Serena(1898)–Marie Agathe Boddaert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Nacht. De klare, sterrelichte vloot Des hemels laat al in de wijde Luchtzee haar sterrescheepjes blijde Weerblinken boven schaduw's schoot. En alle menschenlichtjes klein Dempen hun flikkring, gaan versteken Hun ongewijden gloed en breken Niet meer het duister met hun schijn. Zachtkens vallen alle oogen dicht.... Nu neemt de Nacht in groot erbarmen Het heel moe Aardkind in zijn armen: - En alles slaapt bij 't veilgend licht. Vorige Volgende