Neen, Huizinga, niet: In de schaduwen van morgen. Maar: In het licht van den komenden dag. Eenige opmerkingen naar aanleiding van Huizinga's "In de schaduwen van morgen"
(ca. 1936)–P.R. Blok– Auteursrecht onbekend7. Uitzicht.‘Het uitzicht is in nevelen gehuld.’ Ja, voor wie niet ziet de teekenen des tijds en evenzeer voor wie die verkeerd ziet. Kort na den wereldoorlog publiceerde de ziener BollandGa naar voetnoot1) een ongelooflijk juisten kijk op wat de teekenen des tijds te zien en te verwachten gaven. Leefde hij nog, ik ben overtuigd dat hij naar aanleiding van ‘In de schaduwen van morgen’ een nieuwe publicatie het licht zou hebben doen zien, die in den geest zou zijn van deze mijn beschouwingen, zij het dan dat de mijne wat vorm en inhoud betreft, tegenover de zijne slechts een zeer flauw beeld te zien zouden geven. ‘Is er nog plaats voor een hoopvol slot....? Die plaats is er altijd, de hoop en het vertrouwen zijn nooit verboden,’ ‘klaagt’ Prof. Huizinga. Anders kan ik het moeilijk noemen. Maar voor wie gelooft in den dag van heden en wie de teekenen des tijds ziet met een open onpartijdig oog, niet blind voor de gevaren maar evenmin blind voor het licht, die leeft den dag van heden in een groot en vast vertrouwen. Men bewijst niemand een dienst door alle schaduwen van gisteren en vandaag aan te wijzen en bovendien die van morgen, tenzij dit noodig is omdat die schaduwen niet gezien worden. Maar ik geloof niet te veel te zeggen indien ik beweer, dat | |
[pagina 16]
| |
we de laatste decenniën meer dan genoeg schaduwen en duisternis gezien hebben en dat we die ook ten volle hebben beseft. Daarom is het nu niet meer het oogenblik om op die schaduwen, ook niet op die van morgen, te blijven wijzen. Wij weten dat er naast schaduwen vele en vele lichtplekken zijn. En niet enkelen. Zij zijn vele en groot en ze groeien dagelijks in aantal en omvang. En wanneer dan oorlogsschaduw dreigt en economisch noch bij ons noch bij anderen alles is zooals het zijn kon, dan kunnen wij ons daar overheenzetten in onze overtuiging dat er veel meer licht is dan Prof. Huizinga ziet. ‘Het gevoel een eindpunt te naderen,’ zegt hij, ‘is ons gemeenzaam genoeg geworden. We zeiden het al: een steeds verder gaande ontplooiïng van deze cultuur kan men zich niet alleen niet voorstellen, men kan ook nauwelijks denken, dat zulk een ontplooiïng geluk of verbetering zou inhouden.’ En omdat men het zich niet kan voorstellen of denken, is het uitgesloten? Dit is allerminst ‘wetenschappelijk gedacht’. Er is in den loop der eeuwen, Prof. Huizinga kan het weten, ontelbare malen een cultuur verder gekomen in strijd met alle voorstellingsvermogen van de levenden uit een vorig tijdperk van die cultuur. Vergelijk b.v. slechts die van omstreeks 1925 bij die van 1895! Waar liggen de redenen van onze hoop, neen van onze zekere verwachting? Naar mijn vaste overtuiging: in ons hersteld geloof in God en in den mensch zelf. Ook indien voortaan niet alles op rozen gaat en schaduwen mogelijk zijn, zal ons herrezen geloof en vertrouwen ons doen volhouden en den mensch tot loutering zijn. Het geloof aan God en dus ook het geloof aan den mensch als bezitter van een ziel, en het geloof in de toekomst van den mensch is herleefd. Dat geloof dragen we over op het opgekomen jongere geslacht, waarin ik onbeperkt vertrouwen heb. En zoo gaan we onzen weg met vasten tred, niet, met gebogen hoofd, in de schaduwen van morgen, maar, met het hoofd opgericht
in het licht van den komenden dag. |
|