| |
| |
| |
Onschuldig lam dat de zonden der wereld wegneemt, gekruisigd en begraven, in het derde jaar wederopgestanden
Neo-Provo
Een spook waart door Amsterdam - de kabouter van de Oranje Vrijstaat. De recente uitingen van Neo-Provo: de planting van de oranjeboom op de Dam, de vestiging van de Oranje Vrij staat, de benoeming van ambassadeurs en het ‘huwelijk’ tussen stad en platteland, hebben de oude machten tot in hun grondvesten doen sidderen. De aan het schaakbord gevoerde Yalta-konferentie tussen militaire strategen van de oude en de nieuwe orde heeft voorlopig nog geleid tot een remise. Amsterdam in het jaar 1970 aan de vooravond van de wereldschokkende gebeurtenis, te weten de gemeenteraadsverkiezingen, gaat als wij de burgerlijke pers willen geloven een onverbiddelijke hete zomer tegemoet.
Hoewel wij de laatsten zouden willen zijn om met een kanon op een mug te schieten en nog te bezien valt in hoeverre Oranje Vrijstaat en Sabotagenota in staat zullen zijn de klok terug te zetten naar 1966 en de beweging van jonge arbeiders, studenten en scholieren (na Maagdenhuisbezetting, Beverwijk en de 1 november 1969 demonstratie van de Werkende Jeugd in Den Haag) van haar anti-kapitalistiese momenten te ontdoen en terug te buigen op de vrijblijvende anti-autoritaire impulsen uit de jaren zestig, lijkt het ons noodzakelijk tijdig de mug te analyseren om te voorkomen dat het voorgenomen ‘huwelijk tussen stad en platteland’ leidt tot een muggenplaag.
| |
| |
In het navolgende zullen wij de twee dokumenten uit de wederopstanding van provo aan een nadere analyse onderwerpen. Deze dokumenten zijn de Sabotagenota en de Proklamatie van de Oranje Vrijstaat. Beide dokumenten passen konsekwent in de anti-autoritaire traditie van Provo die voornamelijk gekenschetst moet worden door een volledige negatie van de klassentegenstellingen. De in 1966 ontwikkelde theorie, de ‘klootjes-volktheorie’ die de arbeidersklasse niet meer ziet als negatie van de bestaande maatschappelijke orde (Marcuse), maar die de negatie van deze maatschappij toedicht aan drop-outs, hippies, kabouters, daarbij de maatschappelijke tegenstellingen reducerend tot een tegenstelling tussen generaties, wordt ook in de Sabotagenota en de Proklamatie ‘Oranje Vrijstaat’ konsekwent volgehouden. Het probleem van het geweld, in 1966 al afgeschilderd in apocalyptiese termen van totale ondergang en totale vernietiging, het kultuurpessimisme, dat het substituut werd van een op klassenanalyse gebaseerde benadering van het vraagstuk van het geweld, wordt ook in de nieuwe verbale manifestaties van Neo-Provo omzeild. De analyse van de oorlog in Vietnam, de historiese lessen van de mei-revolte in Frankrijk, de konfrontaties tussen staatsmacht en universitaire opstanden van Berlijn tot Rome, de traangasgranaten in het Maagdenhuis, blijken door de profeten van Neo-Provo uit hun bewustzijn te zijn verdrongen. Het geweld dat inherent is aan het kapitalisme, het imperialisties geweld in Vietnam, de Dominicaanse Republiek en Nigerië, zowel als het geweld tegen de arbeidersbewegingen in West-Europa (in Italië lopen op dit moment tienduizen processen tegen arbeiders) wordt evenals in 1966 tegemoet getreden met de oplossing van ‘Oom Agent’, de knuppelende politieagenten als ‘slechte spookverschijningen van een verdwijnend bestaan’ en de ‘lieve revolutie’.
In de proklamatie van Oranje Vrijstaat wordt opgeroepen tot een ‘konsekwent streven naar geweldloosheid’, waarbij de tegenstander, de uitbuitersklasse, als lief en gevaarloos wordt afgeschilderd en in momenten van gewelddadige ordehandhaving uit het bewustzijn wordt verwijderd. In de aanhef van de proklamatie ‘Oranje Vrijstaat’ wordt gesteld: ‘Hoe ontstaat uit de oude maatschappij een nieuwe maatschappij? Als een paddestoel op een rottende boomstronk’. Historiese processen worden beschreven als natuurprocessen. Hierdoor worden de werkelijke histories-ekonomiese tegenstellingen geloochend, omdat verondersteld wordt dat het om twee biologies-bewustloze organismen (de oude en de nieuwe maatschappij) gaat, die geen verzetsmogelijkheid tegenover elkaar hebben. De geschiedenis wordt gezien als een biologies proces, waarin generaties elkaar afwisselen, waarin de paddestoel groeit uit de boomstronk, waarin de oude maatschappij automaties afsterft en de mens, met de armen over elkaar, kan toekijken hoe dit proces zich
| |
| |
voor zijn ogen afspeelt. Klassentegenstellingen worden daarmee vervaagd tot generatiekonflikten, een uit de burgerlijke geschiedschrijving bekend procedé. In tegenstelling hiertoe is de verhouding tussen oude en nieuwe maatschappij volledig anders: het is geen alternatieve verhouding maar een dialektiese. De nieuwe maatschappij is geen abstrakte ontkenning van de oude, maar moet gedefinieerd worden als voortkomend uit een strijd tegen de oude maatschappij en omgekeerd het reaktionaire verzet van de oude maatschappij tegen het ontstaan van een nieuwe.
In dit licht moet ook het vraagstuk van het geweld gezien worden. De oude maatschappij (de boomstronk) sterft niet automaties af vanwege biologiese ouderdom, maar moet vernietigd worden. De oude maatschappij is namelijk géén boomstronk, maar een georganiseerd systeem, dat geweld tot wapen van het eigen voortbestaan heeft gemaakt. Oproep tot geweldloosheid in de strategie van de maatschappijverandering betekent uiteindelijk een zich neerleggen bij de bestaande wanverhoudingen. De oude maatschappij moet gedefinieerd worden als een geheel van tegen elkaar strijdende klassen.
Hoe verhuld de klassenstrijd in bepaalde historiese fasen ook gevoerd mag worden, hoezeer ook de poging bestaat klassentegenstellingen schijnbaar op te heffen in georganiseerd overleg tussen werkgevers en werknemers, in kontrakten van sociale vrede (CAO), de illusie van een opheffing van de klassenstrijd is alleen te voeden met ‘argumenten’, die voortkomen uit een volledig gebrek aan historiese en ekonomiese kennis, Het alternatief voor de oude maatschappij ontstaat niet in een vacuüm (een Oranje Vrijstaat, de alternatieve school, of het gedemokratiseerd kleinbedrijf), het komt niet van buitenaf, maar het ontstaat in de tegenspraken van de bestaande maatschappij zelf, dat wil zeggen het is inherent aan de oude maatschappij.
De theorieën die zich baseren op een onhistoriese interpretatie van het geweld, op generatiekonflikten ter verklaring van de gebeurtenissen, zijn kort en goed allen terugvoerbaar op de afwezigheid van een ekonomies inzicht in de machtsverhoudingen.
Een verduidelijkend voorbeeld van de boven gekritiseerde theorievorming vinden wij in de Proklamatie: ‘Uit de subkultuur van de bestaande orde groeit een alternatieve samenleving. De ondergrondse maatschappij van de opstandige jongeren komt boven de grond en gaat, onafhankelijk van de nog heersende autoriteiten, zichzelf sturen. Deze revolutie voltrekt zich nu. Dit is het eindpunt van de underground, van het protest, van het demonstreren; van nu af aan geven wij onze energie aan de opbouw van een anti-autoritaire maatschappij.’
Wie de oude maatschappij alleen maar ziet als een door een me- | |
| |
tafysiese scheidsrechter ter dood veroordeeld wezen, kan niet anders dan tot de volgende wartaal komen: ‘Dwars door de oude gevestigde orde heen zal een nieuwe maatschappij zich sturen. Voor het provotariaat is de regering in Den Haag nog slechts een schaduwkabinet, zijn burgemeesters nog maar schaduwburgemeesters, zijn knuppelende politieagenten nog slechts spookverschijningen van een verdwijnend bestaan. Hun wetten, ambtsketenen en knuppels verliezen hun greep op een nieuwe realiteit die wij kreëren.’
Verder: ‘De oude maatschappij (..) is op eigen kracht onmoge lijk in staat de problemen van autoritarismen en natuurverminking op te lossen’.
Deze opgeklopte schijnwereld mondt uit in het strategiese koncept van de lieve revolutie. Wie lief tegen de overheid is, doet namelijk precies wat deze overheid wil, wetten en knuppels zijn nergens anders voor gemaakt. Het door het provotariaat zo geminachte ‘klootjesvolk’ heeft een door historiese ervaringen veel realistieser koncept van zijn tegenstanders. De in loonakties geijkte waarschuwing van arbeiders onderling ‘Laat je niet provoceren’, verduidelijkt een realistiese beoordeling van de machthebbers en de middelen die zij bereid zijn te gebruiken in geval van ‘nood’ zonder dat de arbeiders zich ook maar enige illusie maken over het ‘lieve’ karakter van hun tegenstanders.
De kleinburgerlijke angst voor het geweld, die grondig verschilt van het proletariese bewustzijn van de aanwezigheid van geweld, leidt in laatste instantie tot een politieke koalitie met de machthebbers, wat door de verbale afschaffing door Neo-Provo van het door de staat beheerste geweldsapparaat gemaskeerd wordt.
Bijprodukt van de kleinburgerlijke angst voor geweld is een fixatie op het beeld van de tegenstander in het uniform van de politieagent. Het instrumentele karakter van de ordediensten (politie, BVD, leger) wordt niet geanalyseerd tot in zijn opdrachtgevers: de politieke en ekonomiese machthebbers.
De verontwaardiging van bijvoorbeeld Roel van Duyn over de traangasgranaten in het Maagdenhuis heeft hem er niet van weerhouden met de feitelijke opdrachtgever tot die aanval, burgemeester Samkalden, een partijtje schaak te spelen in het kader van zijn programma tot vreedzaam omturnen van de autoriteiten.
De sprookjes van Neo-Provo vallen onder de stijl van denken, die door Karl Marx als volgt aan de kaak gesteld is: ‘De man die in zijn jeugdjaren alle mogelijke domheden over bestaande machten en machtsverhoudingen, zoals keizer, Vaderland en staat, in het hoofd gehaald heeft en deze uitsluitend als zijn eigen “koortsachtige fantasiën” in de vormen van zijn verbeel- | |
| |
ding gekend heeft, meent “-precies zoals in de schaduwpassages uit de Proklamatie -”deze machten ook in werkelijkheid te vernietigen, wanneer hij zijn verkeerde opvattingen uit zijn denken verbant. In de mate waarin voor hem het spookachtige beeld van de keizer in levende lijve verdwijnt, is niet zozeer de keizer zelf als wel de spookachtigheid van de keizer verdwenen, wiens werkelijke macht hij nu pas meent in zijn ware grootte te kunnen taxeren. Hij houdt de wereld voor wat zijn verbeelding hem daarover suggereert, en in zijn verbeelding is de wereld zogenaamd zijn eigendom, het eigendom van zijn verbeelding’.
Met andere woorden: wie het aan deze maatschappij immanente geweld wil ontvluchten, kan de valse weg bewandelen van de projektie, door in zijn verbeelding het geweld en de staatsorganen die haar dragen, tot schaduwen van een werkelijkheid te verklaren en daarmee in een droomwereld van de troon te stoten. Oranje Vrijstaat en ‘Amsterdam Kabouterstad’ is de verbaal tot werkelijkheid verklaarde verbeelding van Neo-Provo voor wie Marx' tekst over de anarchist Max Stirner blijkbaar nog steeds niet aan aktualiteit heeft verloren.
Angst is een slechte politieke raadgever. Het leidt tot de meest vreemde kapriolen. De schijnbare ontvluchting, uitgevoerd onder het bedrieglijke banier van vele dappere woorden als ‘sabotage’, ‘het opblazen van bruggen en militaire objekten’, leidt volstrekt niet tot een alternatieve maatschappij, maar voert rechtstreeks terug in de armen van de oude maatschappij, een oude maatschappij die dringend behoefte heeft aan uitbreiding van het assortiment van vormen en vrijetijdsbesteding, die als objektieve funktie heeft de vervreemding in de werksituatie te ‘kompenseren’. Naast Coronation Street, de voetbaltoto, de camping, Fantasio en Paradiso, is Oranje Vrijstaat als vorm van politieke vrijetijdsbesteding een prachtige fuik voor het opvangen van potentieel niet integreerbare onrust onder jonge arbeiders, scholieren en studenten. De vlucht in de armen van de oude maatschappij wordt zelfs al expliciet in de Proklamatie gemaakt, waar gesteld wordt: ‘Ook de oude maatschappij kan daarom alleen gered worden, als zij de kenmerken van de nieuwe overneemt. Voor de keus gesteld tussen ondergang of assimilatie met de nieuwe maatschappij is zij ook gedwongen, de weg van de lieve revolutie in te slaan’.
Nog voorbijgegaan aan de oude provo-terminologie, waarbij de lieve revolutie zo wordt geschreven, dat zij gelezen kan worden als liever evolutie, betekent dit onverbloemd dat de overgang van de oude tot de nieuwe maatschappij slechts een schijnbare is. De oude maatschappij hoeft zich slechts met de door Neo-Provo gewenste kenmerken van de nieuwe maatschappij op te sieren om voor de ‘nieuwe mensen’ aanvaardbaar te zijn.
| |
| |
Een in spijkerpak gestoken Samkalden met D'66-achtige gebaren ter maskering van zijn autoriteit en met een open oog voor het groen in de stad, kan in de nieuwe maatschappij tot ‘ambassadeur’ bij de Oranje Vrijstaat geakkrediteerd worden, want uitbuiting, klassenstrijd en meerwaarde behoren niet tot de wezenlijke vraagstukken bij de overgang van de oude naar de nieuwe maatschappij. Terwijl in 1966 de overheid de provo-praxis als nog niet-integreerbaar begreep, hetgeen leidde tot de tegenstelling tussen een verlicht regent als Hans Gruyters en de minder verlicht regent Van Hall, speelt anno 1970 de inmiddels ook verlichte regent Samkalden het Neo-Provo-spelletje keurig mee. Voor de verwijdering van het Oranjeboompje van de Dam, gaf Samkalden in een ludieke stijl de verklaring, dat planten van zo'n boom toch in strijd was met internationaal geldende afspraken aangezien dit bezetting betekende van een stuk grondgebied van een bevriende staat.
De Proklamatie ziet het allemaal anders: ‘In feite is het bestaan van een autonome nieuwe samenleving in het hart van de oude orde de meest effektieve sabotage’.
Speciale aandacht verdienen bepaalde passages uit de Proklamatie waarin de vlucht uit de maatschappelijke werkelijkheid haar objektieve uitdrukking vindt in een negentiende-eeuws romanties taalgebruik, hier en daar zelfs opstijgend tot de religieuze vervoering van het Hooglied: ‘De nieuwe maatschappij (....) een onbekende als een nieuwe geliefde (....) onbekendheid als beeld van haar aantrekkelijkheid (....) de nieuwe geliefde moet nog verkend worden (....) niet meer het socialisme van de gebalde vuist, maar... van de gestrengelde vingers, de geërekteerde penis, van de vliegende vlinder, van de ontroerende oogopslag, van de heilige kat. Het is anarchisme’. Een in de klassenstrijd ervaren anarchist zou met deze definitie van het anarchisme wel enige moeite hebben, lijkt ons.
Dat de lieve revolutie van de Oranje Vrijstaat objektief geïntegreerd is in deze maatschappij wordt tenslotte overduidelijk gemaakt wanneer Oranje Vrijstaat haar model van organisatie ontvouwt. Bleek in 1966 al dat het geartikuleerde deel van provo's politieke programma (onder andere gekozen burgemeester) het platform werd van een neo-kapitalistiese centrumpartij D'66, zo vertaalt in 1970 de Oranje Vrijstaat zijn instrumentarium tot verandering van de bestaande orde in een kopie van de oude maatschappelijke organisaties. Er zijn twaalf ‘Volksdepartementen’ in Oranje Vrijstaat ingesteld, die de letterlijke weergave zijn van het funktioneren van een regering in de kapitalistiese staat. De taken van deze departementen worden begrepen als aanvullend op de taken van de ‘Grote’ departementen in Den Haag. Oranje Vrijstaat heeft bijvoorbeeld een Volksdepartement voor de geestelijke volksgezondheid, dat
| |
| |
tot taak heeft ‘de oorzaken van de kriminaliteit te genezen’ wat overigens al letterlijk de taak is van de burgerlijke sociale wetenschappen. Het Volksdepartement voor Onderwijs wil ‘stimulering van het projektonderwijs’. Fabrieksdirekteuren in Dordrecht en omgeving schreven onlangs een opstelwedstrijd uit onder scholieren en studenten ‘ter stimulering van het projekt-onderwijs’.
Het Volksdepartement voor sub-kultuur en kreativiteit ‘neemt de taak van C.R.M. over’. Daar waar de taken van de departementen niet worden geformuleerd als aanvulling of vervanging op de bestaande departementen, worden doelstellingen geformuleerd die gerangschikt moeten worden onder de kategorie van de utopiese vlucht uit het diktaat van de bestaande ekonomiese machtsverhoudingen. Wie het woningvraagstuk op wil lossen met de werkwijze van bureau De Kraker stelt zich zonder meer op voet van oorlog met makelaars en huiseigenaren in Amsterdam. Hij zal dan ook, hetgeen in de Proklamatie volkomen ontbreekt, de weg moeten aangeven waarlangs met minimalisering van de risiko's voor de Krakers en maximalisering van de ruimte voor woningzoekenden de strijd met de makelaars en hun politieke loopjongens moet worden aangebonden. De opzet van de organisatie van de Oranje Vrijstaat doet een beetje denken aan de lachwekkende jaarlijkse vertoning in het Parlement, waar jongerenorganisaties in de stoelen van de parlementariers een dag lang parlementje mogen spelen, een ritueel ter voorbereiding van een mogelijke parlementaire karrière van de betrokken jongeren. De Oranje Vrijstaat doet denken aan ‘Departementje spelen’. De officiële ideologie van D'66, Nieuw Links en andere ‘Vernieuwingsbewegingen’ in het oude stelsel van de politieke partijen, orgelt sinds 1966 over het probleem van de afstand tussen kiezer en gekozene. Officieel heet het, dat de keizer te weinig betrokken is bij de besluitvorming op elk gebied. Het antwoord dat hierop reeds lang gegeven wordt door de grote politieke partijen is: ‘Inspraak, medezeggenschap’ - de gaullistische ‘participation’.
Het is letterlijk terug te vinden in de Proklamatie: ‘De nieuwe maatschappij (...) stuurt zichzelf doordat iedereen betrokken wordt bij de besluitvorming op het gebied van ekonomie, planologie, verdediging, milieu-hygiene en alle andere zaken van openbaar belang’.
De wanhopige pogingen van bijvoorbeeld Nieuw Links in de PvdA om via ‘hoorzittingen’ en huisbezoeken de feitelijke scheiding tussen volk en organen van de staat te overbruggen, vindt zijn kulminatie in het onthutsende testimonium paupertatis van diezelfde partij, wanneer zij op haar verkiezingsborden in 1970 laat zetten: ‘Wie beslist hier eigenlijk? U.’
De proklamatie komt niet boven deze salto mortale uit. Want
| |
| |
wie de feitelijke machtsverhoudingen niet onder ogen wil zien, en zijn verbeelding voor een weergave van de werkelijkheid aanziet, wordt tot hofnar voor degenen, die dat doorhebben. En degenen, die de falsifikaties niet als zodanig herkennen, lopen gevaar slachtoffers te worden van politieke kwakzalvers.
De proklamatie ‘Oranje Vrijstaat’ ontwijkt systematies de vraag waarvan alle pogingen tot een maatschappelijke vernieuwing moeten uitgaan. Ze stelt in plaats van deze vraag abstrakte alternatieven die niet alleen een weerspiegeling zijn van de thans heersende maatschappelijke ideologie en organisatievormen, maar die bovendien niet minder autoritair zijn dan deze, omdat die vormen van tevoren vastgesteld worden zonder uit de kollektieve besluitvorming voortgekomen te zijn, een kollektieve besluitvorming die in de Proklamatie zo uitdrukkelijk wordt beoogd. Het vraagstuk van de organisatie van politieke aktie, van verzet, kan onmogelijk worden opgelost door de poging van bovenaf abstrakte organisatiemodellen (departementen) te proklameren, maar zal zijn oplossing moeten vinden in vanuit de aktie-ervaring vertaalde eisen, die in zo'n strijdorganisatie vorm gegeven moeten worden en daarmee de vorm van deze organisatie bepalen.
De vietnamese revolutie is niet begonnen door de proklamatie van de departementen, integendeel, de voorlopige revolutionaire regering van Zuid-Vietnam ontstond na jarenlange politieke en militaire strijd op een moment dat 3/4 deel van Zuid-Vietnam, namelijk de bevrijde gebieden, zichzelf georganiseerd hadden en de noodzaak van verdergaande landelijke koördinatie ontstond.
De sabotagenota aan de gemeenteraad van Amsterdam, ingediend door Provo, gaat nog een stap verder in de richting van het boven gekritiseerde maatschappelijk vacuüm. De nota houdt volstrekt geen rekening met het simpele feit dat de machtsverhoudingen die aan de kapitalistische maatschappij ten grondslag liggen, nog wel degelijk bestaan.
Het eenvoudige inzicht dat wie op een eiland leeft zich de zee niet tot vijand moet maken, wordt door Neo-Provo vervangen door de messiaanse droom van de kabouter die over de golven kan lopen, of zoals de Proklamatie het stelt, dat ‘dwars door de oude gevestigde orde heen (...) een nieuwe maatschappij zich zal sturen’. Dit komt, om in dezelfde beeldspraak te blijven, neer op de Jules Verne visie van de hypermoderne duikboot, die zonder botsingen pijlsnel door de oerwereld scheert, zonder ooit met die wereld (de oude maatschappij) in kontakt te komen.
Waar in de Proklamatie de oude maatschappij hier en daar nog opduikt en in zijn bestaan wordt erkend, gaat de sabotagenota
| |
| |
van de simpele veronderstelling uit dat deze maatschappij allang vergaan is. Ingrijpende veranderingen in de mentaliteit van de bevolking kunnen dientengevolge door een goed georganiseerd onderwijs bereikt worden. Het is echter de revolutie die de school voor het volk is en niet een van bovenaf opgelegd onderwijssysteem, ontleend aan de oude maatschappij.
Op een ‘ludieke wijze’ vraagt de sabotagenota aan een instelling (gemeenteraad) van de kapitalistiese maatschappij, de voorwaarden te scheppen voor het ‘vernietigen van een ekonomie die een bijdrage levert aan het oorlogsgevaar’, waarbij in het bijzonder ‘aan de munitiefabriek Hembrug en de aanwezigheid van oorlogsschepen in de amsterdamse haven’ wordt gedacht, ‘zulks met het oog op de onmiddellijke aanwezigheid van objekten die de kursisten in de gelegenheid stellen het geleerde aan de praktijk te toetsen’.
Wie dit leest glimlacht. Zo ook Samkalden of Beernink. Het is een fraai nummertje verbale radikaliteit, die de geinstitutionaliseerde hofnar zich mag veroorloven. Het wordt van hem verwacht. Maar de ernst begint daar waar na de akties van de laatste anderhalf jaar in Amsterdam, en na de gebeurtenissen in Frankrijk en Italië in 1968 en 1969 voor een groeiende groep jonge revolutionairen, die in aanzet anti-kapitalisties beginnen te denken, en die serieus op zoek zijn naar effektieve vormen van verzet, in die zo ludieke sabotagenota oplossingen worden voorgesteld, afgezien van alle franjes er om heen, die volstrekt vals en voor effektief verzet ook levensgevaarlijk zijn.
De afwezigheid van konkrete refleksie op de aktuele maatschappelijke verhoudingen en op de werkelijke klasse-belangen in de denkbeelden van Neo-Provo, zoals dat uit de sabotagenota naar voren komt, leidt tot niets anders dan tot een abstrakt begrip van een abstrakte demokratie, die overal zou kunnen funktioneren behalve dan onder mensen. Doordat het ontstaan van een werkelijke demokratie gewoonweg geloochend wordt, moet de sabotagenota van een ander stimulans gebruik maken om de door haar voorgestelde demokratie te verwezenlijken. Waar de klassenstrijd onder de tafel is gewerkt, helpt nog slechts een middel: de oorlog. Deze wordt, net als in een slecht romanties stuk, als ‘deus ex machina’ gebruikt om de bevolking tegenover haar vijanden te solidariseren: ‘Een eventuele bezetter zal zich in Amsterdam onmogelijk staande houden wanneer onze stad bewoond wordt door 830.000 saboteurs, spionnen, pseudo-kollaborateurs en andere illegale werkers’, verenigd onder de banier: Wij zijn allen Amsterdammers’.
De fiktie van een volledig met elkaar solidaire bevolking heeft voor haar verwezenlijking de idee van een vijand van buitenaf nodig. Dat in werkelijkheid deze bevolking allesbehalve homo- | |
| |
geen is, dat zij uit leden van verschillende klassen, uit fabriek- en bankdirekteuren en de hun bedrijven instandhoudende ideologen en ambtenaren bestaat, en aan de andere kant uit kleine funktionarissen, werknemers en arbeiders, wordt eenvoudig over het hoofd gezien. Het doet denken aan de verhoudingen in de dertiger jaren, die de duitse komponist Hans Eisler eens aldus geschetst heeft: ‘Want het is eigen aan fàscisme, dat het voorwendt het kapitalisme, zonder de materiële en ekonomiese grondslagen ervan te hoeven aantasten, door alleen maar psychiese, morele en nationale zelfbeperking te kunnen overwinnen. Dat is een verschrikkelijk bedrog van het volk. De arme is een arme Duitser, de rijke is een rijke Duitser, dientengevolge hebben ze wat gemeen, namelijk dat ze beide duitse volksgenoten zijn. Men verlangt dus van beiden, dat ze elkaar verdragen en zelfs, tot nut van het algemeen, tot offers bereid zijn. Dit algemeen is echter de staat waarvan de instellingen, wetten en regels, zoals we iedere dag kunnen zien, ten nutte van de rijke in het leven worden geroepen. In plaats van klassestrijd moet er een toestand uitgeroepen worden, waarin de arme duldt, dat de rijke rijk is en de rijke duldt dat de arme arm is en, ieder naar zijn bekwaamheden zelfs, en zonder dat ze jaloers op elkaar zijn. Ook de ondernemers werken en hebben nu eenmaal meer verantwoordelijkheid en ook de armen werken en hebben nu eenmaal minder verantwoordelijkheid. Daarom propageert het fascisme bij de armen, die uitgebuit worden, die zonder hoop zijn, morele principes als offervaardigheid en onthouding, plichtsgevoel en nationale verbondenheid. Ook bij de rijken. Maar wat heeft een mijnwerker uit het Ruhrgebied eraan, dat mijnheer Thyssen plichtsgevoel heeft? Dat
betekent toch slechts, dat hij geen slordige maar een vlijtige uitbuiter is’.
Kwaadwillige interpretatoren zullen ons verwijten, dat wij via dit citaat van Eisler sommige woordvoerders van Neo-Provo fascisme zouden toedichten. Om een dergelijk misverstand zelfs voor de meest kwaadwillige interpretatie uit de weg te ruimen, het volgende: wie door een histories kortzichtige, subjektieve beoordeling is gekomen tot een ontkenning van de objektieve klassentegenstellingen in deze maatschappij, valt onvermijdelijk terug op zich in politieke instituties vertalende opvattingen van klassenvrede. Het historiese voorbeeld daarvan is de korporatieve staat, een staatsmodel dat in Nederland binnen de KVP (trouwens ook de PvdA) door mensen als Romme en Cals werd en wordt voorgesteld. Niemand zal Cals een fascist noemen. Hetgeen niet wegneemt dat er in de geschiedenis een nauw verband bestaat tussen korporatieve staatsopvattingen en fascisme. Men hoeft daar de staatsleer van Mussolini maar op te bestuderen. In het door Eisler beschreven Duitsland had
| |
| |
men ook een fiktieve vijand van buitenaf nodig om aandacht van de interne klassentegenstellingen af te leiden, en die vijand heette toen het kommunisme.
Gezien het feit dat Provo de ‘Amerikanen als een soort lieve dwalenden’ wil ‘adopteren’ (aldus Schimmelpenninck over een Rook-magiër-idee in Vrij Nederland, 4-3-67), valt te vrezen dat de sabotagenota in zijn kreatie van externe bedreiging, naast lieve dwalenden uit het goede Amerika, denkt aan een onbekende vijand uit het Oosten. Temeer daar ook in de ‘Proklamatie’ wordt gesteld, dat kaboutertjes voor een wat zij noemen ‘socialisme met de gebalde vuist’ niet veel voelen.
Door schijngevechten, ondersteund met sabotagenota's, met een agressor ergens anders op de wereld te voeren, ontwijkt Neo-Provo de vraag hoe de strijd tegen kapitalistiese uitbuiting en klassemaatschappij in eigen omgeving gevoerd moet worden. De ‘gebalde vuist’ is niet zozeer het symbool van het socialisme in zijn uiteindelijke vorm, maar van de strijd die voor het bereiken van dat socialisme gevoerd moet worden. Wie uit angst voor de noodzaak zijn eigen vuist te ballen, de scherpte van de uitbuiting voor lief neemt, de uitbuiter voor een lieve dwalende en de klassenstrijder voor een angstwekkende barbaar houdt, kiest objektief de partij voor de status quo. Niet voor niets voert de VVD thans in zijn verkiezingskampagne anno 1970, in een periode van relatieve opleving van de klassenstrijd in West-Europa als motto: ‘Verdraagzaamheid is de kern van de vrijheid’.
De projektie van een vijand van buiten leidt in de Neo-Provo-ideologie tot abstrakt pacifisme, De konfrontatie in de jaren vijftig tussen twee atomair bewapende monolitiese machtsblokken, waartussen staatsrechtelijk geen alternatief mogelijk scheen, heeft in deze tijd geleid tot een zelfde soort pacifisme, zich in de Sowjet-Unie vertalend in het koncept van vreedzame koëxistentie en in het Westen vorm krijgend in een vredesbeweging die uit angst voor elke verandering objektief Yalta tot het eindpunt van de geschiedenis verklaarde. Niet de vredesbeweging maar de sociale revolutie zal een eind maken aan de botsingen tussen nationale en internationale kapitaalsbelangen. De sabotagenota echter konstrueert uit angst voor de gebalde vuist van de sociale revolutie, een tegenstelling tussen atomaire vernietigingswapens aan de ene kant en een mogelijk ‘geweldloos maar in elk geval niet-militair verzet’ aan de andere kant. Tussen atoomoorlog en geweldloosheid ligt de histories noodzakelijke weg van klassenstrijd en sociale revolutie. Voor die aanhangers van Neo-Provo voor wie bovenstaande analyse mank gaat aan grenzeloze ‘humorloosheid’ en het allemaal veel te ver zoekt, willen wij ter oplossing van het in uiterlijkheden (militaire uniformen) gestelde dilemma ten overvloede opmerken, dat de klassenstrijder geen uniform draagt.
| |
| |
Al eerder is gebleken dat Neo-Provo - hierin getrouw aan Oud-Provo -, elke konkrete analyse van zijn tegenstanders omzeilt, Hetzelfde gebeurt met de fiktieve tegenstanders. Want het moet eenvoudig als een illusie beschouwd worden dat een potentiële vijand zijn taktiek laat bepalen door een eenzijdige omstrukturering van de bevolking tot een ‘geweldloos guerilla-verzet-leger’. Als deze vijand werkelijk van plan is om atoombommen te gooi- en (zie Hisroshima, en zie de civiele slachtoffers van de proefexplosies in de buurt van de Bikini-eilanden), dan kan het hem niet schelen of hij een traditionele leger-eenheid vernietigt of de civiele bevolking. De idee, dat een ‘direkte demokratie, die in Amsterdam zal ontstaan... en die zich over heel Nederland en zelfs ver daarbuiten kan verspreiden’, een grote afschrikkingskracht op een kandidaatbezetter’ zal uitoefenen, moet dan ook een naïeve fiktie blijven, want tot nu toe zijn oorlogen altijd veroverings- of vernietigingstochten geweest, en geen abstrakte experimenten om de wil tot kollaboratie of verzet van een andere bevolking te toetsen. De abstrakte pacifisten van Neo-Provo mogen dan ook aan Lenins ‘Dekreet over de vrede’ herinnerd worden, waarin uitdrukkelijk beroep wordt gedaan op de ‘klassebewuste arbeiders van Engeland, Frankrijk en Duitsland’ om ‘door hun alzijdige, vastberaden en tomeloos energieke aktiviteiten... te helpen de zaak van de vrede en daarmee tevens de bevrijding van de arbeidende en uitgebuite volksmassa's van iedere slavernij en iedere uitbuiting, tot een goed eind te brengen’ (Istwestija, 27 okt. '17).
Het gaat niet om een abstrakte vrede, maar om een konkrete, waarvoor pas dan een werkelijke garantie is gegeven, als de strijd binnen de maatschappij - de klassenstrijd - is opgelost en de heterogene interessen van de nationale kapitalisten op het internationale zijn gelikwideerd. Het voorbeeld van de FLN in Algerije en Vietnam bewijst - in eklatante tegenstelling tot beweringen van de sabotagenota, dat de vorming van guerillero-eenheden en de solidarisering van het volk tegenover de vijand in nauw verband staat met de nationale klassenstrijd: pas nadat de strijd is begonnen tegen de nationale vijand - de uitbuitersklasse - kan men tot een demokratiese mobilisering van het volk - de tot nu toe uitgebuiten - tegenover de vijand van de natie komen. Want: ‘Het denkschema, dat er geen tegenspraken zouden bestaan, is niet in overeenstemming met de werkelijkheid, is een naïef denkschema. Wij zien ons gekonfronteerd met twee soorten maatschappelijke tegenspraken - tegenspraken tussen ons en de vijand en tegenspraken binnen het volk..... Gedurende de verzetsoorlog tegen de japanse agressie behoorden alle anti-japanse klassen, lagen en maatschappelijke groepen tot het volk, terwijl de japanse imperialisten, de chinese landverraders en de pro-japanse elementen vijanden van het
| |
| |
volk waren’. (Mao Tse Tung, Over de juiste behandeling van de tegenspraken in het volk, Peking 1968).
Voor de ijverige, niet theorievijandige kameraden die ons tot hiertoe hebben gevolgd, zal wellicht de gedachte rijzen dat wij bezig zijn de komplete wereldgeschiedenis in de stuiter van de sabotage te laten weerspiegelen. In zekere zin hebben ze gelijk en is het ook geenszins de bedoeling een groter gewicht toe te kennen aan Neo-Provo dan de geschiedenis uiteindelijk geven zal. Ook wij zien het onderscheid tussen folklore en politiek daar waar die tijdelijk het uitzicht op de juiste politieke praxis kan verduisteren. Over de externe agressor uiteindelijk nog dit: iedereen, zowel Roel van Duyn als Samkalden weten, dat NAVO, leger en oproerpolitie niet dienen om in de eerste plaats agressie te weren, maar interne klassenstrijd te onderdrukken. Wie een ludieke sabotagenota indient zou, tenzij hij het slachtoffer is van de burgerlijke koude oorlog propaganda, de niet-ludieke kern van zijn betoog kunnen op de werkelijke oorzaak van het leger: de uitbuitende klasse om in de termen van de sabotagenota te blijven: die moet in de eerste plaats weggesaboteerd worden. Waarna verder gesproken kan worden over de manier waarop.
‘Elk individu moet geleerd worden zoveel mogelijk zijn eigen omgeving te beïnvloeden en zich een zo groot mogelijke zelfstandigheid eigen te maken. Het verzet tegen een eventuele bezetting zal ongrijpbaar zijn als het optimaal gedecentraliseerd is dat wil zeggen dat elk individu er een zelfstandig aandeel in heeft, onafhankelijk van de leiders, die gearresteerd kunnen worden of gezagsorganen en centrale comités, die geïsoleerd of vernietigd kunnen worden’(....) ‘onze stad bewoond wordt door 830.000 saboteurs, spionnen, pseudo-kollaborateurs en andere illegale werkers’. (Citaten uit de sabotagenota).
De ideale vorm van politieke organisatie, van politieke strijd, van verzet is voor de schrijver van de sabotagenota uiteindelijk dat ieder individu zijn eigen verzetsorganisatie is.
De schrijver van de sabotagenota definieert de stad Amsterdam de maatschappij, als optelsom van individuen (830.000).
Wij stellen daar tegenover dat de maatschappij gedefinieerd moet worden aan de hand van de relaties die tussen individuen bestaan. Individueel verzet dat niet in staat is zich te verbinden met het verzet van anderen, zal nooit in staat zijn de georganiseerde tegenstander te vernietigen. De expliciete verwijzing in de sabotagenota naar de boeken van Weinreb, blijkbaar de ideale verzetsstrijder in de ogen van Van Duyn, werpt een merkwaardig licht op de beoogde anti-autoritaire praxis van de auteur. Is het niet juist Weinreb, die een goedmoedige minachting heeft voor het vermogen van zijn omgeving om door feiten en argumenten overtuigd te worden en inzicht te krijgen in de ge- | |
| |
varen die joodse nederlanders bedreigden? Zelfs zijn naaste medewerkers heeft hij nooit gekend in wat hij deed of van plan was; hij onderwierp zijn plannen nooit aan de rationele diskussie en kritiek van zijn naaste medewerkers. Hij onttrok zich aan elke demokratiese kontrole, juist in zijn kring van naaste medewerkers. Weinreb ging er van uit dat zijn medemensen nogal dom en gezagsgetrouw waren en lieve lammetjes waar hij op passen moest. Dat er mensen door Weinreb geholpen zijn, willen wij niet betwisten, maar wij dachten dat het er juist om ging anderen aktief in het verzet te betrekken en niet als domme lammetjes te manipuleren. Anderen aktief in het verzet te betrekken, vereist dat type organisatie, dat een interne, naar de tegenstander toe beveiligde demokratiese diskussie als noodzaak vereist voor zijn eigen effektiviteit.
Met verwijzing naar ‘leiders’ en ‘centrale comité's’ doet Van Duyn een beroep op het aanwezige burgerlijke liberale vooroordeel tegen elke vorm van politieke organisatie. Het geval Weinreb maakt duidelijk dat de volstrekte ongestruktureerde, zogenaamd totaal gedecentraliseerde ‘beweging’ van zuiver individuele ‘saboteurs’, juist leidt tot onkontroleerbaar en ondemokraties ‘leiderschap’. Sabotagenota en Proklamatie van de Oranje Vrijstaat zijn geen politieke stukken die, zoals in de langzamerhand ontwikkelde traditie binnen de aktie- en basisgroepen na onderlinge diskussie als produkt van een kollektief zijn ontstaan. Zij komen uit de pen van één persoon; op zich is dit geen bezwaar, wanneer Van Duyn bereid was geweest deze stukken en ook de plannen voor een nieuwe provo-gemeenteraadslijst door te nemen met de vele bestaande politieke aktie- en basisgroepen, fakulteitsgroepen, buurtgroepen etc. De Weinrebachtige methode heeft er in dit geval toe geleid dat de amsterdamse buitenparlementaire oppositie achteraf gekonfronteerd werd met een aantal voldongen feiten, waarover nu pas, onder andere aan de hand van dit stuk, een diskussie kan beginnen.
Om nog snel even terug te komen op het vraagstuk van de organisatie en het individuele verzet: men stelle zich voor iemand die, na individueel beraad en na individuele beslissing, als daad van sabotage een elektriciteitscentrale onklaar maakt. De bedoeling is het buiten werking stellen van bepaalde instellingen van de vijand. Tezelfdertijd draait elders in de stad een ander individu op zijn illegale partikuliere drukpers (die op elektriciteit werkt) zijn verzetsblaadjes. Weer elders in de stad is een arts bezig een gewonde individuele verzetsstrijder te opereren, waar hij elektriciteit voor nodig heeft. Verder is er net een belangrijke uitzending via de illegale omroep, die waarschuwt voor een dreigende razzia. Wie bepaalt nu de prioriteit in deze verzetsdaden? In het gunstigste geval niet een ‘leider’, maar, al noemt hij zich geen leider, door ‘individueel’ naar de elektrici- | |
| |
teitscentrale te gaan, bepaalt hij feitelijk diktatoriaal het verzetsgebeuren in de stad. De beste oplossing is dat de verschillende verzetsstrijders zich aaneensluiten en in onderling overleg op voet van gelijkheid, in een organisatie, prioriteiten bepalen.
De diskussie zal dus niet kunnen gaan over de door Van Duyn geschapen absurde tegenstelling tussen individu en organisatie, maar moet gevoerd worden over de vraag welke vorm van organisatie het meest geschikt is. Individuele sabotage zou in laatste instantie leiden tot de zelfvernietiging van de bevolking. We zouden elkaar vrolijk wegsaboteren. We zouden daarmee een dubieuze vorm van vrijheid bereiken: vrij van ons bestaan, niet vrij in ons bestaan.
Over de meest geschikte vorm van organisatie valt wel het een en ander te zeggen. Er zijn voorbeelden in de geschiedenis, die via de literatuur toegankelijk zijn. De organisatie van de anti-imperialistiese strijd in Vietnam kan ons heel wat leren: daar is de decentralisatie, waar van Duyn over spreekt, gekoppeld aan de meest intensieve vormen van onderling overleg, koördinatie, planning en afspraken. De vietnamese verzetsstrijder optimaliseert zijn individuele kapaciteiten en zijn strijdwil juist in de organisatie. Daarbuiten is hij kwestbaar, machteloos en ten dode opgeschreven. Wij willen hier in verkorte vorm aan toevoegen hoe in Vietnam een sabotagedaad of aanval van de Vietnamezen op de Amerikanen verloopt.
De aanval wordt grondig voorbereid; allen die aan de aanval zul len deelnemen, zijn van het begin af aan, in die voorbereiding betrokken; er wordt aan de hand van makettes en kaarten en foto's intensief gediskussieerd, de aanval wordt een aantal malen ‘gespeeld’. Dan wordt een leiding gekozen; vóór de aanval blijft de leiding elk moment door de groep afzetbaar, kritiseerbaar. Tijdens de aanval weet iedereen wat hij doen moet; bevelen zijn niet nodig; bij onvoorziene omstandigheden treedt de leiding in werking; na de aktie, wordt alles doorgesproken en gekritiseerd; een tekort geschoten leiding wordt afgezet; verschillende aanvallen worden onderling gekoördineerd.
Een histories voorbeeld daarvan was het Tet-offensief uit februari 1968. De oplossing voor het organisatievraagstuk in de sabotagenota, aangevuld met de machteloze departementen in de Oranje Vrijstaat, is geen oplossing. De akties van de laatste twee jaar hebben inhoudelijk en organisatories al oneindig veel betere oplossingen aan de hand gedaan.
‘En nu kan de raad terugkeren tot de belangen van de gewone Amsterdammers’, aldus Van Duyn na de ‘behandeling’ van zijn sabotagenota in de gemeenteraad. De belangen van de gewone Amsterdammers zijn de belangen die in een serieuze, niet
| |
| |
vrijblijvende, anti-kapitalistiese oppositie naar voren worden gebracht.
Andere belangen kennen wij niet.
Achteraf bleek dat Van Duyn zijn zin over de belangen van de gewone Amsterdammers ironies bedoeld heeft. Het neemt onze bezwaren niet zonder meer weg. Want juist als het gaat om de belangen van de gewone Amsterdammers, moet als kriterium voor eigen politieke uitspraken gesteld worden dat de begrijpelijkheid, met of zonder ironie, gemaksimaliseerd wordt.
Juist in dergelijke uitspraken mag geen enkel misverstand ontstaan. Ook misverstanden vallen onder verantwoordelijkheid van degene die ze door achteloosheid wekt.
|
|