen put het noodige water levert voor besproeiing van de planten, maar over het algemeen kan tabak zeer goed tegen droogte en wordt slechts dan op sawahs verbouwd, wanneer deze volkomen droog zijn. Zelfs vermijdt de inlander te planten in de nabijheid van water, omdat de grond daar te vochtig is. Als de plantjes na het planten de eerste dagen slap op het veld liggen, is de dauw voldoende, ze te doen aanslaan en enkele goede regenbuien in den eersten groeitijd zijn, bij den zwaren dauw, alles wat verder voor een slagen van den oogst vereischt wordt. Zelfs waar water langs het veld stroomt, denkt de inlander veelal niet aan besproeien, eerder beschut hij de jonge plantjes door aan de zonzijde een groot blad in den grond te steken, terwijl van een onder water zetten, zooals bij het rijstgewas | |
[pagina 24]
| |
wordt toepast, bij tabak geen sprake is. Trouwens waar men op Deli alle mogelijke moeite doet om het water uit den aanplant kwijt te raken, daar zou een onder water zetten op Java vrij vreemd zijn. Aanleg van bevloeiingswerken, waar nog geen irrigatie bestaat, is onder deze omstandigheden slechts aan te bevelen, wanneer het werk geen technisch of economisch waagstuk is, waardoor de aangenomen rentabiliteit op losse schroeven staat, dan wel van betrekkelijk geringen omvang is, en wanneer de bevolking niet als gevolg van het werk aan de willekeur van het partikulier kapitaal wordt overgeleverd. De benoodigde gelden moeten bovendien uit eene leening worden gevonden. Geheel iets anders is de verbetering van bestaande inlandsche bevloeiingswerken. Hoe groot de ellende is, die voortspruit uit het gemis aan technische kennis bij de inlandsche makers en uit gebrek aan toezicht van bestuurswege op de waterverdeeling, laat zich moeilijk in het kort beschrijven. Hoe dikwijls ziet de inlander, die zich uit gebrek aan geldmiddelen en waterbouwkennis moet behelpen met een dam van kalisteenen of van aarde en struikgewas, onvoldoend versterkt door wat bamboe, dien dam, waaraan zooveel arbeid besteed werd, door een bandjir in enkele oogenblikken wegslaan, lang voordat zijn veld het water kon ontberen, dat door dien dam | |
[pagina 25]
| |
werd opgestuwd? Hoeveel bouws sawah gaan jaarlijks op die wijze verloren? Want het maken van een nieuwen dam is geen kwestie van een paar dagen, de woeste bandjir bepaalt zich zelden tot een eenvoudig medevoeren van den dam, die hem den weg verspert, maar doet diepten ontstaan, waar ondiepten waren en werpt zandbanken op, waar vroeger de karbauwen zwommen. Bijna nimmer kan de dam weder op dezelfde plaats worden opgebouwd, de oevers, die elkander daar naderden, werden door den bandjir evenmin ontzien en waar voorheen de smalle bedding en steile wanden een opdammen gemakkelijk maakten, daar is een verbreeding ontstaan, die voor de technische kennis en de hulpmiddelen van den dessaman onoverkomelijke bezwaren biedt. Veel moeite kost het dan soms een geschikte plek te vinden voor den nieuwen dam en niet minder last veroorzaakt daarna het aansluiten van de oude leiding aan de nieuwe inlaat, ja, meermalen is een eenvoudig verlengen van de oude leiding niet voldoende, maar moet grootendeels een nieuwe leiding gegraven worden. De tijd, die met deze werkzaamheden verloopt, zelfs al slaat een volgende bandjir den nauwelijks of slechts half voltooiden dam niet weder weg, is voldoende om het intusschen van water verstoken gewas op de velden te doen mislukken. Is de planttijd nog niet te ver heen, dan dwingt het | |
[pagina 26]
| |
Bestuur den moedeloos geworden inlander, die maar al te zeer genegen is, in zijn noodlot te berusten, zijne velden opnieuw te beplanten en gehoorzaam als altijd volgt de bevolking gedwee dit bevel op, al bestaat weinig kans, dat hare moeite beloond zal worden en de oogst tijd zal hebben tot rijpheid te komen. Blijkt een dam bijzonder gelukkig geslaagd en houdt hij stand trots bandjirs en joejoe'sGa naar voetnoot1), dan moet dikwerf de leiding het ontgelden. De bruisend aankomende waterstroom door den dam in zijn loop gehinderd, slaat met volle kracht in de leiding, die aan dezen aanval geen weerstand kan bieden en weldra in een kalibedding veranderd is. Soms slaat het water door naar de velden en richt daar een ontzettende verwoesting aan, soms ook vindt het iets lager den weg naar het rivierbed terug, maar in beide gevallen zijn leiding en inlaat vernield, waardoor de watertoevoer naar de gespaarde sawah's is afgesneden. Gewoonlijk zijn ook deze daardoor der mislukking prijs gegeven, want veelal is het ondoenlijk op dezelfde plants eene nieuwe leiding te maken, het water veroorzaakte te veel schade, de aarde is over een te breed oppervlak | |
[pagina 27]
| |
en tot op te groote diepte weggeslagen. Daardoor is ook de dam niet meer bruikbaar en, bukkend voor het noodlot, gaat de bevolking elders een geheel nieuwe leiding, nieuwe inlaat en nieuwen dam maken, om het benoodigde water op hare velden te brengen, totdat... een andere bandjir haar werk weder ongedaan maakt. Is een ingrijpen van het Gouvernement, is ook de hulp van bekwame waterbouwkundigen hier niet heel wat noodiger dan voor den aanleg van nieuwe werken in streken, waar geen irrigatie bestaat en de bevolking zich tot dusver zonder deze behielp? Groote werken leenen zich voorzeker beter tot een aan den weg timmeren, de plannen en teekeningen daarvan zijn meer geschikt om op buitenlandsche tentoonstellingen of congressen een grootsch (ook juist?) begrip te geven van de teedere zorg van het Moederland voor de Koloniën, maar het waarachtig belang van den inlander wordt niet gediend door deze grootdoenerij. ‘But it is only grand and expensive works that engage the attention or deserve the skill of a big Department’, zei een Britsch-Indisch ambtenaar, sprekende over de irrigatie in die KolonieGa naar voetnoot1); met het irrigatievraagstuk op Java staat het weinig anders. Wil de Regeering werkelijk de landbouw | |
[pagina 28]
| |
in het algemeen ter hulp komen, laat zij dan aanvangen met verbetering van het bestaande, met helpen van den inlander, die reeds uit eigen beweging bevloeiingswerken aanlegde en, hoewel woekerend met de primitieve middelen te zijner beschikking, geen werk kan leveren dat op den duur bestand is tegen de zware bandjirs en daardoor steeds zijn oogst met mislukking bedreigd ziet. Meer bedreigd dan voorheen, nu door de algemeene ontwouding de bandjirs bijna overal in kracht en in aantal belangrijk zijn toegenomen, waardoor het inlandsch waterwerk, hetwelk vroeger stand hield, thans bezwijkt. Hier wordt een ruim arbeidsveld gevonden, waar de waterstaat met betrekkelijk weinig kosten den landbouw krachtdadig kan steunen; niet plaatselijk, niet gebonden voor lange jaren aan een enkel groot werk, dat millioenen en millioenen verslindt, maar overal, over geheel Java. Zijn inlandsche dammen weggeslagen, dan behooren deze vervangen te worden, niet door nieuwe van even gebrekkig maaksel, met even weinig zekerheid omtrent hun standhouden, tot de oogst verzekert is, maar door werkstukken van betere konstruktie en van duurzamer materiaal. Is de inlander verplicht te zoeken naar een plek, waar zijn primitieve dam ten minste eenige kans van slagen heeft en moet hij daartoe dikwijls hoogerop, ver van zijne velden gaan en dan een | |
[pagina 29]
| |
zeer lange leiding daarheen maken, de kundige ingenieur, die over deugdelijker bouwstoffen beschikt, zal veelal den dam op een voordeeliger gelegen plaats kunnen doen aanleggen, zoodat bij een veel kortere leiding, dus minder werk, meer water en meer slib verkregen wordt, waardoor een grooter oppervlukte dan voorheen bevloeid kan worden. Aanleg van goed gekonstrueerde inlaatsluizen, welke bij bijna alle inlandsche werken ontbreken, zal het inslaan van een bandjir in de leidingen beletten, waardoor voorkomen wordt, dat deze na betrekkelijk korten tijd te diep zijn uitgespoeld en geheel nieuwe gegraven moeten worden. Ook zouden, waar de grond zacht is, op geregelde afstanden houten of steenen drempels in de leiding gemaakt kunnen worden met de noodige voorziening tegen zijdelings uitkabbelen, waardoor het niveau beter behouden zal blijven; verder spuisluizen, akwadukten enz. Ten einde allerwege tot deze hoogst noodige verbetering te geraken, zal geheel Java verdeeld moeten worden in irrigatie-afdeelingen, zooals, behalve de vele plannen op papier, thans reeds een drietal bestaan, doch dan op eenvoudiger leest geschoeid, anders zou de zaak te kostbaar worden. Daarom wel overal irrigatieafdeelingen, maar met meer gebruikmaking van inlandsche, dus | |
[pagina 30]
| |
goedkoopere krachten en zooveel mogelijk zich passend aan hetgeen bestaat. Vroeger en in vele streken thans nog is de regeling van de waterverdeeling en het aanleggen en onderhouden van bevloeiingswerken bijna geheel aan de bevolking overgelaten. Dit heeft het groote bezwaar, dat feitelijk geene regeling bestaat en ieder doet wat hij wil of - waarop het in de dessa hoofdzakelijk neerkomt - wat hij durft. ‘De brutalen hebben de halve wereld’, is een oud gezegde, dat zeker nergens meer van toepassing is dan op Java. Willen een paar landbouwers hunne velden meer water verzekeren, dan tappen zij meer uit de rivier af en bekommeren zich weinig of daardoor de dam en leiding, met veel arbeid op een lager gelegen punt door de bevolking eener andere dessa gemaakt, nutteloos worden en de oogst dier lieden dientengevolge mislukt. Zoo ook ziet Kasan er geen been in, om ten nadeele van de naburige sawahs van Kromo, dien hij niet lijden mag, zijn eigen rijstveld beteren toevoer te verzekeren. Tot welke ongerechtigheden dit alles voert, is gemakkelijk te begrijpen, in aanmerking genomen de algemeen gebruikelijke middelen, waarvan men zich in de dessa bedient om op te komen tegen vermeend onrecht dan wel om den despoot te kunnen spelen; vooral het laatste. Wanneer Kromo niet al te bang of goedaardig is uitgevallen, | |
[pagina 31]
| |
dan wreekt hij zich door op zijne beurt den aanplant van Kasan te beschadigen, hetzij door toevoer van te veel of van te weinig water en dan is het niets vreemd als het dak van Kromo's woning een paar nachten later boven hem in lichter laaie staat. De branden, veediefstallen en verminkingen of andere dergelijke wraakmiddelen, die hun ontstaan danken aan geschillen over de watertoevoer, zijn in de dessa's legio. Komt zich een Europeesche landbouwonderneming vestigen, die ook zijn aandeel van het water verlangt, dan wordt de toestand nog slechter en is de bevolking maar al te licht dupe. Zoodanige staat van zaken mag niet langer bestendigd worden door een beschaafd Gouvernement en een der eerste plichten van de in te stellen irrigatie-afdeelingen zal moeten zijn, het doen eindigen dezer afschuwelijke anarchie en het beschermen van den rustigen landbouwer tegenover brutale willekeur. Nu geeft stellig een bekwaam, hoog gesalarieerd en uitgebreid Europeesch personeel meer waarborgen voor de richtige uitvoering van voorschriften en tegen onrechtmatige handelingen, dan een stelsel, waarbij het personeel bestaat uit schraal bezoldigde inlanders onder kontrole van slechts enkele Europeesche ambtenaren, maar in alle takken van dienst heeft men zich terwille voornamelijk van tie uitgaven tot het laatste systeem moeten | |
[pagina 32]
| |
bepalen en ook bij het instellen van toezicht op de bevloeiing dient men te roeien met de riemen, welke men heeft, d.w.z. in dit geval: die men betalen kan. Het op ruime schaal aanstellen van mantries of andere lage inlandsche beambten is evenwel af te keuren. Die heeren hebben te veel aanmatiging, zouden te zeer optreden, alsof de bevolking er was voor hen, in plaats van omgekeerd en, de goeden niet te na gesproken, leven ze veelal op te ruimen voet, in verhouding tot hun traktement. Meer aanbeveling zou het daarom verdienen om in den geest van de Hollandsche polderbesturen en waterschappen ook op Java een soort waterschappen in te stellen, waarvan het bestuur gevormd wordt door de bewoners en wel speciaal door de dessahoofden, met of zonder hun schrijvers of andere dessabestuursleden. Waar den dessahoofden onder zekere kontrole het innen der belastingen en zooveel ander vertrouwd werk is opgedragen, daar kan geen bezwaar bestaan hun, mits eveneens onder bepaald toezicht, ook het beheer in zake bevloeiing toe te vertrouwen. Niet dat die dessahoofden van zulk uitstekend gehalte zijn, maar zooals elders is aangetoondGa naar voetnoot1) vorderen de gewichtige belangen, die in deze op het spel staan, ten sterkste een spoedig nemen van afdoende maatregelen om | |
[pagina 33]
| |
daarin verbetering te brengen en wanneer die dorpshoofden dan ontslagen worden van het zoozeer gehate ketrangan zoeken in strafzaken, dan kan de tegenwoordig door hen daaraan verknoeide tijd moeilijk nuttiger besteed worden, dan door een werkzaam zijn ten bate eener goede bevloeiing, dat belangrijk onderdeel van den rijstbouw, die het hoofdbestaan vormt hunner dessa's. Elk dier waterschappen zou moeten bestaan uit een niet te groot aantal dessa's, die in verband met hunne ligging ten opzichte der bevloeiing als een afgerond geheel beschouwd kunnen worden, terwijl het Gouvernement vaste regels dient voor te schrijven, waarnaar die waterschapsbesturen onder controle der ambtenaren van de irrigatie zich bij de waterverdeeling, enz. zullen hebben te richten. Met zulke waterschappen tot grondslag zal een betrekkelijk klein waterstaatspersoneel voldoende zijn en is het groote bezwaar van de hooge kosten tegen een algemeen invoeren van irrigatie-afdeelingen grootendeels vervallen. Eigenlijk geheel, want de meerdere uitgaven zullen meer dan waarschijnlijk opgewogen worden door hoogere ontvangst aan landrente als gevolg van een betere produktie en een minder afschrijven wegens misoogst. Immers door het personeel der irrigatie-afdeeling onder leiding van een bekwaam chef zullen niet alleen de bestaande inlandsche werken bij ver- | |
[pagina 34]
| |
nieling of onbruikbaar worden door meer duurzame moeten worden vervangen, maar zullen ook geleidelijk met weinig kosten belangrijke verbeteringen in het inlandsche bevloeiingsstelsel kunnen worden aangebracht. Een dankbare taak zal daardoor voor onze ingenieurs zijn weggelegd, waarbij zij wel niet zoo sterk op den voorgrond treden als bij een uitgebreid en kostbaar werk het geval is, dat zich zoo bij uitstek leent voor voordrachten met of zonder lichtbeelden, maar die hun daarentegen de voldoening zal doen smaken, te zien, hoe elke verbetering door hunne zorgen aangebracht, den oogst vermeerdert, hoe, dank zij hun onvermoeid streven, de welvaart der bevolking toeneemt en hoe onder hun toezicht een einde is gekomen aan de gruwelijke willekeur, waarvan de rustigen en vredelievenden in de dessa in zake bevloeiing het slachtoffer waren.Ga naar voetnoot1) Nogmaals beter en sneller zou dit alles bereikt worden, indien in de plaats van de boven voorgestelde waterschapsbesturen een grooter aantal bekwame Europeesche waterbouwkundigen werd aangesteld, maar zoowel hierbij als in andere bestuursaangelegenheden bedenke men wat meer, dat Indië een arm land is en geen kostbaar en wetenschappelijk bestuursorganisme kan bekosti- | |
[pagina 35]
| |
gen, hoe uitnemend dat ook zou zijn; de traktementen en pensioenen van de Europeesche ambtenaren zijn te hoog in verhouding tot den lagen levensstandaard van den dessaman, die toch dit alles in den vorm van belastingen moet opbrengen. De grootte van het waterstaatspersoneel zal daarom zoo zuinig mogelijk berekend moeten worden, en in verband met plaatselijke omstandigheden voor iedere irrigatieafdeeling in het bijzonder moeten worden vastgesteld. In den regel zal het niet zeer talrijk behoeven te zijn, want een allerwege op Java gelijktijdig besteden van groote bedragen aan irrigatie zou de schatkist niet kunnen verdragen, waarom een herstellen van schade, gepaard aan een gestadig, geleidelijk verbeteren en uitbreiden, waar de praktijk en nauwgezette studie ter plaatse dit wenschelijk doet achten, de voorkeur verdient. Maar voor immer moet gebroken worden met het stelsel van heerendiensten en met elken anderen vorm van dwang bij den aanleg en het onderhoud van die werken. Bij voldoende betaling en verstandige behandeling is dwang overbodig en als de bevolking de zekerheid gegeven wordt, dat het irrigatiewerk uitsluitend haar ten nutte zal komen en niet het middel is om haar hooger lasten op te leggen en over te leveren aan de willekeur van het partikulier kapitaal, dan zal zij niet uit onwil weigeren tot de totstandkoming | |
[pagina 36]
| |
mede te werken, zooals, nu zij die zekerheid niet heeft, mogelijk wel eens plaats vindt. Ook mag bij een werk, ondernomen ten bate van de bevolking, geen schrielheid voorzitten bij de onteigening van huizen en met vruchtboomen beplante erven en evenmin moet het kunnen voorkomen, dat de betrokkenen weken en maanden wachten op uitbetaling van de vergoeding, hun toebedeeld. Indien op al deze punten rekening gehouden wordt met het waarachtig belang van den inlandschen landbouwer, dan zullen irrigatiewerken, waarvan de rentabiliteit en het nut boven allen twijfel verheven zijn en waarvan de kosten door eene leening bestreden worden, een weldadigen invloed hebben, doch van aanleg van bevloeiingswerken van eenigen omvang, die geen volkomen zekerheid bieden, dat zij rente, aflossing en onderhoud zullen dekken, kan geen sprake zijn. Daartoe is voor het algemeen welzijn de beteekenis van zulke irrigatiewerken, die niettegenstaande de groote kosten slechts een beperkt gebied voordeel aanbrengen, te gering tegenover eene verbeterde cultuurwijze, bemesting, intensiever grondbewerking, en betere zaadkeuze en plantwijze, die de rijstproduktie van Java aanzienlijk kunnen doen stijgen. Uitbreiding en vermeerdering van de demonstratievelden, waar de inlander de resultaten van eene andere werk wijze ziet, onder beheer van inlandsche | |
[pagina 37]
| |
landbouwkundigen, aan een land- en tuinbouwschool voor ontwikkelde inlanders opgeleid en vooral praktisch gevormd; verder betere opleiding, ook op landbouwkundig gebied, van de inlandsche bestuursambtenaren zullen, bij elkander genomen, geen bijzonder groote eischen aan de schatkist stellen en toch, evenals de bovenbesproken irrigatieafdeelingen en waterschappen van oneindig meer invloed zijn op de produktieverhooging van Java en op de welvaart van de landbouwende bevolking dan een groot irrigatiewerk, dat, als het niet finantieel rendabel is, verscheidene millioenen verslindt, en daarvoor slechts een zeer beperktplaatselijke verbetering geeft.Ga naar voetnoot1) Wat deed het Gouvernement voor de verbetering van het rijstgewas, terwijl het zich beijverde om | |
[pagina 38]
| |
Europeesche kinaplanters in vreemde kolonien en op Java van waardevolle kinazaden te voorzien? Het grootste gedeelte van de bevolking op Java | |
[pagina 39]
| |
is van den rijstbouw afhankelijk, maar terwijl in Holland van Rijkswege deskundigen aangesteld zijn, die o.a. door soortverbetering de graanopbrengst enorm deden stijgen, bepaalt de Regeering in Indie er zich hoofdzakelijk toe de rijstopbrengst te.... belasten. De kosten van een zeer kostbaren plantentuin met laboratoria en proeftuinen moeten worden opgebracht door den Javaanschen landbouwer, maar voor zaadverbetering van zijn hoofdgewas blijft hij afhankelijk van de belangelooze hulp van buiten die plantentuin staande personen. Had niet een Regent eerst de zaadverstrekking gepaard aan zaadwisseling en later, zonder daartoe moeite te ontzien, den invoer en beproeving van een uitheemsche rijstsoort tot onderwerpen zijner zorgen gemaakt dan was ook in dat Regentschap alles bij het oude gebleven. Waarlijk het wordt meer dan tijd, dat eindelijk eens gebroken worde met het misbruik maken van het steeds weder vernomen argument ‘in het belang van den inlander’, dat als motto dient om nieuwe maatregelen of bestaande toestanden te verdedigen, dan wel te bestrijden al naar gelang het eigenbelang van den spreker dit medebrengt en dat als wimpel dienst moet doen om elke lading te dekken, onverschillig of deze niet eer in het na- dan in het voordeel van den inlander is. Zou niet veel waarheid zijn in de veronderstelling, dat | |
[pagina 40]
| |
minder het belang van den inlander, dan wel dat van de Europeanen en Chineezen, die gaarne een suikerfabriek zouden oprichten, sommigen op uitvoering vangroote irrigatiewerken doet aandringen? Het is een bekend feit, dat al de eenigszins geschikte gronden reeds door de suikercultuur in beslag zijn genomen, zoodat slechts een besluit der Regeering tot aanleg van nieuwe irrigatiewerken aan gegadigden de gelegenheid openen kan om vergunningen voor de oprichting van nieuwe suikerfabrieken te erlangen en die daarna voor hooge sommen te verhandelen of in maatschappij te brengen, waarom zich ook gemakkelijk laat begrijpen hoe de schorsing van een groot irrigatiewerk voor velen eene belangrijke finantieele tegenvaller is. Eene Regeering heeft echter andere plichten dan vóór alles suikerindustrieelen en speculanten aangenaam te zijn, de welvaart en het belang van den inlandschen landbouwer hebben meer recht op hare zorgen. Maar voor den dessaman zijn de wegen der politiek duister, hij verstaat de kunst niet propaganda te maken en reclame-middelen zijn hem onbekend, daarom zwijgt hij en wacht in stille berusting, tot Allah het hart van zijne hooge meesters zal verteederen, opdat zjjn lasten verlicht en hem het vrije gebruik van zijn akker, veiligheid en een goede rechtspraak verzekerd zullen worden. |
|