Voorwoord
Bij het voltooien van mijn proefschrift wil ik graag iedereen bedanken die op de een of andere wijze bij het tot stand komen ervan heeft geholpen.
In de eerste plaats geldt dit natuurlijk mijn promotor Prof. Dr. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen, zonder wie dit onderzoek nooit begonnen en voltooid zou zijn. Tijdens een werkcollege heeft zij mijn belangstelling voor de renaissancistische letterkunde opgewekt en tevens heeft zij mij in contact gebracht met de arcadische literatuur. Haar stimulerende begeleiding van mijn doctoraalscriptie over de ‘Gezangen voor Elsryk’ is de directe aanleiding voor mijn promotie-onderzoek geworden. Haar voortdurende aandacht en steun zijn voor mij onontbeerlijk geweest.
Uiteraard wil ik in mijn dank ook Prof. Dr. A.L. Sötemann betrekken; zijn adviezen ten aanzien van de uiteindelijke vormgeving zijn zeer waardevol geweest.
Mijn speciale waardering gaat uit naar Margreet Davidse, steun en toeverlaat in moeilijke perioden, die telkens weer de nodige veranderingen, verschuivingen en verbeteringen in het typoscript moest verwerken. Steeds heeft zij meegeleefd met het wel en vooral het wee van het promoveren en zij was steeds bereid om waar zij kon, met raad en daad hulp te bieden.
Tenslotte gaat mijn dank uit naar mijn vriend en huisgenoot, die nog al eens wat heeft moeten verduren om dit onderzoek, zoals de paniek over een in Italië gestolen gewaand manuscript waardoor hij een vakantie bijna in rook zag opgaan. Voor de rest heeft het leven op een pastorie in het idyllische Zuid-Limburg alleen maar inspirerend gewerkt op een onderzoek over de pastorale letterkunde.
Chèvremont, februari 1987