Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] Zingeling. Zingeling ging door het bosch Over naalden, over mos; Langs de stammen naar de wijde Looverwoningen klom hij blijde, Maakte er alle keeltjes los: Zingeling ging door het bosch. Zingeling liep langs het veld; Zette er stapjes ongeteld. Alle kevertjes op den akker, - Heisa hopsa! - riep hij wakker. Alle kwamen toegesneld: Zingeling liep langs het veld. Zingeling zat op het duin, In den groenen pluimentuin; Over thijm en eglantieren Liet hij biekens en torretjes zwieren; 't Gonsde er druk langs dal en kruin: Zingeling zat op het duin. [pagina 190] [p. 190] Zingeling trok langs de zee: Sneeuwen meeuwen zweefden mee. Over 't spelend golfjesdansen Liet hij zijn guitige oogen glanzen; Alle golfjes lachten mee: Zingeling trok langs de zee. Lucht en bosschen, duin en veld Hebben van Zingeling verteld. Oov'ral waar hij kwam getogen Vroolijke wijsjes en deuntjes vlogen. Mooie kleuren, naar 't hem bevalt, Hebben de bloemen uitgestald. Al wat vleuglen droeg of beenen Repte zich achter zijn blijheid henen. Heel uit dorp en stad, bij hoopen Kwamen kindren aangeloopen: Mondjes snappende, schoentjes klappende, 't Joelen en draven wèl gewend: Onder de drukken de drukste bent! Zing'ling kuste hun kopjes-rond, Zing'ling zoende hun zingenden mond. Heisa hop! Langs veld en wegen [pagina 191] [p. 191] Was 't één fladd'rend jubelbewegen, Alsof 't heele wereldrond In lichterlaaie blijheid stond. Zingeling, de lustige klant, Trok met zijn stoet door Lenteland. Vorige Volgende