Hare stem trilde van toorn, en zij kreukte het papier, dat zij in de hand hield.
Onwillekeurig keek ik om naar eene schuilplaats, waar ik haar voorloopig ontwijken kon.
De deur van de kleine spreekkamer naast de boekerij stond open. Ik wipte naar binnen.
Noch de Vrijvrouwe, noch de Slotvoogd, die haar vergezelde, had mij gezien. Ik drukte de deur achter mij dicht, voornemens om weer post te vatten op de gang, zoodra zij voorbij zouden zijn... Doch, o wee! nauwelijks binnen, hoorde ik den sleutel aan den buitenkant omdraaien.
Zou ik toch opgemerkt zijn?
Ik luisterde naar de zich verwijderende voetstappen en wilde mijne kans om te ontsnappen waarnemen, door een tweede deur, die in de boekerij uitkomt, - de kleine spreekkamer is een smal vertrekje, door een houten beschut van de boekerij afgescheiden, waarmede het vroeger éen geheel vormde, - en reeds draaide ik behoedzaam de deur open....
Voor het raam, oplettend waarnemend wat op het binnenplein voorviel, stond Wilbrant.
Ik drukte de deur weer even zacht dicht en sloop terug naar de gangdeur. Wellicht had ik mij vergist.
Neen, die was wel degelijk op slot.
Dan toch maar door de boekerij... Te laat, de Vrijvrouwe kwam daar binnen.
Er schoot mij niets over dan te wachten. Ik zette mij in den versten hoek neer en poogde niet te luisteren, maar de stem der Vrijvrouwe was zoo scherp en luid, dat haar woorden tot mij doordrongen.
‘Geef rekenschap van dezen nacht! - Waar zijt gij geweest?’
‘Ik heb de ronde gedaan en niets verdachts....’
‘Geen leugens,’ viel zij hoog in, ‘hoe hebt gij den hoofdman laten ontsnappen?’
Mijne ooren sprongen open!
Die aanklacht scheen den driesten Wilbrant een oogenblik van zijne tegenwoordigheid van geest te berooven.
‘Ik - den hoofdman - laten ontsnappen?’ herhaalde hij hortend.
‘Het ontkennen baat niet. De hoofdman heeft een brief achtergelaten en u daarin als zijn helper aangewezen. Gijlieden zijt oude bekenden. Negentien jaar geleden heeft hij u bij de bestorming van Sturmfels verrast, terwijl gij het kind vermoorddet.’ Zij sprak de woorden langzaam en met klem uit. ‘Vermoorddet,’ herhaalde zij nog eens