Opstellen over Colijn van Rijssele en andere Rederijkers
(1958)–Eugène de Bock– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
I. Het begin. Verwantschap met Noord-Frankrijk. Verband met de schuttersfeestenIn haar begin is onze literatuur de uiting geweest van een beperkte kring van geestelijke en wereldlijke machthebbers, oorspronkelijk in het Latijn, daarna ook in de volkstaal. Met de opkomst van de gemeenten en het verval van de ridderschap is daar een burgerlijke literatuur in de volkstaal op gevolgd. Was het Paasdrama dat in de 10e eeuw in St. Pieters te Gent gespeeld werd geheel in het Latijn, in Frankrijk was reeds het oudste bekende toneelspel, een zogenaamd mysteriespel van de Wijze en de Dwaze Maagden, in de aanvang van de 11e eeuw in de kerk opgevoerd, deels in het Latijn, deels in het Provençaals geschrevenGa naar eind1. De Nativité, in 1351 te Bayeux vertoond, was misschien Frans, evenals de Résurrection in 1376 te Cambrai en in 1390 te Parijs, en alle drie werden nog door geestelijken gespeeldGa naar eind2. Zeker Frans was het spel van Ste. Catherina in 1351 te Rijsel en de Résurrection in 1418 te Troyes. In de 13e eeuw heeft ook de burgerij reeds haar toneel waarin naast de heiligenlevens en de godsdienstige leerstellingen ook haar samenleving enigszins weerspiegeld wordt; wat het aandeel hierin is van een geringe maar in de kloosters nooit geheel verloren gegane kennis van klassieke Latijnse auteurs en van de heidense overleveringen, oppervlakkig verchristelijkt, van dansen en optochten met meifeesten en dergelijke, kan moeilijk worden uitgemaakt. Onder de auteurs van de Franse mysteries treffen we aan negen priesters, twee juristen, een geneesheer, twee ‘valets de chambre du roi’, twee die we min of meer beroepsauteurs kunnen noemen. Waarschijnlijk worden de voornaamste rollen lang door priesters gespeeld, ook reeds omdat dit toneel in de | |
[pagina 6]
| |
kerk zelf zijn oorsprong heeft, maar het burgerlijk element wordt er steeds belangrijker in. De leke toneelspelers zijn doorgaans eenvoudige lieden, ‘gens ignares ne sachant ni A ni B’. Meestal wordt een soort van cooperatief opgerichtGa naar eind3 voor deze omvangrijke ondernemingen en hier en daar verenigen de deelnemers zich tot blijvende gezelschappen als dat van de Confrères de la Passion te Parijs in 1370, door Lettres royaux bevestigd in 1402. Het zwaartepunt van het verschijnsel ligt in het Noorden, waar op grond van de laken- en tapijtweverij een krachtig burgerlijk leven ontstaan is. Te Valenciennes bestaat een confrèrie de Notre Dame du Puy sedert 1229Ga naar eind4. Zij verzorgt het godsdienstig leven van haar leden, staat hen bij als ze in nood verkeren en schrijft prijzen uit voor gedichten ter ere van O.L. Vrouw. De confrèrie des Clercs du Grand Puy de Notre Dame te Douai zou opgericht zijn rond 1330. Dergelijke verenigingen ontstaan te Abbeville, Amiens, Cambrai, Douai, Rijsel, Doornik, Valenciennes en vooral te AtrechtGa naar eind5. Zij zijn wat de poëziebeoefening betreft evenals de dichterlijke samenkomsten aan het hof een navolging van de Provençaalse Cours d'amour. Te Doornik heet de rederijkerskamer nog in de 16e eeuw Puys d'amourGa naar eind6. De leden zijn welstellende burgers, hogere beambten en geestelijken. Deze Franssprekende gemeenten behoren lange tijd tot het graafschap Vlaanderen en tot de Burgondische sfeer; wij zullen behalve te Doornik nog rederijkersgezelschappen aantreffen te Mons, maar niet te Namen en een enkele maal te Luik. Het overige Frankrijk wordt door de oorlog met Engeland uitgeput en heeft weinig belangstelling voor literatuur. Hier ontstaan dan in de tweede helft van de 15e eeuw de moraliteiten, die meer en meer, vooral in de 16e eeuw, tonelen uit het huiselijke en publieke burgerlijke leven gaan bevatten. De oudste in de Franse taal zijn die welke door Katherine Bourlet ‘rond 1480’ te Huy werden gecopieerdGa naar eind7. Een van hun auteurs was rond 1536 Roger de Collerye, secretaris van de bisschop van Auxerre, een ander noemde zich ‘un basochien’ of beambte van het gerechtshof (de basochiens hebben een voorname rol gespeeld in de geschiedenis van het Frans toneelGa naar eind8). Er zijn er in het geheel ongeveer 65 bewaard, naast | |
[pagina 7]
| |
ongeveer 150 kluchtenGa naar eind9, die ook wel verband kunnen houden met politieke en sociale toestanden, en die tussen 1440 en 1560 bijna uitsluitend in het Noorden geschreven zijn. Als een voorloper van de Franse klucht of ‘farce’ kan ‘le garçon et l'aveugle’ gelden, rond 1276 te Doornik gespeeldGa naar eind10, maar de oudste vermelding van een eigenlijke ‘farce’ is van 1385Ga naar eind11. De tekst kennen we niet. We kennen wel die van een zestal Vlaamse kluchten of ‘sotterniën’ uit dezelfde periode, bewaard in het Hulthemse handschrift dat naast een aantal kortere gedichten en het door een oeroud motief gedragen spel van de Winter en de Zomer de ridderlijke ‘abele spelen’ bevat, die, voorafgaande aan de burgerlijke literatuur, buiten het bestek van dit overzicht vallenGa naar eind12. De burgerlijke literatuur vergezelt de zich verplaatsende handel en industrie naar de Vlaamse steden, Oudenaarde, Brugge, Gent, later Brussel en Antwerpen (nog later Amsterdam!), terzelfdertijd als de Burgondische hertogen hun hofhouding naar het Vlaamse Noorden overbrengen. De verwantschap van het Vlaamse burgerlijke toneel met het Noord-franse is duidelijk, wat niet wil zeggen dat het Vlaamse van het Franse afhankelijk is. Er is vooreerst de gemeenschappelijke vorst van Franse oorsprong. In 1449 wordt te Brugge voor Filips de Goede een dodendans opgevoerd door een schilder uit Douai, Nicaise de Cambrai, en zijn gezellenGa naar eind13. In 1494 reizen Rijselse acteurs naar Mechelen om (waarschijnlijk geholpen door Mechelse figuranten) voor de hertog een mysterie op te voeren dat ze tien jaar vroeger te Rijsel hebben gespeeldGa naar eind14. Op de door de vorst gepatroneerde schuttersfeesten, die worden opgevrolijkt door muziek en toneel, worden ook Franssprekende gemeenten uitgenodigd. In 1394 behaalt Brugge de eerste, Dixmude de tweede prijs op een schuttersfeest te DoornikGa naar eind15. Het St. Jorisgilde van Oudenaarde verspreidt in 1408 een Franse uitnodiging voor een toneelprijskampGa naar eind16. Op een schuttersfeest te Doornik in 1455 waar ook toneel gespeeld wordt krijgen de rederijkers van Rijsel de eerste prijs voor de Franse opvoeringen, die van Ieper de eerste voor | |
[pagina 8]
| |
de NederlandseGa naar eind17. Volgens een andere bron wordt naast Rijsel niet Ieper maar Oudenaarde bekroond, dat zich met de tweede prijs tevreden stelt omdat Rijsel geleid wordt door Antoine, grand Bâtard van BurgondiëGa naar eind18. Op het groot schietspel van het St. Jorisgilde te Gent in 1498, dat zes à zeven weken duurt, waar Rijsel, Atrecht, Doornik, Mons, Ath, Nijvel, Binche optreden naast 24 Vlaamse en Brabantse steden, inbegrepen Berg op Zoom, worden voor de Vlaamse rederijkers die de wedstrijd komen opvrolijken twee zilveren kannen uitgeloofd en éen voor hen die ‘spelen in walscher talen’Ga naar eind19. In 1442 overhandigt Rijsel een geldsom aan een bode uit Brugge die een uitnodiging brengt voor een wedstrijd. In 1446 begiftigt ze Nicaise Berclau, ‘prestre et évesque des folz’ die de toneelgroepen van de processie van Ieper is gaan bekijkenGa naar eind20. De Vlamingen zullen ook wel naar het Zuiden gaan zien zijn. Althans wanneer nog in 1547 te Valenciennes de Passie wordt gespeeld ‘la foule y fut si grande’, schrijft een chroniqueur in de zeventiende eeuw, ‘pour l'abord des estrangers, qui y vindrent de France, de Flandre, et d'ailleurs...’Ga naar eind21. Op de exclusieve rederijkersfeesten, d.i. buiten het verband van het schuttersfeest, schijnt er niet zo veel kontakt met Franstalige gezelschappen geweest te zijn. Evenwel behaalt de H. Geest van Dixmude in 1394 een prijs te DoornikGa naar eind22, behalen de gezellen van Rijsel in 1415 een prijs te KortrijkGa naar eind23, behaalt Doornik in 1440 te Gent een prijs voor het Frans toneel, Oudenaarde voor het VlaamsGa naar eind24, behaalt in 1455 Ieper een prijs te RijselGa naar eind25, en speelt Nijvel in 1486 op het landjuweel te Antwerpen ‘int walsch’. In de tijd van Castelein hebben de Oudenaardse rederijkers (zij wonen dicht bij de taalgrens) vriendschappelijke betrekkingen met die van Douai en Doornik en Douai komt te Oudenaarde zelfs in het Frans spelenGa naar eind26, wat niet belet dat Castelein in een ballade van 1522 die van Doornik, dat sedert kort weer aan de Franse kroon behoort, uitscheldt om hun Fransgezindheid en omdat ze op hun toneel met 's keizers devies gespot hebbenGa naar eind27. In 1532 behaalt Mons een tweede prijs te BrusselGa naar eind28. Is de kennis van het Frans onder de Vlaamse rederijkers zeker niet zeer verspreid, ze is waarschijnlijk ook niet on- | |
[pagina 9]
| |
gewoon. Smeecken zou ook ‘in 't Waals’ gedicht hebbenGa naar eind29. Olivier de la Marche, die herhaaldelijk in Vlaanderen en Brabant verblijft, heeft er kontakt met Vlaamse rederijkersGa naar eind30. De Nederlandstalige gezelschappen blijken zich door een meer consequente en duurzame organisatie van de Franstalige te gaan onderscheiden. Zij beheersen ook meer absoluut het literaire leven in de landstaal en schijnen het om zo te zeggen geheel op te slorpen. Maar niet zonder uitzonderingen. Te Dendermonde werd in 1393 een zogenaamde ‘disputatie’ gehouden, onder voorzitterschap van Meester Renier en Meester Jan, stadsschoolmeesters, waarop ‘grooten weerden Meesters ende Clercken van vele diversche steden’ verschenenGa naar eind31 en in het begin van de 15e eeuw, vóor de invoering van het gedrukte boek, werden te Gent openbare voordrachten gehouden van letterkundige werkenGa naar eind32. Voor zover we weten werd de eerste eigenlijke rederijkerskamer, die van Het Boeck te Brussel, officieel gesticht in 1401, maar in dit jaar is er reeds een geregelde rederijkerskamer te Damme, vermits de zot van de kamer daar in dit jaar een nieuw habiet krijgt. We weten niet wie in 1400 de Verrijzenis Christi speelde te Deinze noch welke mysteriespelers te Gistel optraden in 1404Ga naar eind33. Wat moeten we juist verstaan onder de ‘ghesellen, die gespeelt hadden Groot-vastenavonde up de Halle’ te Tielt in 1402 en volgende jaren, volgens de stadsrekeningenGa naar eind34? Wat en door wie werd er gespeeld op het toneel, dat daar in 1411 ‘op de maerct’ werd opgetimmerd en dat door baljuw, schout en schepenen uit de hallevensters werd gadegeslagenGa naar eind35? Te Aalst wordt in 1418 een spel op de markt opgevoerd ‘in personagien van den kerstenen ende heydenen’Ga naar eind36. In 1426 gaan de gezellen van Oudenaarde naar een ebattementfeest te Duinkerke (het woord ebattement voor toneel komt het eerst voor in de stadsrekeningen van Oudenaarde van 1414); ze worden bij hun thuiskomst feestelijk onthaald. In 1427 verschijnen te Oudenaarde twee herauten met een uitnodiging voor rederijkersfeesten te Brugge en te Mechelen. In dit jaar wordt daar ook voor het eerst de naam vermeld van een spel dat niet in direkt verband staat met de processie of het kerkelijk feest, zij het dan nog steeds een godsdienstig | |
[pagina 10]
| |
stuk, de ‘historie van den miracle van Cambroen’, handelend over een in 1322 gebeurd mirakelGa naar eind37. Grammaye vermeldt een rhetorikaal feest te Brussel in 1429Ga naar eind38. In 1432 richten de gezellen van den esbattementen die de H. Sacramentsprocessie opluisteren er een in te GentGa naar eind39. De kamers ontstaan blijkbaar daar waar de door hen beoefende kunst een bestendige rol te vervullen heeft, in de jaarlijkse processies waarvan de kerk in de aanvang van de 15e eeuw veel werk begint te makenGa naar eind40, en bij andere feesten. In sommige steden kunnen we hun langzame geboorte op de voet volgen: Te Oudenaarde luisteren de Minderbroeders in 1409 de processie op met personages die rollen (spreuken, opschriften) dragen, op sleden. Er rijden ook wagens in waarop spelen vertoond worden, en op de straathoeken worden ‘togen’ vertoond, d.i. allegorische levende beelden, waarschijnlijk met muziek; 's avonds wordt er uitvoeriger toneel gespeeld in tegenwoordigheid van de stedelijke overheid. In 1412 wordt een presentwijn geboden aan ‘den ghesellen die metden Freren speelden in Sacraments-daghe’Ga naar eind41; twee wijken van de stad maken een toog waar de processie voorbijtrekt; in 1413 worden hier prijzen voor uitgeloofdGa naar eind42. Tot in 1501 trekken de Minderbroeders zelf hun vier sleden voort, dan wordt deze taak overgenomen door de rederijkers van Pax Vobis, die hiervoor dezelfde vergoeding van 8 ponden p. krijgenGa naar eind43. In de rekeningen van 1542 zien we dat iedere stadswijk te voorschijn komt met figuurlijke verbeeldingen, zo op sleden en op wagens als te voet en te paardGa naar eind44. Te Mechelen ontstaat de kamer De Peoene uit de gezellen die tijdens de processie het O.L. Vrouwespel opvoerdenGa naar eind45. In 1432 schrijven de gezellen van den ebattementen van Gent, die in 1431 voor het eerst vermeld worden om aan de H. Sacramentsprocessie te hebben deelgenomen, een dichtwedstrijd uit naar aanleiding van de geboorte van de eerste zoon van Filips de GoedeGa naar eind46: Wij mogen ze reeds rederijkers noemen. Maar te Lier wordt in 1456 een vat bier geschonken aan ‘den gesellen van den logien (d.i. de steenhouwers die bij de verbouwing van de kerk werkzaam zijn), die tspel speelden’Ga naar eind47, te Kortrijk gelasten in 1530 in een van de stadswijken ‘de ghesellen van | |
[pagina 11]
| |
der gulde van den hovekin’ zich met het opvoeren van het ‘spel van den hovekin’ tijdens de processieGa naar eind48, en nog in 1544 treden te Brugge de gezellen ‘van St. Gilliskercke’ opGa naar eind49. De rederijkkamers hebben dus geen absoluut monopool. Ook blijven de geestelijken op vele plaatsen een rol spelen naast de leken. De factors van de Leliebroeders te Brussel zijn vaak tevens proost van de Broederschap der Zeven Weeën die een zuiver godsdienstig gilde isGa naar eind50. De verenigingen van rederijkers hebben, evenals al de andere verenigingen, van kooplieden, van schutters, van de uitoefenaars van een bepaald ambacht, bepaalde religieuze voorschriften naast een utilitair (in het geval van de rederijkers als men wil een esthetisch) doel. Zij hebben evenals de andere gilden hun eigen beschermheilige en hun eigen door hen onderhouden altaar in de kerk. Men moet echter het aandeel van de kerk in het ontstaan van het middeleeuws toneel ook weer niet overschatten. Er moet een oeroude, buitenkerkelijke traditie geleefd hebben in de spelen, die bijv. de jeugd van verschillende wijken te Dendermonde in 1403 en 1404 met vastenavond opvoerdenGa naar eind51, en in de zogenaamde Meispelen van de rederijkers. En dan zijn er naast de kerkelijke ook de wereldlijke optochten van de blijde inkomsten: in 1483 krijgt Anton van den Eynde, ‘koning’ van ‘de groep van de Waterstraat’ te Dendermonde ‘de welke toochde personnagen’ bij de intrede van Filips de Schone, een vergoeding van de stadGa naar eind52. Bij deze wereldlijke optochten wordt hetzelfde embryonaire toneel opgevoerd als bij de processies. Een formeel verband, dat licht in naijver overgaat, is er zoals we reeds zagen met de schuttersgilden, oorspronkelijk de verdedigers van de stad en van de rechten van de vorst, die, wanneer de vorst bij voorkeur huurbenden in dienst gaat nemen, meer dilettantische groeperingen vormen maar zich toch in de gunst van de landsheer blijven verheugen. In 1356 waren de kruisboogschutters van Oudenaarde, omdat ze de eersten in het belegerde Brussel waren gedrongen, nog met ‘sekeren wijn die sy alle sondaghen drincken moghen’ begiftigdGa naar eind53. Als ze zich gaan oefenen of tegen andere steden gaan meten nemen de | |
[pagina 12]
| |
schutters toneelspelers mee om hen te vermaken. In een kroniek uit de eerste helft van de 16e eeuw wordt gesproken van een Oudenaards schuttersfeest in 1408, ‘een de meeste ende scoonste scutterie... die daer te voren hadde geweest in LX jaren... met al datter toe behoorde van batementeneGa naar eind54, van te vierne in alle hierberghen, van scoenen spelen te spelene’Ga naar eind55. De gezellen van den abattementen van Loo bij Veurne, die in deze stad optreden sedert 1422, waarvoor ze telkens met twee kannen wijns beschonken worden, trekken met de schutters mee naar Ieper in 1428. In 1443 vormen ze twee kamers, de Royaerts en de Groenaerts: In 1467 worden ze voor het eerst vermeld als Ghesellen van de RetorickeGa naar eind56. In 1434 worden op het schietspel van Menen ook prijzen uitgeloofd voor de ‘ghesellen van den esbattemente’, evenals op dat van Gent in 1440, dat minstens zes weken duurt en waar hertog Filips in meedoet en vijfenvijftig verschillende gilden, van Duinkerken, van Berg op Zoom, van Mechelen dat op zeven schepen, van Brussel dat op vijfhonderd paarden komt, allen in hun kostbare feestelijke kledijGa naar eind57. In 1498 verschijnen de Antwerpse kruisboogschutters te Gent met 1850 man, waarvan 600 te paard, de anderen in wagens behangen met rood laken dat na de feestelijkheden verdeeld wordt onder de armen van de stad. Die van Brugge worden aangevoerd door hun ‘koning’, Filips de SchoneGa naar eind58. Ze moeten zich uit een welstellende burgerij gerecruteerd hebben die over voldoende vrije tijd beschikte. Nochtans bevatten zij niet, althans niet hoofdzakelijk, de hóogste burgerij, van de lakenhandel bijv., die dicht bij de adel staat en diens levenswijze navolgt, en die rond 1300 tornooien inrichtte, zogenaamde feesten van de tafelronde, te Gent, Ieper, Doornik, Leuven en BruggeGa naar eind59. Het is na een van deze feesten, ingericht door het gilde van de Witte Beer te Brugge, dat Johanna van Navarra er zich over bekloeg dat in Vlaanderen alle vrouwen koninginnen waren. Sommige rederijkerskamers hebben als afdelingen van de schuttersgilden gedebuteerd, andere als groeperingen die de processies opluisterden, andere hebben zich van meetaf zelfstandig opgericht, maar er is altijd een onderling kontakt geweest. De schutters hebben natuurlijk ook de processies op- | |
[pagina 13]
| |
geluisterd met hun kleurrijke uniformen en zij zorgden te Brussel voor de opvoeringen van de zeven Bliscappen, door middel van de spelers waarover ze beschikten, althans in het begin: In 1560 blijkt de eerste Bliscap te zijn opgevoerd door spelers van de Corenbloem, de Mariacrans en den BoeckGa naar eind60. In 1559 spelen de rederijkers van den Boeck te Brussel een ‘proloog’ tegen de vijf ‘militaire’ gilden van de stad, die de leden van de rederijkerskamers steeds tot zich trachten te trekkenGa naar eind61, maar anderzijds sluiten in 1416 de broederschappen van St. Joris en van St. Sebastiaan te Tielt met het ‘gheselschap van der consten’ een verbond van vriendschapGa naar eind62. Als in 1525 de gilde van St. Joris te Oudenaarde de papegaai schiet, komen de rederijkers van Aalst esbattementen vertonen, die van Oudenaarde onthalen hen en krijgen daarvoor een subsidie van de stadGa naar eind63. In 1535 gaan de Oudenaardse schutters, allen in rood scharlaken gekleed, naar een schietspel van de voetboog te Brugge, vergezeld van enige Paxvobianen die esbattementen vertonen, vervaardigd door Castelein die meegaat en daarvoor twaalf pond p. van de stad krijgt. Veel rederijkers zijn zelf schutters. Die van de Nardusbloem van Goes op ZeelandGa naar eind64 richten ieder jaar een schieting in ‘met clapbooghen naer de papegaye’Ga naar eind65, die van de Violier te Antwerpen voeren in 1494 met de inkomst van Blanca-Maria, uxor Maximiliani, niet alleen ‘een refereynspel’ op maar ook een ‘tournoy, met 40 helmen’Ga naar eind66. De befaamde De Roovere was behalve een groot dichter volgens zijn biograaf ook ‘abel van den langhen sweerde’Ga naar eind67. |
|