wat hij bezat was doorzocht en medegenomen, en dat hij in hechtenis was.
Vader had zich daarop naar het paleis gespoed om te hooren waarheen Wolfram was gebracht, wat hem ten laste werd gelegd en wanneer Zijne Excellentie audiëntie verleende. Hij had zich daarop laten inschrijven, zich vervolgens aan de gevangenis aangemeld, was niet bij Wolfram toegelaten en had eindelijk, moe naar lichaam en geest, een onderkomen voor den naderenden nacht gezocht.
Den volgenden middag was hij bij den Stadhouder toegelaten. Eerbiedig en vast had hij zijne beden en bezwaren voorgedragen; maar bij het noemen van Merlé en Wolfram was het uit geweest met de kalmte van den Stadhouder.
‘Twee schurken, die het hebben gewaagd mij onder het mom van eerlijkheid en oprechtheid te naderen en te winnen voor hun lage plannen en bedoelingen,’ was hij losgebarsten. ‘Weken lang ben ik doof geweest voor allen, die mij op dat mom hebben opmerkzaam gemaakt. - Die Merlé had een gezicht om vertrouwen te wekken! - Lang nadat hij zich uit de voeten had gemaakt, ben ik in hem blijven gelooven en heb nasporingen en oproepingen om hem bevolen. Daar zijn mij nu staaltjes uit zijn verleden in Frankrijk ter oore gekomen, die mij de schellen van de oogen hebben doen vallen! - En wat dien Wolfram betreft, die, God betere 't, voor den zoon van mijne nicht wilde doorgaan, en zich vermeten heeft het gezag van zijn wettigen Heer aan te randen, ja, zichzelf in diens plaats te stellen, wij zullen hem den lust tot verdere rebellie doen vergaan!’
Het had niet gebaat wat Vader had aangevoerd; zijn smeeken om geduld te oefenen, totdat het gebleken zou zijn, dat Merlé niet gevlucht, maar vermoord was op zijn tocht om Wilbrant te vangen, was niet aangehoord geworden. Het eenige, wat hem de audiëntie had opgeleverd, was de kennis, dat de Stadhouder Wolfram in handen van het Gerecht gesteld en zijne veroordeeling als oplichter had geëischt.
Eén middel bleef Vader nog over: aan Bodo te schrijven, hem kennis te geven van het gevaar, waarin Wolfram verkeerde, en zijne voorspraak voor den onschuldige in te roepen.