den burcht opgetrokken, stond aan het einde van het ruime binnenplein, waar terechtstelling, wapenschouw en ridderspelen werden gehouden en dat van drie zijden door een lange reeks van houten schuren en stallen werd omsloten.
Aan de vierde zijde, rechts, in onmiddellijke verbinding met den wachttoren, het statige drie verdiepingen hooge ridderhuis, bewoond door den burchtheer en zijn gezin en zijn gasten.
Om plein, wachttoren, schuren, stallen en ridderhuis heen, met geringe ruimte daartusschen, de verdere gebouwen: kapel, smederij, broodhuis, wagenmakerij, slachthuis en woningen der overige burchtzaten, te zamen vormende een vasten steenen gordel, aan den buitenkant gedekt met vooruitspringende gekanteelde omgang, waarachter boogschutters en steenwerpers in tijden van overval en bestorming de aanvallers konden bestoken en afweren.
Alleen het ridderhuis had ramen naar alle kanten.
In de buitengebouwen waren op eenige weinige zeer smalle venstergleuven van de bovenste verdieping na alle ramen naar binnenplein en tusschenpleinen gekeerd.
Van den wachttoren had men een verrukkelijk vergezicht over bergen en dalen, en nog eens weer bergen en dalen daarachter, den glanzenden kronkelenden Rijn en de wijde vlakte die naar Keulen afloopt.
Wolf bekommerde zich weinig om dat schoon op dit oogenblik. Hij hield het oog op de naaste omgeving: den landweg beneden, waarop de burchtheer zou terugkomen.
Wolf had drie zoons, krachtige, flinke knapen, allen in dienst van den burchtheer.
Een daarvan ging juist het binnenplein over en den stal binnen waar jonkvrouw Roswitha's lievelingspaard, Freia, stond. Geen makke telganger - Wolf glimlachte onwillekeurig bij de gedachte; neen een paard dat geen ridder oneer zou aandoen, een paard vurig en krachtig, geboren op den burcht, dat hij