XXXIX.
Vader Hubertus had zijn vriend Jodocus de torentrap opgeleid.
Hij was vol van zijn geliefden Valkenburcht. Bij de schitterende verlichting van dezen avond moest Jodocus het landschap van den toren zien.
Jodocus kuchte achter hem naar boven.
Daar stonden ze in den tooverachtigen ijlrooden schijn die over alles vermooiend wijlde, Jodocus de oogen op het landschap, vader Hubertus de oogen op Jodocus om niets van diens bewondering te missen.
Wolfs hoofd kwam boven de trap.
Wolf gevoelde dien dag een geweldigen drang om zich te bewegen. Hij was nu hier, dan daar. Het was een dag die allen jong maakte.
Waar hij kwam: vragende gezichten, verwachtingsvolle gezichten, blijde gezichten.
Bij het zien van Jodocus viel hem een vraag in omtrent de lastpaarden, die onder Jodocus' toezicht waren ontladen. Eigenlijk betrof het de pakken en kisten, ondergebracht in een vertrek gelijkvoers!
- Ik heb er een schildwacht vóór gezet,’ legde Wolf uit.
Of dat meester Jodocus naar den zin was?
Wolf zou nog liever hebben gevraagd wat de pakken en kisten bevatten en nog veel liever vergunning hebben verkregen om ze uit te pakken.
- Pakken en kisten waarvoor ik aansprakelijk ben.... ditmaal als bode van Zijn Majesteit,’ zeide Jodocus.
- Ei, ei,’ liet vader Hubertus zich hooren, terwijl Wolf tevreden knikte.
Bij bruidsvaart en verloving behoorden geschenken. Dat