getuigen, dat de misdaad van den vader den zoon niet kan treffen?
Ik merkte op hoe Wolfram daaraan dacht en met gebogen hoofd de groote gang van het Heerenhuis betrad.
Voor het eerst ging hij daarbinnen als Heer, voor het eerst droeg hij zijn naam, voor het eerst vielen hem eer en voorrechten van zijn rang en stand te beurt, maar - het ouderlijk huis was ledig, de harten, die voor hem hadden geklopt, waren stil, den Vader, wiens zoon hij naar geest en gemoed had kunnen zijn, had hij alleen met schroom mogen naderen, had hij alleen als Heer en beschermer gekend. En hij was vijf-en-twintig jaar en in den bloei en de kracht van het leven, en bloei en kracht waren weg - waren gestolen!
Er was roof aan hem gepleegd....
Dat hebt gij gedaan, Vrouwe Aurora, gij, de krachtige en hooge, die bij al uwe kracht en hoogheid toch te zwak en te klein waart om plicht en recht hoog te houden!
Ik sloot de oogen; het was mij als zag ik haar over Wolfram heengebogen, de zon van hem afwerend, zijn hartebloed drinkend; als zag ik haar met heur handen alles in en aan hem knakken en ten offer brengen aan glans en grootheid van haar en haar zoon....
Ik was wellicht de eenige onder den talrijken stoet van genoodigden, die niet naar binnen ging; ik zag allen in de gang volgen: Vader, Moeder, den Generaal, Georgiana.... Niemand zou mij missen, en zoo ja, - Moeder zou mij verontschuldigen om mijne zwakte.