Om uw adres te weten, heb ik het moeten inzien. Ik verlang niets vuriger, dan u in persoon daervoor verschooning te vragen, zoo gy my de eer van een bezoek schenken wilt.
Marie Jean, baron de Breteuil.’
Er volgde eene aenwyzing van woonplaets, en het uer, waerop de baron te spreken was.
De l'Hôpital was noch lomp, noch opzettelyk zonderling, noch zoo zeer een natuermensch, of hy vond het raedzaem die aenwyzing te volgen.
De baron de Breteuil was by weinigen onbekend. Julius vermoedde in hem een' beschermer. Eene bittere grimlach plooide zich om zynen mond. - Nogmaels eene proef genomen! sprak hy, toen hy in des barons kabinet werd binnen geleid.
De aenzienlyke man ontving hem met de welwillende beleefdheid, waervan sommige grooten zoo zeer den tact hebben, en die by hen opregte hartelykheid byna vergoedt.
De baron had het zakboekje van Julius ingezien. Hy had, in zyne los daerheen geworpene zinsneden, de vrye uitstorting van een overkropt gemoed, en bovenal den man van talent, herkend. Hy had met zyne vlugge bevatting, verdienste, zielenadel, miskenning, teleurstelling, behoefte gevonden in die pynlyke klagten, in de