‘Een iegelijk zij verantwoordelijk voor zijne daden,’ antwoordde zij vast en ernstig. ‘Ik neem geen woord terug.’
Ik voelde mijn weerstand slinken bij haar vasten toon. ‘Gij of ik’, - ‘gij of ik,’ gonsde het door mijn hoofd. Nog stond het aan mij mijn offer terug te nemen; mijne toekomst lag nòg in mijne hand!
Zij boog het bleeke gelaat dieper tot mij:
‘Laat mij dikwijls van je hooren, als ik weg ben. Mijne liefste wenschen zijn voor je welzijn.’
Zij sprak geen woord meer, maar ik las haar heure gedachten van het voorhoofd: ‘gij zult hem dierbaar worden; gij hebt hem lief; hij zal je leeren waardeeren als ik weg ben.’
‘Wat hebt gij hem gezegd? - Hebt gij hem van - u - afgestooten?’
‘Ik heb hem eene scheiding van twee jaar opgelegd.’ En zij zou heengaan, ik gevoelde het, zij zou hare woorden niet terugnemen! Twee jaren van geluk ontroofd aan Wolfram's leven, dat zoo arm aan geluk was geweest!
Toen liet ik hare handen los en verborg het gelaat in haar schoot.
‘Om Gods wil, verspeel uw beider geluk niet om een drogbeeld, eene hersenschim. Ik heb hem lief als eene zuster; als eene zuster heb ik voor hem gestreden, als eene zuster kom ik voor hem smeeken!’
‘Je bedriegt je zelve, Margreet...’
‘Stil,’ zeide ik, het hoofd opbeurende; ‘laat mij hooren, dat gij Wolfram wilt gelukkig maken, en mijne blijdschap zal u zeggen, dat gij u vergist.’
Ik wachtte ademloos op antwoord. Zij - was nog bleeker geworden.
Zij keek mij lang, lang aan.
‘Nobele, dappere Margreet,’ zeide zij andermaal, maar nu meer met de oogen dan de lippen.
Ik stond haar blik door.
‘Gelooft gij mij nu?’ vroeg ik fluisterend, met eene stem, die mij hard en schel in de ooren klonk.
Hare lippen sloten zich vast opeen.
‘Verloren,’ kermde ik. Hoe zou ik haar tegenstand overwinnen? Lang kon ik het niet meer uithouden; het was of mijn bloed drop voor drop wegvloeide in dien strijd van ziel tegen ziel.
‘Maak hem gelukkig; laat mij hem de blijde boodschap brengen, dat gij hem morgen wilt zien,’ smeekte ik. ‘Ik weet, dat hij u heeft bewonderd en liefgehad van den beginne af. - Straf mij niet voor mijn haastig optreden; onthoud Wolfram niet wat waarde aan zijn herwonnen leven moet geven... Ik heb mij op zijn weg geworpen om hem te helpen en gelukkig te maken, niet om zijn weg te versperren... Denk aan zijn geluk. Vernietig het niet.’