| |
| |
| |
Klassenstrijd of lieve(r)evolutie
Het debat tussen marxisten en anarchisten is zo oud als de socialistische beweging zelf. In de studentenbeweging, die nog altijd de kern en in elk geval het startpunt vormt van de socialistische beweging van de jongste generatie in Nederland, is dit debat aanvankelijk, in de eerste jaren van het bestaan van de Studentenvakbeweging, niet erg belangrijk geweest. Het ging vaak om tamelijk concrete acties, om dringende problemen op sociaal, economisch, politiek gebied. Leninisten, anarchisten, parlementaristen konden elkaar daar meestal nog wel vinden; de discussie speelde zich meer af op het terrein van de praktische effectiviteit, dan op het gebied van een principiële keuze van actiemethoden en uiteindelijke doelstellingen. Dit is het laatste jaar weliswaar veranderd, maar de discussies lijden nogal aan eenzijdigheid; een in het openbaar gevoerd, fel debat heeft men nog niet gezien.
Dit geldt eveneens voor de andere wortel van de linkse beweging van de jongste generatie: Provo, ludiek genoeg om verschillende actiemethoden in zich te verenigen, maar met een ingebouwde neiging naar het anarchisme.
| |
| |
Het ligt voor de hand dat de wederopstanding van Provo in de vorm van Oranje Vrijstaat en de kabouter-beweging, terzelfder tijd dat de studentenbeweging zich op haar uitgangspunten bezint, eindelijk het debat te zien zou geven, dat tot nu toe was uitgebleven.
Het debat is geopend door Ton Regtien, studentenleider van het eerste uur, de oprichter van de SVB, in een, in samenwerking met cultuurideoloog Konrad Boehmer, geschreven ontwerp-brochure, Provo Model of Anecdote, die momenteel bediscussieerd wordt in een aantal actiegroepen en binnenkort in definitieve versie zal verschijnen.
Deze ontwerp-brochure maakt een niet erg overtuigende indruk. Het grootste deel van de argumenten doet gezocht aan, en berust op een zeer kwaadwillende interpretatie van daden en woorden der kabouter-kameraden van Roel van Duyn. Men krijgt de indruk dat de opstellers aan de werkelijke argumenten tegen Oranje Vrijstaat niet zijn toegekomen. De Nieuwe Linie (van 4 april) geeft een gesprek weer tussen Roel van Duyn en Ton Regtien. Wij hebben - voor en nadat het Linie-gesprek plaatsvond - een wat andere methode gevolgd. In de hoop, te komen tot een analyse van de werkelijke fundamentele geschilpunten tussen beiden en daardoor ook dichter te komen bij een antwoord op de vraag of samenwerking tussen hen mogelijk of principieel uitgesloten is, hebben Maarten van Dullemen en Max Arian een aantal gesprekken met elk van beiden gevoerd over ongeveer dezelfde onderwerpen met Ton Regtiens stuk als uitgangspunt.
Een weergave daarvan vindt u hieronder.
ROEL VAN DUYN
‘JE KAN NU AL EEN ALTERNATIEVE SAMENLEVING OPZETTEN’
Roel van Duyn: ‘Dat artikel van Ton is een grote klap voor me geweest. Ik beschouwde hem als iemand waar ik goed mee kon opschieten, waar ik ook mee samengewerkt heb, en nu schrijft hij ineens allemaal leugens over me. Ik was er gewoon kapot van, tot ik besefte dat het hem alleen maar om politieke macht te doen is, en dat ik de gevangenis in ga als hij de macht heeft’.
Maarten van Dullemen: ‘Ik vind dat je het stuk wel erg persoonlijk opvat, terwijl het mijns inziens onpersoonlijk bedoeld is. Het gaat over jou als woordvoerder van een stroming die hij blijkbaar verderfelijk vindt.’
Roel van Duyn: ‘Dat is juist de rottigheid ervan; het is een volstrekt onpersoonlijk stuk, terwijl hij een persoonlijke verhouding met mij heeft. Hij behandelt mij gewoon als een politie- | |
| |
ke concurrent, die weggemaaid moet worden. Ik zie mezelf niet alleen maar als een politieke exponent of zo. Ik zie iedereen als een individu, en dat is één van de meningsverschillen tussen mij en hem. Goed, ik ben misschien een politieke exponent, maar daarnaast ben ik goddank ook nog mezelf.
Hij suggereert dat mijn sabotagenota tegen China gericht was, en dat we het allemaal niet zo erg vinden wat de Amerikanen in Vietnam doen, terwijl we godverdomme dag in dag uit in Vietnam-demonstraties hebben meegelopen. Hij negeert dat de sabotagenota ook tegen dit systeem gericht is. Het heeft er toch duidelijk ingestaan? De vijand, dat is een autoritair systeem dat een militair apparaat in stand houdt. En dat is dus ook dit militaire systeem. Dat is de reden dat Samkalden het niet heeft willen opnemen in het Gemeenteblad.
Zijn hele redeneertrant is analoog an die van De Waarheid. Aan het slot van de behandeling van de sabotagenota zei ik spottend - ik citeerde Samkalden: “En laten we nu maar verder gaan met de belangen van de gewone Amsterdammer”. Verhey maakte daar meteen dankbaar gebruik van, zo van: Van Duyn gaat het kennelijk niet om de belangen van de gewone Amsterdammer en zo stond het ook in het Waarheid-verslag van die gemeenteraadszitting. Ton citeert dat nu aan het eind van het stuk in dezelfde betekenis, alsof hij wel de belangen van de gewone Amsterdammers zou behartigen en wij zouden denken dat we daar te goed voor zouden zijn.....
En dan die analogie met de fascisten, die maakt me ook razend. Dat deed de rechtse pers vroeger ook voortdurend: ze gaan de straat op, net als de SS'ers. En nu komt hij met datzelfde praatje: ze hebben een marxistische analyse, ze verdoezelen de klassetegenstellingen, dus gaan ze de kant van het fascisme op, pas maar op.’
Maarten van Dullemen: ‘Hij verwijt je autoritair optreden: het feit dat je bij het indienen van je lijst voor de gemeenteraadsverkiezingen niet al de basisgroepen hebt geraadpleegd.’
Roel van Duyn: ‘Dat is ook weer zo'n godverdomde leugen. Ik heb Ton nota bene opgebeld, en gevraagd of hij er iets voor voelde mee te doen. We hebben verschillende vergaderingen gehad met Ton en Johan Middendorp en zo.... naderhand krabbelden zij terug, maar allemaal in een goeie stemming. En wij met iedereen discussiëren, met iedereen overleggen. Daar zijn we trouwens nog steeds mee bezig, met allerlei buurtgroepjes en zo, en hij schrijft rustig dat we dat niet doen, terwijl hij zelf beter weet. Ook de proklamatie van Oranje Vrijstaat is met honderden mensen bediscussieerd. Het zijn misselijke aantijgingen.......’
| |
| |
Max Arian: ‘Goed, maar daarachter liggen toch meer fundamentele meningsverschillen?’
Roel van Duyn: ‘Ja. Als een principieel verschil van mening zie ik, dat hij alles aan de economische constellatie ophangt, aan de produktieverhoudingen, en dat ik de ellende waaraan wij lijden ook als een sociaal-psychologische zaak zie, de kwestie dus van het autoritairisme van de mensen. Ik geloof niet, zoals hij, dat de werkelijke oorzaak van het leger de uitbuitende klasse is. Ik geloof dat er voor het bestaan van een leger allerlei oorzaken aan te wijzen zijn, inderdaad ook een politieke elite die zijn macht wil handhaven, tegen zowel interne als externe aantasting van die macht. En als een tweede oorzaak de autoritaire structuur van de persoonlijkheid, zoals ik heb gezegd: het leger is het fysieke complement van het psychische harnas van de autoritaire persoonlijkheid.
Mensen die in zekerheden leven, in geweld geloven, kunnen zich niet voor anderen openstellen en gaan onmiddellijk om gewapende sterke armen roepen. Dat vindt Ton waarschijnlijk een kolderredenering. Maar in de communistische landen is de uitbuiting afgeschaft, althans volgens Ton: waarom bestaat daar nog altijd een leger?’
Goed, je kunt zeggen: omdat in West-Europa nog altijd het kapitalisme en een leger bestaat. Maar zou het bestaan van het kapitalisme in West-Europa nu een afdoende verklaring zijn voor de gewapende twisten tussen Rusland en China? Die zouden toch met elkaar in botsing zijn gekomen in hun machtsstreven, ook als het kapitalisme helemaal niet bestond.
Het punt van de klassenstrijd is ook belangrijk. Mij lijkt het dat de oude klassenindeling, zoals die voor de oorlog nog gemaakt kon worden tussen bezitters en niet-bezitters, en de stelling dat de arbeidersklasse de negatie zou zijn van de bestaande orde, dat de aannemelijkheid daarvan op dit moment volko men verdwenen is. Steeds blijkt dat de arbeiders ook een geweldig bolwerk van de bestaande orde kunnen zijn, in het stadium dat hun materiële behoeften zozeer bevredigd zijn, dat ze zich van de bestaande orde afhankelijk voelen. In wil daarmee niet zeggen dat de arbeiders al hun opstandige potentie verloren hebben. Dat is gelukkig ook niet waar. Ik zie dwars door die oude tegenstelling van bezitters en niet-bezitters heen een nieuwe scheidslijn lopen, tussen hen die zich mentaal met de bestaande orde verbonden voelen en degenen die bereid zijn er tegenin te gaan. Je kunt zeggen dat Ton en ik een andere sociologi sche analyse hebben. Ik heb niet de indruk dat het proletariaat één gesloten blok vormt, maar dat er een groep ontstaan is, een klasse, die ik het provotariaat heb genoemd, die vooral sociaal-psychologisch bepaald is door een opstandige en scep- | |
| |
tische houding tegenover deze maatschappij, en sociaal-economisch door het niet in een stabiel loonverband leven, dus studenten, beatniks of hippies, jongens die dan weer werken, dan weer in de WW zitten, op reis gaan en een sticky roken.
Ik geloof dat het provotariaat een klasse is, die zich in alle welvaartslanden enorm uitbreidt, door de toegenomen welvaart, de toegenomen vrije tijd. En ik heb de indruk dat die groep, die klasse, op dit moment sociaal het meest dynamisch is, als slaghoedje van de revolutie fungeert. Het is de meest opstandige groep, het eerst in beweging te krijgen. Daarom is het van belang dat het provotariaat sterk gesolidariseerd is met de rest van de samenleving, om, als ze in actie komt, de hele meute in beweging te brengen. In de provotijd zijn we daar duidelijk niet in geslaagd; in Frankrijk in 1968 heeft het er even naar uitgezien dat ze ook de arbeiders hadden aangestoken.
Ton heeft het voortdurend over de lessen van mei '68. Maar waarom is het uiteindelijk mislukt? Volgens mij omdat die arbeiders en ook een deel van die studenten, hoewel ze in opstand waren, nog niet de revolutionaire mentaliteit hadden. En dat is iets dat moet groeien; je mag niet verwachten dat dat er van de ene dag op de andere zal komen. Als deze revolutie geslaagd was, was de kans, lijkt me, groot geweest dat ze toch weer gedegenereerd was tot een autoritair regiem. Ze hadden - als verdediging tegen Amerika - gewoon de Force de Frappe politiek van De Gaulle moeten voortzetten. Op die manier is het voor mij niet de moeite waard om revolutie te maken. In de Sowjet-Unie is de controle en de onderdrukking na de revolutie misschien nog wel groter geworden dan onder de Tsaar, waar natuurlijk ook veel tegenover staat, maar toch: de Sowjet Unie is mij de moeite van een revolutie niet waard; dat is een maatschappij die schreeuwt om verandering.
Volgens mij kan de revolutie alleen een waterval zijn van een rivier die al stromende is, en het komt er dus op aan om die anti-autoritaire mentaliteit al wijd verbreid te doen zijn onder de mensen voordat de revolutie plaatsvindt. Want als die revolutie zomaar komt, terwijl alles nog mentaal bij het oude is, dan zullen de mensen niet weten wat er gedaan moet worden.
In mei '68 vormden de studenten met een deel van de arbeiders die werkelijk revolutionair anti-autoritair waren, volgens mij, een geïsoleerde enclave. Je komt er in een maatschappij niet mee als je alleen maar de produktieverhoudingen, alleen maar de maatschappelijke structuur verandert, als je niet tegelijkertijd de mentaliteit van de mensen verandert.
Maar het omgekeerde geldt ook: alleen de mentaliteit van de mensen veranderen is ook niet alles: je moet alle twee tegelijk aanpakken. Ton zoekt het alleen in de produktieverhoudingen, voor hem is die geest van autoritairisme maar een bijverschijn
| |
| |
sel. Hij zegt: verbeter jezelf, begin met de wereld. Bij mij is het het een en ander. Anders krijg je een scheiding tussen externe en interne idealen. Dat je voor de wereld wel mooie theorieën hebt, maar dat je in de praktijk zelf op de oude voet kunt doorleven. En dat is het goede van Oranje Vrijstaat, dat als we zeggen: alles moet veranderen, we dat meteen in ons eigen milieu kunnen verwerkelijken.’
M.A.: ‘Maar hoe kom je via de Oranje Vrijstaat naar een revolutie toe? Of zie je die revolutie eigenlijk helemaal niet?’
Roel van Duyn: ‘Nou, die revolutie zie ik inderdaad nog steeds als een lieve revolutie, die je ook kunt schrijven als liever evolutie, zoals Ton ook opmerkt.
Ik verwacht niet dat we van de ene dag op de andere van een kapitalistische autoritaire staat plotseling een socialistische, anti-autoritaire samenleving kunnen gaan vormen. Ik vind dat je daarom in deze situatie kleine verbeteringen moet realiseren, tenminste voor zover dat uitzicht biedt op verdergaande democratisering van de samenleving. Ik ben bijvoorbeeld redelijk enthousiast over montessori-onderwijs. Ik vind dat toch een stap vooruit vergeleken bij dat klassikale onderwijs. Ik ben zelf ook op zo'n montessori-school geweest en ik voel dat, zoals wij daar zijn opgevoed, het iets is dat strijdig is met de autoritaire manier waarop de rest van de maatschappij in elkaar zit.
Het vraagstuk van de verhouding van de mens tot de natuur, dat vindt Ton ook iets belachelijks. Kabouters en zo.... dat ziet ie helemaal niet. Volgens mij behoort het tot de vitale vraagstukken van deze tijd, dat we die verhouding tot de natuur verbeteren. En dat we beseffen dat democratie niet alleen iets is, dat de relaties van de mensen onderling aangaat, maar ook de relaties tussen de mensen en de dieren en de planten. Dat noem ik pantocratie. We hebben een te beperkte opvatting van democratie. In dit stadium van de geschiedenis waarin de verhouding met de natuur zo kritiek geworden is, moet er niet alleen een goede en verantwoordelijke relatie tussen de mensen zijn, maar moeten we ook communiceren met dieren en planten om tot een verantwoord levensmilieu te komen. Dat is ook de centrale gedachte van de kabouter. De mens moet ophouden een alles usurperende overheerser in het spel van de soorten te zijn, want als hij dat blijft vernietigt hij ook zichzelf. Het is nu al gevaarlijk om in de Noordzee te zwemmen.
In de zogenaamde socialistische landen is dat niet anders. Daar zie je ook dat de natuur ontzettend verontreinigd wordt. Het
| |
| |
Bajkalmeer bijvoorbeeld, vroeger een prachtig meer, een uniek natuurgebied, is nu helemaal naar de knoppen. Vestiging van de macht door de communistische partij is geen enkele garantie tot een betere verhouding tot de natuur.
Neem de witmakers, de wasmiddelen die het drinkwater volkomen vervuilen. De Oostzee is er één van de eerste slachtoffers van, waar de communistische landen hard aan meewerken. Het is daar niet anders dan hier. Een produktiegerichte ideologie, met een bureaucratische structuur die tegemoet komt aan de inherente eisen van de produktie-organisaties om die structuur in stand te houden en niet om aan de werkelijke behoeften van mensen, dieren en planten tegemoet te komen. De economische structuur moet in stand gehouden worden en zich kwantitatief uitbreiden en daar wordt alles aan ondergeschikt gemaakt, ook de behoeften van de mensen. Geen behoeftenbevrediging, maar behoeftenvervalsing en -beperking.’
M.A.: ‘Is Tons bezwaar tegen je kaboutertoestanden niet vooral dit: nadat Provo sommige mensen de ogen geopend heeft voor tekortkomingen van deze maatschappij, een zekere revolutionerende werking gehad heeft, kom je weer met iets provoachtigs terug, in plaats van een stap verder te komen naar een revolutie toe?’
Roel van Duyn: ‘Maar wat we doen, dat is toch revolutie. Wat we doen is een andere maatschappij opbouwen, al is het natuurlijk een revolutie in de dop, in een beperkt milieu. En het werkt! In twee maanden zijn er ontzettend veel activiteiten door geïnspireerd: honderden jongens en meisjes zijn er mee bezig. De biologisch-dynamische landbouwbedrijven functioneren; de winkeltjes. Het bejaardencentrum. De bejaarden bellen op en wij komen er aan, we maken de kachel aan, gaan boodschappen doen, koken en lezen de bijbel voor. Ik hoop dat er een heel proces op gang komt van wederzijdse dienstverlening, waarbinnen een semi-autarkische economie ontstaat.
Er zijn twaalf departementen van Oranje Vrijstaat, samengesteld uit vrijwillige ambtenaren; iedereen kan op zo'n departement gaan werken.
Die departementen vergaderen regelmatig en zijn tamelijk autonoom. Ze hebben een eigen kas en zo. Eens in de week is er een grote volksvergadering, dan worden er verslagen uitgebracht van al die departementen. Er is ook een centrale steunkas voor departementen die in nood verkeren. Ook in andere steden zijn kaboutersteden in oprichting. Het is de bedoeling dat er heksenkringen van kaboutersteden komen. Goed, het is hoog gegrepen wat er in de Proklamatie staat: te zeggen, dat de revolutie is uitgebroken, dat er een alternatieve maatschappij in oprichting is, die de oude zal gaan overnemen.
| |
| |
We moeten maar zien of het zo zal gaan: we werken er in elk geval keihard aan: het bejaardencentrum, de groentedistributie, er komt een alternatieve kleding-industrie; en er is een dienst volkshuisvesting die huizen bezet, zoals Sarphatistraat 83. We hebben de witte kinderplannen sinds het begin van Provo. We zijn nu bezig met een kleuterschool, met alternatieve psychiatrische klinieken. Ontzettend veel, hè? Een heel samenlevingsmodel, waar we zelf helemaal in kunnen leven, en dat dus ook een ontzettende kracht, de kracht van het voorbeeld moet hebben. Zodat je tegen de mensen kunt zeggen: het kan ook anders, kijk maar, wij doen het zo. En dat heeft volgens mij een saboterende invloed. Maar het is een misverstand dat wij ons nu allemaal zouden terugtrekken op onze eigen bedrijven. We moeten wel degelijk, waar dat niet anders kan, de agitatie voortzetten op de manier van Ton Regtien, bijvoorbeeld op de universiteit, die nu eenmaal niet zomaar alternatief te maken is. Zij schijnen te denken dat wij alleen maar realisatie van onze eigen ideeën willen, daar ligt natuurlijk de nadruk op, maar dat wil helemaal niet zeggen, dat wij het soort methodes van Ton Regtien en de ASVA afkeuren, integendeel we zouden zoveel mogelijk samen moeten gaan, een front te vormen.
Er zijn ook departementen die alleen maar strijd kunnen leveren, die niet onmiddellijk kunnen gaan realiseren. Neem nou de Wandelende Tak, ons departement van Publieke werken, die gaat dus bomen planten. Amsterdam. Huwelijk tussen stad en platteland. Maar wat gebeurt er? Ambtenaren van het koninkrijk der Nederlanden komen in uniformen gehuld en die beginnen die jongens rot te slaan en in hun gezicht te trappen met politielaarzen. En dan spreekt Ton over ‘coalitie met de politieke tegenstander’. Dat is er helemaal niet bij. De meeste departementen voeren voornamelijk strijd. Neem het Departement van Sabotage. Die bezet kazernes, deelt pamfletten uit, gaat met soldaten discussiëren, roept op tot sabotage. Die voert dus constant alleen maar strijd, die kan niets realiseren. Ook volkshuisvesting, bezetten van lege panden is een vorm van strijd.
Klassenstrijd verdoezelen. Dat blijft natuurlijk een argument. Wij zijn inderdaad niet zo aktief op het loonfront en de stakingsbeweging, dat zie ik ook eigenlijk als een tekortkoming. Ton heeft in principe gelijk als hij zegt: we moeten naar Oost-Groningen, het is heel goed dat hij dat doet. Maar ik zie niet waarom dat tegenstrijdig is. Wat Ton in Oost-Groningen deed vind ik hardstikke goed, maar bij ons ligt het accent anders. Ik zie meer in het opbouwen van een nieuwe maatschappij, dan links en rechts loonacties te steunen en daar al je energie aan te besteden. Je moet alle twee doen. Voor de loonstrijd kan ik alleen enthousiast zijn, als er inderdaad een antikapitalis- | |
| |
tisch element in komt, als de
eisen verder gaan dan alleen in het materiële vlak. Anders is het alleen rechttrekken van lonen naar de prijzen: dat is even integratief als de rest.’
| |
Ton Regtien: Het gaat erom een betrouwbaar bondgenoot van de arbeiders te zijn
Ton Regtien: ‘Die gekwetstheid van Roel, die begrijp ik niet. Die kan ik alleen maar terugvoeren op het feit dat hij kennelijk niet of onvoldoende met kameraden politiek gediscussieerd heeft. Op een seminar in Drienerlo of een discussie op de ASVA worden ook - als je het persoonlijk zou bekijken - de meest afschuwelijke dingen gezegd. Sommige standpunten worden tot in het karikaturale doorgetrokken om aan te geven waar ze toe zouden kunnen leiden.’
Max Arian: ‘Maar er is een groot verschil tussen een persoonlijk debat en een geschreven stuk. Dat komt heel anders aan.’
Ton Regtien: ‘Dat stuk is voorlopig in een oplage van 200 verspreid onder de basisgroepen. Wij zijn op geen moment via de krant tegen hem in de aanval gegaan. Het stuk is trouwens niet van mij alleen: net als het artikel over Provo in Kursbuch, is het samen met Konrad Boehmer geschreven. De procedure is zo: het stuk is besproken in die groepen, de SJ, de gemeentelijke kweekschool, het onderwijsfront, de Karl Marx fanclub, en met een groot aantal individuen. Al die mensen hebben hun kritiek erop geformuleerd, ik noem op:
- de funktie van de subcultuur wordt onvoldoende behandeld, en men vindt dat er een bijna metafysisch klassenbegrip gehanteerd wordt;
- dat er te veel accent gelegd wordt op de burgerlijke angst voor geweld;
- dat wij onvoldoende erkennen dat er absurdistische actievormen zijn die een doorbreking geweest zijn van oud-linkse praxis;
- dat de functie van een anti-autoritaire beweging als voorfase van een anti-kapitalistische beweging positieve momenten in zich houdt;
- dat we rekening moeten houden met de subjektieve geprikkeld- | |
| |
heid van goede militanten; en andere bezwaren. Dat betekent dat Konrad en ik en nog een jongen het stuk gaan herschrijven, en dat het dan als brochure verspreid wordt.’
M.A.: ‘Maar in het beeld van een gezamenlijke discussie past niet erg, dat je zijn sabotagenota zo helemaal verkeerd opvat, negeert dat het ook tegen déze maatschappij gericht is.’
Ton Regtien: ‘Die hele sabotagenota gaat niet uit van een klassentegenstelling. Af en toe doet Roel een verwijzing naar het kapitalisme, maar hij maakt geen klassen-analyse, dat is onze belangrijkste kritiek. Als je dat doet verval je in theorieën over bezetten vanuit het buitenland - We zijn bezet; we hoeven niet eens bezet te worden; we zijn bezet. Er wordt in het stuk aan voorbijgegaan of niet exact geformuleerd, wie de vijand is. Dat is niet het militaire apparaat of een externe vijand, maar degenen die het militaire apparaat in stand houden.’
Maarten van Dullemen: ‘Ligt het dan allemaal aan de produktieverhoudingen, liggen alle moeilijkheden in de wereld in de produktieverhoudingen? Jij gaat daar stilzwijgend van uit.’
Ton Regtien: ‘Nee, ik ga er van uit dat dat de belangrijkste bepalende factor is en dat al het andere daar op de een of andere manier mee samenhangt. Ik zie ook wel andere tegenstellingen, op cultureel of technocratisch niveau bijvoorbeeld.’
M.v.D.: ‘Voor mij is nog steeds niet bevredigend bewezen, dat het de produktieverhoudingen zijn die de belangrijkste factor zijn; ik heb wel het gevoel dat het zo is, maar bewezen acht ik het niet.’
Ton Regtien: ‘Het autoritarisme kan wel als psychologische categorie op zichzelf bestudeerd worden, maar het heeft een functie in onze maatschappij, evenzeer als in de Oosteuropese landen. Kijk maar de bedrijfshiërarchie. De grote kantoren en departementen hebben het autoritarisme als conditie voor het eigen voortbestaan. Het autoritarisme is niet iets op zichzelf, maar moet worden afgeleid uit de doeleinden van deze organisaties en wie handhaven deze doelstellingen? Wie handhaaft het winstprincipe? Wie handhaaft de noodzaak van uit het productieproces wegwerken van mensen die niet meer bruikbaar zijn worden? De strijd tegen een autoriteit, als je dat als een psychologische categorie ziet, leidt uiteindelijk tot het bestrijden van de autoriteit in jezelf, wat sommige mensen dan ook zo opvatten: verbeter de wereld begin bij jezelf. Ik zou het willen omdraaien: verbeter jezelf, begin bij de wereld. De oorzaak van het autoritarisme zijn de doelstellingen van deze maatschappij en de wijze
| |
| |
waarop op grond van die doelstellingen de produktieverhoudingen georganiseerd zijn. Ik zie wel parallellen tussen Nederland en bijvoorbeeld de Sowjet-Unie, maar ook al is daar inderdaad geen sprake van zeggenschap van de arbeiders, in de bedrijven, ook is daar geen sprake van relatief vrije associatie van producenten en consumenten, toch is een verschil dat daar de meerwaarde die geproduceerd wordt geaccumuleerd wordt in het staatsapparaat en niet meer in handen van particulieren. Dat is wel een groot verschil, en dat over het gebruik van die meerwaarde de arbeiders in de Sowjet-Unie niets te zeggen hebben, dat is een reden voor een revolutionaire ontwikkeling daar, maar eerder een culturele dan een sociale of sociaal-economische revolutie. Ik wil niet zeggen dat de produktieverhoudingen de uitsluitende verklaring zijn voor wat er gebeurt, maar wel de belangrijkste. Wat betreft de invloed van de produktieverhoudingen op het gedrag en het denken van de mensen, moet je wel enig onderscheid maken. Er kunnen groepen zijn, die of door een vals bewustzijn, of doordat ze er minder rechtstreeks mee te maken hebben dan anderen minder het gevoel hebben te lijden onder het dictaat der produktieverhoudingen, maar iedereen die aan machines werkt, in een fabriek, die arbeidskracht geeft in ruil voor loon, voor al die mensen zijn de produktieverhoudingen bepalend voor hun bestaan. Hun inkomen is de vloer van hun bestaan, de basis waarop zij hun huur kunnen betalen, anders worden ze uit hun huis gegooid. Voor een andere groep geldt dit indirect, dan kan dat bewustzijn natuurlijk verflauwen, bijvoorbeeld van iemand die op kosten van zijn vader studeert en die het inzicht verliest tussen het werk van zijn vader en het geld dat hij krijgt om te studeren.’
M.A.: ‘Wat ik erg mis, zowel bij jou als bij Roel, is de relatie met de Derde Wereld, de arme landen. Als je er van uitgaat, dat de arme landen door de rijke landen worden uit gebuit, dan zou je kunnen veronderstellen - en dat past in een bepaalde marxistische gedachtengang van Engels, Lenin, Sweezy - dat de arbeiders in de rijke landen hun proletarisch bewustzijn verloren hebben, dat ze met allerlei consumptiegoederen zijn omgekocht.’
Ton Regtien: ‘Het proletariaat is altijd gekocht. Ze moeten zich wel laten kopen. Ze verkopen hun arbeidskracht, ze moeten wel. Nee, volgens mij klopt die theorie niet, dat dat proletarisch bewustzijn er eerst wel geweest is, maar er nu niet meer is. Ethisch gezien is het proletariaat altijd medeplichtig geweest, maar dat is geen medeplichtigheid omdat die niet vrij gekozen is. Het is in onze maatschappij nog steeds zo, dat het enige contract op grond waarvan de arbeiders op de markt komen, dat dat de mogelijkheid is om hun arbeidskracht
| |
| |
te verkopen en in ruil daarvoor loon te krijgen. Die relatie heeft altijd bestaan en is niet veranderd.
Het is echt geen dogmatisme om de klassetegenstellingen als uitgangspunt te kiezen. Dogmatisme is het onhistories vasthouden aan bepaalde standpunten zonder ze steeds weer opnieuw aan de hand van actuele situaties ter discussie te willen stellen. Ik wil niets liever dan de klassenstrijd en de klassentegenstellingen ter discussie stellen. Omdat dat de enige manier is, dat ook andere mensen gaan inzien dat het juist is, maar ik heb nog steeds geen doorslaggevende argumenten gehoord die mij duidelijk maken dat er in tegenstelling tot het eind van de vorige eeuw geen klassentegenstellingen meer zouden bestaan. Dat het klassen-bewustzijn varieert afhankelijk van de omstandigheden, dat zie ik ook wel en ik zie ook wel dat een bewust georganiseerd proletariaat op dit moment niet aanwezig is, maar dat neemt niet weg dat er nog altijd klassenstrijd bestaat.
Ik heb van de week een lang gesprek gehad met een ondernemingsraadslid van de Hoogovens, een arbeider die bij de pletmolen staat. Die vertelde: ‘Er kwam een man achter me staan van de arbeidsanalyse en die stond zo van die aantekeningen te maken, en toen keek ik even om en zag dat hij vlug een stopwatch wegstopte. Toen zei ik: “Jij bij die machine weg, of anders zet ik die machine stil, want dit is niet met open vizier vechten”’. De mensen interpreteren hun arbeidspositie nog steeds als een constant gevecht tegen arbeidsanalisten, opvoering van het tempo, kwesties rond lonen en bedreiging van hun werkgelegenheid door automatisering.
Voor een strokartonarbeider in Oost-Groningen is het duidelijk genoeg dat de produktieverhoudingen bepalend zijn voor zijn leven. Maar dat geldt volgens mij ook in een hoog ontwikkelde expanderende industrie als Philips in Eindhoven. Het is niet beperkt tot een industrietak die een beetje in de verdrukking komt in kader van de EEG en nieuwe ontwikkelingen in de verpakkingsindustrie. Natuurlijk, de mensen die het meest bedreigd worden ontwikkelen het snelst een inzicht in hoe sterk hun relatieve vrijheid en hun kans op levensmogelijkheden afhangt van de fabriek waar zij werken. Er zijn crisissituaties voor nodig om dat inzicht heel scherp te laten doordringen.
Maar je maakt je niet tot een betrouwbare bondgenoot van de arbeiders als je je alleen bezig houdt met de spectaculaire kanten van de klassenstrijd, de stakingen waar de studenten naar toe gaan, mijnwerkers in België, strokartonstaking. Het gaat om de momenten waarin de bijl valt, zoals na elke staking gebeurt, als men de mensen die actief waren in de staking probeert te ontslaan. Zo'n moment is minder spectaculair, maar juist daar is de klassenstrijd in politieke vorm aanwezig’.
| |
| |
M.A .: ‘Jij ziet dus inderdaad de mogelijkheid dat, ook in onze rijke wereld, vanuit het proletariaat op de een of andere manier nog de macht genomen wordt?’
Ton Regtien: ‘Het meest duidelijk voorbeeld is mei '68 in Frankrijk, de ontwikkelingen in Italië op dit moment, dat het mogelijk is in het hoogontwikkelde Westen. Dat het mogelijk was geweest, met een betere organisatie, om in mei '68 een revolutie door te voeren. Ik dacht dat mensen die voor '68 pessimistische theorieën verkondigden over klootjesvolk, dat de arbeiders niet meer de negatie van de bestaande maatschappij zouden zijn, dat die na '68 grote moeite hebben hun theorieën staande te houden. Het is geen geslaagde revolutie geweest, maar er zijn tien miljoen stakers geweest; nog nooit in de geschiedenis van Frankrijk hebben er zoveel mensen gestaakt. Ik vind het ontzettend belangrijk om alle mogelijke kwesties, of wat dan ook, die een remming kunnen vormen voor een mogelijke solidarisering tussen arbeiders en studenten, om die weg te nemen’.
M.v.D.: ‘Zoals Roel van Duyn met zijn klootjesvolk?’
Ton Regtien: ‘Ook al bedoelt hij het niet zo, ik denk toch dat ... de arbeiders volgens mij heel scherp het verschil tussen vrijblijvende hofnarachtige activiteiten en klassenstrijd zien. Roel met zijn theorie over het provotariaat valt weer terug op zijn klootjesvolktheorie van 1966. Tien miljoen stakers; in Frankrijk hebben niet gestaakt omdat iemand op een slaghoedje geslagen heeft, maar vanwege hun sociale en economische positie. De groepen die hij noemt kunnen maar op één manier functioneel zijn voor het ontwikkelen van de revolutie, namelijk als zij zich weten te binden aan andere groepen in de maatschappij, met name aan de arbeiders in de fabrieken, maar niet als een elite. Dat praten in termen van slaghoedje en zo is gewoon een nieuw elitair bewustzijn en het cultiveren daarvan moet juist bestreden worden.
M.A.: ‘Het gekke is, dat de grote revolutionairen uit het verleden niet uit het proletariaat voortkwamen.’
Ton Regtien: ‘Ze zijn niet revolutionair geworden als intellectueel. Ze werden revolutionair, naarmate ze zich meer - als intellectueel, dat zullen ze nooit kwijtraken, en moeten ze ook niet kwijtraken, dat zijn de vaardigheden die je in kunt brengen - naarmate ze hun vaardigheden in dienst stelden van de onderdrukte groepen.’
M.v.D.: ‘Toch zou jij je het verwijt kunnen aantrekken, dat als er morgen plotseling een volstrekt andere maatschappij zou komen, er aan de menselijke kant nog niets veranderd zou zijn. Ik kan me voorstellen dat anderen dan zeggen: we
| |
| |
gaan een departement van behoeftenbevrediging oprichten als voorbeeld hoe een maatschappij kan functioneren’.
Ton Regtien: ‘Ik ben niet tegen utopisch denken in de goede zin van het woord, niet als abstracte, verbale creatie, maar als iets wat aanschouwelijk beter is. Het punt is, dat het zinloos wordt als revolutionairen zich gaan bezig houden met maatschappelijk werk, dat wil zeggen tijd en energie besteden aan verbeteringen die in en door de oude maatschappij kunnen worden doorgevoerd. Een voorbeeld: je zit in de gevangenis en het licht gaat 's avonds om negen uur uit en dan stel je als eis dat het licht aanblijft tot halftien. Als dat gebeurt is dat objectief een verbetering: je kan een half uur langer lezen, of iets anders doen in je cel, maar je blijft gevangen. Als die verbetering zou leiden tot het idee dat die gevangenis best leuk is, het besef gevangen te zijn verdoezelt, dan moet dat bestreden worden. Ik zeg niet dat verbeteringen tegengehouden moeten worden... ’
M.v.D.: ‘Zo lijkt het soms natuurlijk wel.’
Ton Regtien: ‘Beverwijk geeft aan hoe het dan loopt. Zolang je in een alternatieve school zit zegt zelfs de inspecteur “prima”, en spreekt bewonderend over de offervaardigheid van deze mensen.
Het alternatieve komt niet uit zichzelf in conflict met de bestaande maatschappij, integendeel het sluit de ontevredenen tezamen op in een getto. Het komt niet uit zichzelf in conflict met de maatschappij, tenzij je de organisatie ziet als een actiebasis van waaruit je de bestaande maatschappij weer aanvalt’.
M.A.: ‘Maar Oranje Vrijstaat doet toch niets anders. Die komen juist voortdurend in conflict met de politie’.
Ton Regtien: ‘Oranje Vrijstaat kan best op zekere momenten in een antithese met de bestaande maatschappij komen, dat blijkt ook wel. Maar de politie slaat ook in op franse middenstanders, die hun auto dwars op de weg zetten omdat de belasting te hoog is. Is het politie-uniform de garantie dat je een juiste strijd voert? Het opduiken van de politie schijnt slechts een onvermijdelijk bijverschijnsel te zijn. Het gaat om een maximale begrijpelijkheid voor de gewone mensen. In de dagen voordat de kweekschool in Beverwijk ontruimd werd, waren 5.000 bewoners van Beverwijk op bezoek geweest in die school op uitnodiging van de activisten. Dat wegslepen uit die school kon daardoor minder gemakkelijk als geïsoleerd worden in hun bewustzijn, als weer zomaar een rel.
Het werk van de De Kraker als bureau van Oranje Vrijstaat is wel iets dat per definitie in conflict komt met de eigendomsverhoudingen, en daarom een niet-integratief moment heeft. Toch
| |
| |
zal iemand die geen huis heeft weinig vertrouwen kunnen hebben dat hij lang in een door de Kraker gekraakt huis zou kunnen zitten. Welke verdedigingsmechanismen ontwikkelt De Kraker tegen ontruimingsprocedures?’
M.A.: ‘Toch blijft de vraag, of die twee actievormen, die van Roel en die van jou, je zou kunnen zeggen het anarchistische en het leninistisch model, elkaar nu werkelijk helemaal uitsluiten. Door hun acties negatiever uit te leggen, dan ze zijn, zoals bijvoorbeeld De Waarheid in extremo doet, en jij in je stuk ook enigszins, maak je dat hun acties een veel negatiever effect hebben dan nodig is. De Waarheid zorgt ervoor dat er antagonisme ontstaat tussen kabouters en arbeiders.’
Ton Regtien: ‘Waarom zou ik positief moeten zijn over iets waar ik op grond van argumenten een aantal gevaren in zie? Er zijn een aantal jonge revolutionairen, die in hun onderwijsinstellingen tot een aantal inzichten gekomen zijn, die echt serieus de maatschappij willen veranderen. Het gaat erom dat zij in elk geval deze theoretische kritiek in het achterhoofd hebben, zodat hun acties in ieder geval niet in fuiken terecht komen die nu al in principe aanwijsbaar zijn, dat is de functie van deze kritiek’.
|
|