Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 2
(1924)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekend
[pagina 665]
| |
Aanhangsel | |
[pagina 667]
| |
Bronnen der Nederlandsche geschiedenis
| |
[pagina 668]
| |
krijg tegenover elkander hebben gestaan, en dit zooveel mogelijk in de chronologische volgorde der behandelde gebeurtenissen. Drie rubrieken kunnen dus daarbij worden onderscheiden: de geschriften, die het dynastieke en politieke standpunt der spaansche regeering toelichten of in haar geest geschreven zijn; die, welke staan op het standpunt van het grootste deel der zuidelijke Nederlanders, die aan de katholieke religie vasthielden en trouw bleven aan het koninklijk gezag maar niet begeerden de bijzondere nederlandsche belangen ten eenenmale op te offeren aan de eischen eener dynastieke of algemeen europeesche staatkunde; eindelijk die, welke den opstand en de opstandelingen verdedigen en tot verklaring van de van die zijde voorgevallen feiten kunnen dienen. Het zal in vele gevallen ondoenlijk zijn de scheiding dier rubrieken consequent vol te houden maar in het algemeen schijnt deze indeeling rationeel te zijnGa naar voetnoot1). | |
A.
| |
[pagina 669]
| |
in de genoemde Coleccion verschillende uitgebreide correspondentiën ook voor de eerste, helft der 17de eeuw voorkomenGa naar voetnoot1). Al deze brieven geven ons gelegenheid een diepen blik te slaan in de denkwijze van de leiders der spaansche politiek en in hunne geheimste plannen en overwegingen tot de kleinste détails toe, in de wordingsgeschiedenis der staatkundige en militaire maatregelen tot onderdrukking van den opstand; de uit de Nederlanden gezonden berichten lichten ons bovendien in over de gebeurtenissen en de gevoelens aldaar zooals zij zich afspiegelden in de gemoederen der felste bestrijders van den opstand. Tot dezelfde rubriek behooren de notulen van den brusselschen Raad van State, opgemaakt door Berty en den eersten tijd van de troebelen toelichtendGa naar voetnoot2). Uit dezelfde soort van bronnen putte de in 1572 te Bonn geboren Jezuiet Famianus Strada, hoogleeraar te Rome, voor de samenstelling van zijn groot werk, De Bello BelgicoGa naar voetnoot3), loopend in twee ‘decaden’ over het tijdvak 1555 tot 1590. Met betrekkelijk groote onpartijdigheid, inzooverre als hij van het standpunt van Margaretha en Alexander van Parma de daden der spaansche regeering te Madrid aan een scherpe kritiek onderwierp, beschreef hij in aantrekkelijken latijnschen stijl de gebeurtenissen in de Nederlanden met gebruikmaking van alles, wat de vroegere geschriften benevens de ‘arcana tabularia’ der Farnese's (thans te Parma en te Napels bewaard) hem konden opleveren, zich richtend naar het voorbeeld van Tacitus en Sallustius en andere groote geschiedschrijvers der Oudheid. Zelfs tegenover prins Willem, dien hij als den ‘belli incentor’, als eerzuchtig opstandeling tegen zijn wettigen vorst, kenmerkt, treedt hij niet bijzonder fel op, gematigd als zijn geest steeds was en ook omdat hij schreef in een tijd, toen de herinnering aan den bijna een halve eeuw te voren gevallen Prins reeds eenigszins begon te verbleeken en tot een zachter oordeel ook bij diens vijanden kon brengen. Als een vervolg op Strada kan gelden Gallucci's gelijknamig belangrijk werk, loopend tot 1609. Gallucci was in het midden der 17de eeuw Jezuiet en hoogleeraar te Rome en gebruikte de brieven van Spinola (thans voor een deel te Rome in de Bibl. Casanatense), Neyen enz.Ga naar voetnoot4) In dien geest schreef in diezelfde dagen kardinaal Guido Bentivoglio, die van 1607 tot 1617 nuntius te Brussel was, zijn werk Delle guerre di FiandraGa naar voetnoot5) en zijn RelationiGa naar voetnoot6), beide meer nog van het roomsche geestelijke standpunt, van waar hij de dingen zag, dat van het spaansche, belangrijk vooral voor datgene, wat hij verhaalt van den algemeenen toestand der nederlandsche gewesten tijdens zijn nuntiatuur. Daarbij, ofschoon de spaansche politiek die der Curie volstrekt niet altijd was, zijn te noemen de door Brom en Hensen bewerkte Romeinsche bronnen over den kerkelijkstaatkundigen toestand der Nederlanden in de 16de eeuwGa naar voetnoot7). Merkwaardig zijn van deze zijde de in hoofdzaak militaire geschriften van spaansche en italiaansche veldoversten en krijgslieden uit de legers van Alva, Requesens, don Jan, Parma en Spinola, onder welke, met verwijzing naar de Correspondance du Duc d'Albe sur l'invasion du comte Louis de Nassau en FriseGa naar voetnoot8), in de eerste plaats genoemd moeten | |
[pagina 670]
| |
worden de ComentariosGa naar voetnoot1) van don Bernardino de Mendoça, die (1567-77) als generaal van Alva en Requesens, later als spaansch gezant te Londen en Parijs een groote rol in de nederlandsche troebelen en in de daartoe betrekkelijke politiek speelde. Zijn werk loopt over jaren van den oorlog, dien hij bijwoonde, en is vooral uit zijn eigen aanteekeningen en herinneringen samengesteld. Daarbij sluiten zich aan de merkwaardige Comentario van don Sancho de Londoño over den veldtocht van 1568Ga naar voetnoot2), de Mémoires van den spaanschen Antwerpenaar M.A. Del Rio over de dagen van don JanGa naar voetnoot3) (1576-78) en zijn Commentarius brevisGa naar voetnoot4) over de Nederlanden na den dood van Parma, toen hij weder hier was (1592-96), te zamen uitgegeven met de beschrijving der daden van Spinola door Gamurino. Van denzelfden aard zijn ook de geschriften van Carnero: Historia de las guerras civiles (1559-1609); van Campana: Della guerra fatta per difesa de religione (1559-1600); van Conestaggio: Delle guerre della Germania inferiore (1555-1600); van Cornejo: Sumario de las guerras civiles; van Lanario: Le guerre di Fiandra (1559-1609); van Ulloa: Commentarii della guerra nelli Paesi Bassi (1585); van Giustiniano: Delle guerre di Fiandra (1601-9); van den zeer geloofwaardigen en goed onderrichten Coloma: Las guerras de los Estados Baxos (1588-1599)Ga naar voetnoot5); van den Brusselaar J.B. de Taxis: CommentaiiGa naar voetnoot6), loopend over 1559 tot 1598 en veel mededeelend uit eigen ondervinding over de tijden van Requesens, don Jan en de Ligue-oorlogen in Frankrijk, die hij als ambassadeur te Parijs bijwoonde; van Verdugo: Commentario, belangrijk voor den krijg in het NoordenGa naar voetnoot7); de brieven van Francisco de MendoçaGa naar voetnoot8), het werk van Adriani: Istoria de' suoi tempi (1536-1574), Villalobos y Benavides, Comentarios de las cosas sucedidas en los Paises Bajos (1594-1598), enz. In de meeste van die werken zijn staatkundige en militaire berichten uit verschillende bronnen, vooral van medewerkers en ooggetuigen, dooreengemengd. Voor het tijdvak van Ernst en Albrecht van Oostenrijk zijn ook de omvangrijke Annales Ferdinandei van den oostenrijkschen geschiedschrijver KhevenhillerGa naar voetnoot9), die met het vervolg tot 1637 loopen, dikwijls zeer belangrijk, daar zij voor een groot deel uit de archieven van den keizerlijken Hofburg te Weenen, uit de archieven dus ook van keizer Rudolf II en keizer Matthias, zijn geput; ook voor den lateren oorlog, waarvoor de geschriften van VincartGa naar voetnoot10) over de laatste campagnes vóór den vrede de reeks dezer werken waardiglijk sluiten. Met den vrede van Munster houdt de geschiedschrijving over deze periode van spaansche zijde eigenlijk op: de spaansche natie had hare rol in de wereldgeschiedenis zoo goed als vervuld en hare hooghartigheid verbood haar zich verder in te laten met de herinneringen aan een der voornaamste oorzaken van haar verval. Eerst de 19de eeuw, met hare wetenschappelijke behandeling der geschiedenis door ruime uitgave van de | |
[pagina 671]
| |
bronnen, deed ook in Spanje de belangstelling voor dit tijdperk herleven. De uitgave der Documentos ineditos sedert 1843, een gevolg van Gachard's onderzoekingen, gaf aanleiding tot meerdere publicatiën van dien aard, elders tot bewerking der geschiedenis van Philips II en zijn opvolgers in werken als die van Forneron (1880-82), die echter den toets eener wetenschappelijke kritiek niet kunnen doorstaan, voorzoover de nederlandsche geschiedenis betreft, ook al staan zij in dit opzicht hooger dan het beroemde werk van Cabrera de Cordova: Felipe Segundo, Rey de España, dat in 1619 te Madrid uitgegeven, in 1876-77 aldaar werd herdrukt met bijvoeging van het aan de eerste uitgave ontbrekende tweede deel. Ook Coloma gaf in 1605 een italiaansche biografie van Philips II uit, Dumesnil in 1822, Clausel in 1913 in het Fransch. Belangrijk is ten dezen ook de Passe-temps van Johan l'Hermite, kamerheer van Philips II in diens laatste jarenGa naar voetnoot1). | |
B
| |
[pagina 672]
| |
geschriften van Assonleville's schoonzoon, Renon de France, Histoire descauses de la désunion, révoltes et altérations des Pays-Bas (1555-1592)Ga naar voetnoot1), een dikwijls tot het opnemen van praatjes en geruchten afdalende beschrijving, doch belangrijk voor wat er in de waalsche gewesten voorviel en door vele berichten uit de papieren zijns schoonvaders, die onder Margaretha van Parma een zoo groote rol speelde. Weinig hooger staan in dit opzicht de belangrijke Mémoires (1559-1578) van den president van den Raad van Artois, Pontus PayenGa naar voetnoot2), ook heftig anti-protestant en fel vijand van Oranje. Minder heftig maar toch van hetzelfde karakter zijn de Mémoires van ChampagneyGa naar voetnoot3), van Emmanuel de Lalaing, baron van MontignyGa naar voetnoot4), de Mémoires annoymes sur les troubles des Pays-Bas (1565-1580)Ga naar voetnoot5), de brieven van verschillende waalsche edelen dier dagenGa naar voetnoot6), der door Kervijn de Volkaersbeke en Diegerick uitgegeven Documents inédits concernant les troubles des Pays-Bas (1577-1584)Ga naar voetnoot7), belangrijk vooral voor de kennis der beweging onder den waalschen adel tijdens de Pacificatie, de regeering van don Jan en het eerste optreden van Parma. In het Noorden woonachtig maar eerst tijdelijk en na de verovering van Deventer door Maurits in 1592 voorgoed naar het Zuiden uitgeweken, schreef de geleerde Delvenaar Pontus de Huyter of Heuterus, die nauwelijks aan den gorkumschen moord tijdens Lumey ontsnapte, later op zijn reizen vele boekerijen doorzocht en vele tijdgenooten raadpleegde ten behoeve zijner historische studiën, welker resultaten hij o.a. nederlegde in zijn aan Philips II opgedragen Rerum Burgundicarum libri sex en zijn aan aartshertog Albrecht opgedragen Rerum Belgicarum libri quindecim, de laatste loopend tot 1565 en voortgezet in het verboden en bijna vernietigde werk Historia Secessionis Belgicae, dat tot 1575 heeft geloopenGa naar voetnoot8) maar dat wij thans niet verder dan 1569 bezitten. De amersfoortsche, waarschijnlijk te Dokkum geboren geestelijke Michaël ab Isselt schreef, behalve over den keulschen oorlog tusschen aartsbisschop Gebhard en diens tegenstander, een Historia belli civilis Coloniensis, een Historia sui temporis tot 1586 in den vorm van jaarboeken, breedvoerig vooral over de nederlandsche onlusten sedert 1566; hij leefde na den val van Nijmegen in 1592 nog vijf jaren te KeulenGa naar voetnoot9). Van zijn handGa naar voetnoot10) is ook het eerste gedeelte van de merkwaardige compilatorische jaarboeken, bekend onder den naam van Mercurius Gallo-BelgicusGa naar voetnoot11), beginnend met 1588 en, na zijn dood, te Keulen en Frankfort tot omstreeks 1625 voortgezet door dergelijke compilatoren en veelschrijvers als hij was. Een dezer vervolgen, de Mercurius Gallo-Belgicus succenturiatus van den geleerden dantziger compilator Gothard Arthus, eigenlijk meer een vervolg op Sleidanus' beroemd werk over Karel V, onderscheidt zich van de vroegere geschriften van dien naam door zijn sterk luthersche, anti-katholieke kleur en is daarom ook gunstig voor de partij van den opstand, voor de Nederlanders in het algemeen gestemd. Het laatste werk, door verschillende personen voortgezet, loopt tot na het midden der 17de eeuw. | |
[pagina 673]
| |
Deze geschriften, de merkwaardige feiten van den tijd op staatkundig en militair gebied verhalend, zijn eigenlijk voortbrengselen der toenmalige journalistiek. De grondlegger dier journalistiek, de Oostenrijker Michaël von Aitzing (Aitzinger), die sedert 1583 ten behoeve vooral van den koopman de vroegere ‘tijdcorrespondentie’ in losse berichten, sedert de eerste helft der eeuw nu en dan door den druk verspreid, door meer samenhangende en in verband met de groote handelsmissen op vaste halfjaarlijksche termijnen verschijnende werken van dien aard verving, gaf in 1581 ook het bekende vrij onpartijdige werk: De Leone BelgicoGa naar voetnoot1) uit, een historisch-geografische beschrijving van den toestand der Nederlanden sedert 1559 tot op zijn eigen tijd. Hij had hier sedert 1568 een groot deel van zijn leven, meer dan 23 jaren doorgebracht en ‘rerum, personarum ac temporum vicissitudines’ met aandacht gadegeslagen; later leefde hij te Keulen en gaf er zijn periodieke Relationes Historicae uit, die van 1580 tot 1599 loopen, naast de latere uitgaven van zijn Leo Belgicus, verrijkt met een groot aantal voortreffelijke platen van den uitnemenden graveur Frans Hogenberg, die met name de belegeringen, stedeplannen, legerkampen en veldslagen voorstelde en ook zelf hier te lande geweest was. Deze laatste werken wijzen op den ijver, waarmede men te Keulen den loop der zaken in de Nederlanden toelichtte ten einde ook op deze wijze de belangen der katholieke politiek te dienen; vooral de keulsche Jezuieten blijken op deze historiografische werkzaamheid een grooten invloed gehad te hebben. Tot dezelfde rubriek van geschriften behooren werken als dat van den keulschen karthuizer Surius: Commentarius brevis rerum in orbe gestarumGa naar voetnoot2), loopend van het begin der 16de eeuw tot de inneming van Middelburg in 1574; de Commentarii van den antwerpschen jurist Joannes Carolus, procureur-generaal aan het hof van Friesland, later raadsheer en vice-president van den hoogen raad te Mechelen: De Rebus Casparis a Robles Billaeo in Frisia gestisGa naar voetnoot3), loopend over het jaar 1573 en de daden van Robles verheerlijkend; de Onpartydighe Verklaringhe der oorsaken des Nederlantsche oorloghs (1566-1608)Ga naar voetnoot4), de Annales Ducum seu Principum Brabantiae (tot 1609)Ga naar voetnoot5) van den geleerden utrechtschen geestelijke Franciscus Van der Haer (Haraeus), een handig compilator, die het laatste deel van zijn werk later zeer verbeterde; de Veridicus BelgicusGa naar voetnoot6) van den geleerden en heftigen brusselschen Jezuiet Carolus Scribanius, die lange jaren in Antwerpen leefde, er een grooten invloed ook in koopmanskringen had, met de aanzienlijkste staatslieden en geleerden van zijn tijd in betrekking stond en de geschiedenis van den nederlandschen opstand tot na het Bestand in anti-protestantschen geest beschreef; de sterk katholieke Annales (over 1566 tot 1616) van den leidschen in Den Haag gevestigden advocaat Frans van DusseldorpGa naar voetnoot7), die in 1599 geestelijke werd en zich eindelijk te Keulen vestigde, waar hij in 1630 overleed; de Opkomste der Nederlantsche beroerten van den te Haarlem geboren Jezuiet Augustinus van TeylingenGa naar voetnoot8), enz. Als het beste van al deze geschriften wordt na dat van Florentius van der Haer vrij algemeen erkend het merkwaardige boek van den | |
[pagina 674]
| |
henegouwschen jurist Nicolaus Burgundius, hoogleeraar te Ingolstadt en historieschrijver van hertog Maximiliaan van Beieren, later raadsheer in den Raad van Brabant en kort voor den vrede van Munster als zoodanig gestorven. Hij schreef een in uitstekend Latijn bewerkte Historia Belgica ab anno 1558Ga naar voetnoot1) tot de komst van Alva, opgesteld met behulp der papieren van Viglius en Tisnacq en der briefwisseling tusschen Philips II en Margaretha van Parma, die hij grootendeels tot zijn beschikking had. Hoewel schrijvend ‘sine amore, sine odio partium, quibus hactenus vitiis maxime laboratum est,’ staat hij toch in onpartijdigheid niet zoo hoog als Van der Haer. Merkwaardig is ook de groote CronyckeGa naar voetnoot2) van Adriaan van Meerbeeck, rector te Aalst, die van een katholiek standpunt tegenover de gereformeerde schrijvers Van Meteren, Baudart, Le Petit e.a. de historie trachtte te beschouwen volgens de beginselen, door de katholieke schrijvers over den opstand voorgestaan. Zijn Nederlantsche MercuriusGa naar voetnoot3) behoort eigenlijk tot de bovengenoemde reeks van tijdkronieken van katholieke zijde. Van officieele of officieuse staatsstukken, die tot deze rubriek kunnen gerekend worden, is uit den aard der zaak weinig sprake; de denkbeelden van deze spaanschgezinde Nederlanders, Duitschers enz. komen intusschen in sommige documenten van deze soort duidelijk uit. In dit verband mag worden gewezen op de vertoogen der Staten-Generaal en der gewestelijke Staten van het Zuiden, der gouverneurs en overheidspersonen van minderen rang, gericht tot de regeeringen te Madrid en te Brussel, tot den Koning en zijn landvoogden in de Nederlanden en in allerlei verzamelwerken en reeds genoemde geschriften gedrukt. In het bijzonder moet hierbij de aandacht worden gevestigd op de Actes des Etats Généraux, door den rusteloozen Gachard voor dezen tijd bijeengebracht in drie verzamelingen, de Actes van 1576 tot 1585Ga naar voetnoot4), die van 1600Ga naar voetnoot5) en die van 1632Ga naar voetnoot6), welke documenten een goed denkbeeld kunnen geven van wat er omging in de gemoederen van hen, die, trouw aan het koninklijk gezag en aan het voorvaderlijk geloof, de nederlandsche belangen niet aan de monarchaal-politieke plannen der spaansch-habsburgsche dynastie wilden opgeofferd zien. De eerste deelen dezer Actes ontvingen aanzienlijke aanvulling uit Japikse's monumentale uitgave der Resolutiën van de Staten-GeneraalGa naar voetnoot7). Met den vrede van Munster nam ook de geschiedschrijving in dezen zin betreffende den nederlandschen opstand voorloopig een einde. De glans der noordelijke republiek, de achteruitgang op geestelijk en stoffelijk gebied van de onder spaansch en oostenrijksch wanbeheer zuchtende provinciën van het Zuiden gaven daar weinig lust om zich in de ongeluksjaren van den opstand te verdiepen; de katholieke bewoners van het noorden waagden het van hun kant niet ergernis te wekken door uitgave van een eenigszins op den voorgrond tredende afwijkende beschouwing van de verhalen aangaande de wording van den staat der Vereenigde Nederlanden, die hunne gevoelens zou hebben vertolkt, ook al hadden zij onder de hunnen mannen geteld, in staat om dit werk te verrichten. Eerst in het midden der 18de eeuw, ten tijde van Maria Theresia, ondernam een raadsheer in den raad van Vlaanderen, L.J.J. van de Vynckt, het weder de ‘Troubles des Pays-Bas’ van een katholiek, zuid-neder- | |
[pagina 675]
| |
landsch standpunt te behandelen met gebruikmaking van staatsstukken uit de zuid-nederlandsche archieven, die de oostenrijksche gezant, graaf Cobenzl, tot zijn beschikking deed stellen. Dit merkwaardige in het Fransch geschreven boek, aanvankelijk alleen in ms. bekend, werd in 1793 in het Duitsch, in 1822 herhaaldelijk in het fransche origineel uitgegeven, in 1823 eindelijk in het Nederlandsch vertaald onder den titel: Nederlandsche beroerten onder Philips IIGa naar voetnoot1). Later legden Leo en Holzwarth, in hunne werken: Zwölf Bücher Niederländischer GeschichtenGa naar voetnoot2), en Abfall der NiederlandeGa naar voetnoot3), den grondslag voor een verdere beschouwing van dit standpunt. Onder den invloed der herleving van de wetenschap onder de katholieken van Nederland en België sedert het midden der eeuw gaven vooral Nuyens in zijn geschiedenis der Nederlandsche Beroerten der 16de eeuw, ‘uit een katholiek oogpunt beschouwd’Ga naar voetnoot4), en Kervijn de Lettenhove, in zijn belangrijk, immers zeer' gedocumenteerd en goed geschreven boek Les Huguenots et les GueuxGa naar voetnoot5), tegenover de geschriften van protestantsche zijde hunne beschouwingen over den opstand, zijn oorzaken, zijn verloop en zijn gevolgen ten beste. Zoowel in Nederland als in België werden sedert vele kleinere studiën van datzelfde standpunt uit door katholieke auteurs geschreven en in katholieke tijdschriften, als De Katholiek, het Archief voor het aartsbisdom Utrecht en dat voor het bisdom Haarlem, vele gegevens aan het licht gebracht, die moesten dienen om het recht van deze beschouwingswijze te staven. Voornamelijk de eerste jaren van den opstand, met name de figuren van den Prins van Oranje en zijn voornaamste aanhangers, werden ijverig bestudeerd. Vele van deze geschriften en kleinere bronnenuitgaven brachten bruikbare elementen aan voor een onpartijdige beoordeeling; vele andere echter zondigden door schromelijke overdrijving en heftige partijdigheid, even schromelijk en heftig trouwens soms als de geschriften van sommige verdedigers van dit standpunt in den woeligen tijd van den opstand zelf. Met name de feestelijke herdenking in Nederland van belangrijke gebeurtenissen uit de dagen van den opstand, sedert die van den slag bij Heiligerlee in 1868 tot die van den slag bij Mook 1891, gaf aanleiding tot de uitgave van geschriften van polemischen aard, waarin katholieke en niet-katholieke geschiedschrijvers hun standpunt ten opzichte dezer feestvieringen trachtten te verdedigen en opnieuw de aandacht werd gevestigd op den aard en de leemten der traditie omtrent de behandelde gebeurtenissen. Die polemiek leverde daardoor menigmaal eenige vrucht op, zoowel voor de beoordeeling der waarde van sommige bronnen en voor de kennis der feiten uit die dagen als voor de beoefening der historische kritiek in het algemeenGa naar voetnoot6). | |
C.
| |
[pagina 676]
| |
van de zijde der opstandelingen, die reeds van den beginne af het belang eener krachtige actie in de pers hebben ingezien, of, door het treffende, het roemvolle van den gevoerden strijd opgewekt, menig verhaal van het gebeurde te boek stelden. Evenals van spaansche zijde bestaat ook van staatschen kant een uitgebreide briefwisseling der leiders. In de eerste plaats moet daarbij de aandacht worden gevestigd op de voortreffelijke verzameling Archives ou Correspondance inédite de la Maison d'Orange-NassauGa naar voetnoot1), bijeengebracht door Groen van Prinsterer en, vooral wat de eerste serie betreft, door dezen uitnemenden kenner van het hier besproken tijdvak afgedrukt in over het algemeen bruikbaren, maar verre van diplomatisch nauwkeurigen tekst en voorzien van belangrijke aanteekeningen en toelichtingen. Het werk is verdeeld in twee serieën: de eerste loopend over het tijdvak van prins Willem I en eindigend met zijn dood in 1584; de tweede, daaraan onmiddellijk aansluitend maar minder omvangrijk, minder volledig en, ook wat de aanteekeningen betreft, minder uitvoerig en nauwkeurig bewerkt, eindigend met den overtocht van prins Willem III naar Engeland in 1688. De meeste stukken, in deze deelen opgenomen of behandeld, zijn afkomstig uit het Koninklijk Huisarchief te 's Gravenhage; vele andere werden aan de archieven te Besançon, Parijs, Brussel, Cassel, Wiesbaden enz. ontleend. Een noodzakelijke aanvulling van dezen arbeid leverde voor den tijd van prins Willem het werk van Gachard, Correspondance de Guillaume le TaciturneGa naar voetnoot2), uit de door Gachard onderzochte archieven te Brussel, Parijs, Londen, Simancas, Madrid, enz. bijeengebracht en op zijn gewone wijze met weinig beteekenende aanteekeningen maar uitvoerige ‘introductions’ voorzien. Belangrijke bijdragen van denzelfden aard geeft ook Bondam's Verzameling van onuitgegeven stukken tot opheldering der vaderlandsche historie (1576-1578)Ga naar voetnoot3), en de daarbij zich aansluitende met uitvoerige en zeer belangrijke aanteekeningen voorziene uitgave van P.L. Muller en A. Diegerick, Documents concernant les relations entre le Duc d'Anjou et les Pays-Bas (1576-1584)Ga naar voetnoot4). Kleinere aanvullingen van deze brievenverzamelingen gaven Van Someren in zijn Correspondance du prince Guillaume d'Orange avec Jacques de Wesembeke 1567-1573Ga naar voetnoot5), geput uit de papieren van den laatste, die met den Prins in nauwe betrekking stond; Marchegay in zijn Lettres de Louise de ColignyGa naar voetnoot6) en die van Charlotte de BourbonGa naar voetnoot7); Blok in zijn Correspondentie van en betreffende Lodewijk van NassauGa naar voetnoot8). De uitkomsten van het onderzoek, door Blok en onder diens toezicht door Brugmans en Busken Huet te Londen en Parijs, door Bussemaker in Spanje, verder in scandinavische, italiaansche, duitsche en oostenrijksche archieven ingesteld naar Archivalia belangrijk voor de geschiedenis van NederlandGa naar voetnoot9), brachten nadere kennis van een groot aantal totnogtoe, niettegenstaande de vele breede uittreksels in Motley's Rise en United Netherlands en andere boeken weinig of niet bekende documenten betreffende het tijdvak van den oorlog. Marnix' uitgebreide | |
[pagina 677]
| |
correspondentie en geschriften op godsdienstig en kerkelijk gebied werden verzameld door Van ToorenenbergenGa naar voetnoot1); een aantal zijner brieven gaf verder Lacroix uit in zijn Correspondance et mélangesGa naar voetnoot2). Van der Schueren bezorgde de uitgave der Brieven en onuitgegeven gedenkstukken van Arend van DorpGa naar voetnoot3). Bussemaker bewerkte in zijn boek: De afscheiding der Waalsche gewesten van de Generale UnieGa naar voetnoot4), een zeer aanzienlijke hoeveelheid bescheiden voornamelijk uit de belgische archieven, waaruit hij in bijlagen vrij wat publiceerde over het tijdvak 1576-1579. Aan allerlei archieven ontleende Trosée in zijn boek over het verraad van George de Lalaing, graaf van RennenburgGa naar voetnoot5), een aantal stukken over deze belangrijke gebeurtenis in het Noorden. Een menigte overal verspreide losse brieven van den Prins en zijn voornaamste medehelpers kunnen tot aanvulling van de genoemde meer samenhangende publicatiën dienenGa naar voetnoot6). Voor geen tijdvak onzer geschiedenis kunnen wij beschikken over een zoo groot getal belangrijke, uit de pen der hoofdpersonen zelf gevloeide geschriften betreffende de gebeurtenissen van hun tijd; het aantal der gedrukte brieven en memoriën van den Prins zelven bedraagt zeker meer dan 1000 en die van zijn vrienden en medestanders overtreffen de zijne vele malen in getal, hoewel niet in beteekenis. Ook voor het tijdvak van Oldenbarnevelt en dat van Maurits en Frederik Hendrik bezitten wij een aantal dergelijke bescheiden naast die in de Archives van Groen van Prinsterer en die, vermeld in genoemde Archivalia, beide ook over de latere tijdvakken loopend. De Gedenkstukken van Johan van Oldenbarnevelt en zijn tijd, loopend tot 1609, uitgegeven met inleiding en aanteekeningen door M.L. van DeventerGa naar voetnoot7), schenken inzicht in des advocaats denkbeelden en politiek vóór het Bestand. Voor den lateren tijd bezitten wij in druk, naast de breede uittreksels uit zijn brieven in Motley's John of Barneveld, voornamelijk de stukken uit zijn proces, met name zijn VerhoorenGa naar voetnoot8) en het tegen hem gerichte IntenditGa naar voetnoot9) met bijbehoorende bewijsstukken, het Verhaal van zijn knecht Jan Francken betreffende zijn gevangenschapGa naar voetnoot10), de mededeelingen in de Waerachtige Historie en de Historie van het leven en sterven enz.Ga naar voetnoot11). Merkwaardig is ook des advocaats memorie over de guliksche zakenGa naar voetnoot12). Daarbij sluiten zich voor den ouderen tijd aan de Correspondence of Leicester during his government in the Low CountriesGa naar voetnoot13) en Cornelis Pz. Hooft's Memoriën en AdviezenGa naar voetnoot14), zoo belangrijk voor de kennis der regeeringsbeginselen omstreeks 1600; voor de latere jaren de brieven en | |
[pagina 678]
| |
andere geschriften van Hugo de Groot, Uyttenbogaert, Pieter Cz. Hooft, Const. Huygens, Van Aerssen, Van Baerle, de fragmentarische gedenkschriften van den thesaurier-generaal Joris de Bye, enz. Vooral de brieven van De Groot en die van Uyttenbogaert verdienen hier genoemd te worden, de eersten in de groote verzameling daarvan op weinig kritische wijze ten deele bijeengebrachtGa naar voetnoot1) maar sedert met een groote menigte vermeerderdGa naar voetnoot2); de laatsten in een omvangrijke uitgave verzameldGa naar voetnoot3), belangrijk zoowel voor de staatkundige als voor de zoo gewichtige kerkelijke geschiedenis van dien tijd, over welke laatste vooral de Werken der MarnixvereenigingGa naar voetnoot4) en de Acta SynodaliaGa naar voetnoot5) over het tijdvak 1572-1620 een helder licht hielpen verspreiden. Over De Groot's proces bezitten wij, behalve zijn beroemde VerantwoordinghGa naar voetnoot6), nog zijn uitgebreide Verhooren en andere bescheiden betreffende zijn rechtsgedingGa naar voetnoot7). Hooft's brieven met die van Van Baerle, Constantijn Huygens e.a. vormen een schat van bescheiden betreffende de letterkundige en algemeene vaderlandsche geschiedenis dier dagen, waarover in de tweede helft dezer eeuw veel licht is opgegaan, dank zij ook den studiën van Jonckbloet, Penon, Kalff, Worp, e.a. Minder goed dan van de spaansche zijde waren wij tot voor kort van die der opstandelingen voor den eersten tijd van den opstand omtrent de krijgsbedrijven ingelicht: de spaansche officieren waren toen blijkbaar mannen van hooger litteraire ontwikkeling, van hooger beschaving dan die, waarop de hoplieden van den Prins aanspraak konden maken. De Engelschman Roger Williams, die in het begin van den krijg zijn later in het Nederlandsch vertaalde MemoriesGa naar voetnoot8) opstelde, vindt een tegenhanger in den staatschen soldaat, later hopman Splinter Helmich, die zijn krijgsavonturen van 1572-1587 beschreefGa naar voetnoot9). Daarbij sluiten zich dan aan Francis Vere's Commentaries over 1589-1600Ga naar voetnoot10), Fleming's OostendeGa naar voetnoot11), Vervou's Eenige gedenckwaardige geschiedenissenGa naar voetnoot12), vooral belangrijk voor de krijgsverrichtingen van Willem Lodewijk in het Noorden; Orlers' Nassausche LaurencransGa naar voetnoot13), voor de krijgsverrichtingen van Maurits; het voortreffelijke Journaal van Anthonis DuyckGa naar voetnoot14), die als fiscaal Maurits op zijn krijgstochten vergezelde (1591-1602). Voor den tijd na het bestand heeft men de veelbesproken Mémoires de Frédéric-Henri, door dezen zelf bewerkt, later met correctiën van Huygens voorzienGa naar voetnoot15). Over den laatste zijn nog De Groot's Obsidio GrollaeGa naar voetnoot16) en Boxhorn's Obsidio BredaeGa naar voetnoot17) benevens de brieven van Const. | |
[pagina 679]
| |
HuygensGa naar voetnoot1) van veel belang. Thans bezitten wij in de groote uitgave van het Krijgshistorisch Archief te 's Gravenhage: Het Staatsche Leger, een belangrijke reeks van gegevens over de militaire zaken tijdens den oorlogGa naar voetnoot2). In sommige collectiën van brieven, met name Groen's Archives en Muller's Documents over Anjou, zijn ook allerlei eigenlijke staatspapieren opgenomen: verdragen, memoriën, remonstrantiën, ordonnantiën enz. Van geheel officieelen aard zijn in de eerste plaats de Resolutiën der Staten-Generaal sedert 1577, waarvan thans de serie, voorloopig tot 1609 toe, in bewerking is en reeds eenige deelen verschenen zijnGa naar voetnoot3). Dan de belangrijke Resolutiën der Staten van Holland en West-Friesland, van 1524 af ten deele in het Register van Aert van der Goes, maar na 1560 in bijna onafgebroken serie tot het einde der Republiek voorhanden, sedert omstreeks 1670 uitgegeven met indices en met de Secrete Resolutiën van na 1653, alles te zamen een voor den eersten tijd minder, maar later volledige collectie vormend van 269 deelen. Deze gedrukte besluiten der machtigste provincie, volgens de toenmalige gewoonte dikwijls met meer of minder uitgebreide opmerkingen omtrent de gevoerde discussiën en de tot de resolutiën leidende overwegingen voorzien, hebben een zeer groot gewicht. Vroeger ontbraken in de serie behalve de berichten omtrent sommige dagvaarten voor den tijd onmiddellijk na 1568 de resolutiën van 1 Sept. 1577 tot 24 Aug. 1578 maar thans zijn deze laatsten ten minste uit de papieren van Hugo de Groot teruggevonden en uitgegevenGa naar voetnoot4). Eigenlijke notulen der Staten van Holland werden niet gehouden maar sommige stedelijke pensionarissen en andere stedelijke afgevaardigden in de Staten hielden voor zichzelf of voor hunne steden min of meer uitvoerig aanteekening van het verhandelde, zoodat men in de stedelijke vroedschapsresolutiën enz. kans heeft om eenige verdere inlichting aangaande de Statenvergaderingen te vindenGa naar voetnoot5). Merkwaardig is vooral de uitgave van de Notulen der hollandsche Statenvergadering van 19 Juli-27 Juli 1572Ga naar voetnoot6), zoo belangrijk voor den aanvang van den opstand in Holland. Van de Resolutiën der overige provinciale Staten zijn slechts weinige fragmenten gedrukt in verschillende verzamelingen. In Zeeland is men hiervan beter voorzien geweest maar slechts een enkel volledig exemplaar der Notulen van de Staten aldaar schijnt meer voorhanden te zijnGa naar voetnoot7). Ook van den Raad van State bestaan geen gedrukte notulen of aanteekeningen van dien aard; van de ‘petitiën’ van dien Raad en de Staten van Oorlog vindt men belangrijke uittreksels bij Aitzema. De ordonnantiën en plakkaten van de Staten der verschillende gewesten zijn grootendeels opgenomen in de omvangrijke gewestelijke Plakkaat- en Charterboeken, door geleerde verzamelaars der 17de en 18de eeuw bezorgd. Voor Holland en Zeeland bezitten wij het Groot-Placcaatboek 1576-1785, | |
[pagina 680]
| |
verzameld door Cau, Van Leeuwen, Scheltus en Van der LindenGa naar voetnoot1); voor Utrecht dat van Van de WaterGa naar voetnoot2); voor Gelderland dat van Van Loon en Cannegieter over de jaren 1577-1740Ga naar voetnoot3); voor Friesland tot 1686 het Groot Placcaat- en Charterboek van SchwartzenbergGa naar voetnoot4). Belangrijk zijn ook de gewoonlijk breede officieele verbalen der gezantschappen naar vreemde mogendheden, waarvan enkele zeer belangrijke gedrukt zijn in verschillende geschriften over dezen tijd, met name in de Gedenkstukken van Oldenbarnevelt, terwijl van andere in werken als die van Motley, van Arend, Van Rees en Brill, in S. Muller's Mare Clausum, Waddington's République des Provinces Unies, enz. stukken, vertalingen of breede uittreksels zijn opgenomen. Een volledige uitgave vooral van de instructiën aan onze gezanten medegegeven, zou van beteekenis zijn voor de kennis der staatsche diplomatie in die moeilijke dagenGa naar voetnoot5). Tot deze rubriek van diplomatieke stukken behoort ook de reeks van vreemde gezantschapsberichten en agenten-correspondentiën, waarvan voor dezen tijd een groot aantal reeds in druk is uitgegeven, een ander deel echter nog slechts in ms. voorhanden is. In den regel zijn deze berichten meer op de hand der opstandelingen dan op die van Spanje, omdat de vreemde mogendheden met voldoening kennis namen van de bezwaren, waarmede Spanje in deze streken te kampen had, en zij - voorzoover Frankrijk, Engeland, later ook Venetië en Zweden betreft - het verzet tegen Spanje door heimelijke of openlijke ondersteuning der opstandelingen stijfden. Behalve de ook hiervan door Motley, Froude, Waddington, Kervijn de Lettenhove enz. in hunne geschiedwerken overvloedig aangehaalde stukken uit alleen nog in ms. voorhanden berichten (vgl. de bovengenoemde Archivalia) zijn in dit opzicht voornamelijk te noemen de volgende berichten. Voor Frankrijk bezitten wij de Lettres et Négociations van Claude de MondoucetGa naar voetnoot6), die van 1571-74 de fransche regeering aan het brusselsche hof vertegenwoordigde; de berichten en mededeelingen der fransche agenten uit Anjou's tijd in de Documents van Muller en Diegerick, de belangrijke Lettres et Négociations van den eersten eigenlijken franschen gezant bij de Staten, Paul Choart, seigneur de BuzanvalGa naar voetnoot7), en die van zijn opvolgers Pierre JeanninGa naar voetnoot8) en Aubéry du MaurierGa naar voetnoot9), eindelijk die van den agent tijdens Frederik Hendrik, d'EstradesGa naar voetnoot10), waarbij dan de uitgegeven correspondentiën van RichelieuGa naar voetnoot11) en MazarinGa naar voetnoot12) tot aanvulling kunnen strekken, benevens de Négociations secrètes touchant la paix de MunsterGa naar voetnoot13) en de omvangrijke memoiren-literatuur, van die van Michel de la HugueryeGa naar voetnoot14), | |
[pagina 681]
| |
secretaris van graaf Lodewijk, en Duplessis-MornayGa naar voetnoot1) tot die van TurenneGa naar voetnoot2), waarin menige bijzonderheid over de gebeurtenissen in de Nederlanden door ooggetuigen is opgeteekend. Thans is voor Frankrijk een monumentale uitgave der gezantschapinstructies enz. na 1648 begonnenGa naar voetnoot3). Voor Engeland is een minder belangrijke reeks aanwezig. Kervijn de Lettenhove gaf vrij wat uit van de engelsche agentencorrespondentie uit den eersten tijdGa naar voetnoot4); de boven reeds genoemde Leicester Correspondence met bijbehoorende stukken sluit zich daarbij aan, terwijl in Burgon's Life and times of sir Thomas GreshamGa naar voetnoot5) menige belangrijke aanteekening over den eersten tijd van den opstand wordt aangetroffen uit de brieven van dezen engelschen agent te Antwerpen. Voor den lateren tijd zijn de Winwood PapersGa naar voetnoot6) over de laatste jaren van Oldenbarnevelt, en Carleton's LettersGa naar voetnoot7) van groot gewicht maar verre van volledig, evenmin als de oude uitgaven van Jeannin's, Du Maurier's en d'Estrades' brieven op volledigheid aanspraak mogen maken. De groote engelsche uitgave der Calendars of State Papers voor deze periode leveren menige belangrijke bijdrage. Van duitsche zijde geven de genoemde Annales Ferdinandei van Khevenhiller voor den lateren tijd, voor den vroegeren Bezold's uitgave der Briefe des Pfalzgrafen Johann CasimirGa naar voetnoot8), benevens Ritter's Briefe und Acten zur Geschichte des dreissigjährigen KriegesGa naar voetnoot9), voornamelijk voor den tijd vóór en van het Bestand, terwijl de Urkunden und Actenstücke zur Geschichte des Kurfürsten Friedrich Wilhelm von BrandenburgGa naar voetnoot10) voor de allerlaatste jaren van deze periode van belang zijn. Ook Von Srbik's monumentale Oesterreichische StaatsverträgeGa naar voetnoot11) moeten hier genoemd worden. Zeer belangrijk voor onze geschiedenis is ook voor dezen tijd de groote verzameling der Relationi degli ambasciatori veneti al SenatoGa naar voetnoot12), waarbij zich thans aansluiten de door Blok verzamelde en uitgegeven Relazioni VenezianeGa naar voetnoot13), waarin alle Relazioni betreffende de Republiek der Vereenigde Nederlanden zijn uitgegeven en toegelicht met aanteekeningen uit de diplomatieke correspondentie. Merkwaardig voor de diplomatie in den lateren tijd zijn de brieven van De Groot uit Parijs aan de zweedsche regeering betreffende de fransch-zweedsche politiek in nederlandsche zaken. Een zeer merkwaardige verzameling zijn voor den allerlaatsten tijd ook de MercurioGa naar voetnoot14) en de Memorie reconditeGa naar voetnoot15) van den italiaanschen geleerde Vittorio (Francesco) Siri, eerst te Venetië en Modena maar sedert 1649 te Parijs woonachtig onder de bescherming van Mazarin, die hem tot ‘historiographe du Roi’ maakte: hij stond in betrekking tot vele diplomaten en andere hooge staatsambtenaren, die hem zijn stukken bezorgden. In het algemeen bevatten de diplomatieke correspondentiën van dezen tijd, toen de Vereenigde Nederlanden zulk een groote rol begonnen te | |
[pagina 682]
| |
spelen in de europeesche politiek, natuurlijk gegevens voor de kennis van onze geschiedenis, vooral sedert den aanvang van het Bestand. Zoowel hier als bij de verwante memoiren-literatuur dient echter de omstandigheid in aanmerking genomen te worden, dat de op deze wijze verkregen gegevens, door persoonlijke en politieke opvattingen sterk gekleurd of uit onzuivere bron voortgekomen, met behoedzaamheid dienen gebezigd te worden. Menigmaal echter ook werpen zij een helder licht op gebeurtenissen en onderhandelingen, waarvan wij anders de beteekenis moeilijk zouden kunnen gissen: dikwijls zag de geoefende diplomaat van beroep oorzaken en gevolgen, die zoowel den tijdgenoot als den nakomeling minder duidelijk voor den geest stonden, en vestigde het oog op feiten, welker kennis ons thans van grooten dienst is.
Ontzagwekkend is eindelijk de lange reeks der geschiedschrijvers van deze zijde, die den roemrijken strijd tegen Spanje in geschiedwerken van grooteren en kleineren omvang hebben beschreven. In den eersten tijd zijn deze geschriften van zuiver compilatorischen aard en van vreemde hand, zooals dat van den gematigden rostockschen hoogleeraar David Chytraeus, die een groote rol speelde bij de pogingen in Duitschland in de tweede helft der 16de eeuw tot bevrediging der kerkelijke twisten en, na zijn groot Chronicon Saxoniae et vicinarum gentium, een Continuatio historicaGa naar voetnoot1) (1595-98) schreef; dat van den bazelschen jurist Adam Henricpetri, wiens oorspronkelijk in het DuitschGa naar voetnoot2) opgesteld geschrift, met vele oorspronkelijke stukken voorzien en volgens den auteur ‘schriftelijk van een raetshere te Bruessel ontfanghen’, in 1578 en 1581 door TheophilusGa naar voetnoot3) in het Nederlandsch, in 1582 door denzelfden in het Fransch, later in het Engelsch werd uitgegeven; dat van den Hugenoot Richard Dinothus, die een boek: De bello civili Belgico libri sex, uitgafGa naar voetnoot4). Het zijn allen voorloopers van Aitzinger's en Van Isselt's geschiedwerken en volgens Van Reyd, die ze als zijn voorgangers noemt, zoo goed ‘van onse historien’ op de hoogte ‘als die blinde van die verwe.’ Hoewel hij hun ‘ijver om yetwes te beginnen.... eenighermaten prijsselijck’ acht, meent hij, dat zij zelf moeten erkennen ‘met onghewassen handen dit heerlijcke ende treffelijcke werck te hebben aangetast.’ En daarvan is veel waar. Evenmin als deze boeken kunnen de polemische en onder den indruk der gebeurtenissen zelf, met een bepaald politiek doel, soms als politieke manifesten gedrukte geschriften van Wesembeke en Marnix of de ‘apologieën’ van den Prins en de zijnen, in 1568 en volgende jaren verschenenGa naar voetnoot5), onder welke 's Prinsen beroemde Apologie van 1581 de kroon spant, als eigenlijke geschiedwerken worden aangemerkt. Ook de talrijke pamfletten, die iedere belangrijke gebeurtenis begeleidden en in fransche, duitsche, engelsche vertaling over geheel Europa verspreid werden, kunnen den geschiedschrijver niet ontslaan van de taak om door zelfstandig nauwkeurig onderzoek een grondslag te vormen voor een juiste voorstelling van het gebeurde. Sommige dier pamfletten, in boekvorm verschenen - herinnerd zij aan Fruytiers' beroemde ‘Corte Beschryvinghe’ van het leidsche belegGa naar voetnoot6), aan de boeken en boekjes over den moord op den | |
[pagina 683]
| |
PrinsGa naar voetnoot1), die over het beleg van Oostende, die over den dood van Oldenbarnevelt en den vrede van MunsterGa naar voetnoot2) - behooren intusschen tot de beste bronnen voor de kennis der gebeurtenissen zelf. De eerste der eigenlijke noord-nederlandsche geschiedschrijvers van den opstand in het algemeen was Pieter Bor, in 1559 geboren te Utrecht, waar hij later notaris was. Hij verzamelde reeds vroeg gegevens voor de samenstelling van zijn beroemd werk: Oorsprongk, begin ende aenvang der Nederlantscher oorlogen, waarvan hij in 1595 drie boeken tot 1567, zes jaren later nog eens drie boeken uitgaf. Deze uitgave trok zeer de aandacht der Staten van Utrecht, die hem vergunning gaven om hun archief te gebruiken en hem een jaargeld toezegden gelijk in 1615 die van Holland deden, hem tevens benoemend tot rentmeester van Noord-Holland. Hij vestigde zich toen te Haarlem, waar hij in 1635 stierf. Hier ontstonden de latere vermeerderde en vervolgde uitgaven van zijn boek, dat ten slotte van 1555 tot 1600 liepGa naar voetnoot3). Hij gebruikte niet alleen oorspronkelijke stukken, van welke hij er onder toezicht der Staten vele in zijn compilatie opnam, en pamfletten maar ook italiaansche, spaansche en fransche geschiedschrijvers over den tijd, o.a. Coloma, Thuanus enz.; ook maakte hij blijkbaar gebruik van de papieren en de mededeelingen van tijdgenooten. Zijn boek is een der belangrijkste bronnen voor de kennis der geschiedenis van dit tijdvak maar vormt meer een aaneenschakeling van berichten en stukken dan een samenhangend verhaal. Hooger dan hij in kennis van tijd en menschen stond de in 1535 te Antwerpen geboren neef en vriend van den geograaf Ortelius, Emanuelvan Meteren, die langen tijd als koopman te Londen woonde en er in 1583 consul der nederlandsche kooplieden werd. Hij stierf er in 1612. Ook hij was van nature een ijverig verzamelaarGa naar voetnoot4), stelde op raad van Ortelius en met behulp van vele hem, ook uit het Zuiden, onder de hand verstrekte stukken omstreeks 1583 een eenvoudig kroniekmatig verhaal van den opstand te boek zonder plan om het dadelijk in het licht te geven. Het kwam eerst tot den druk, nadat in Duitschland zijn omstreeks 1590 voor de bij een eventueele uitgave daarin op te nemen platen van Hogenberg daarheen gezonden handschrift, met zijn toestemming trouwensGa naar voetnoot5), in duitsche en latijnsche vertaling was uitgekomen. Zijn toen herzien boek, dat in het Nederlandsch den titel droeg van Belgische of Nederlantsche HistorieGa naar voetnoot6), later van Historie der Nederlandscher ende haerder nabueren oorlogen, was het eerste samenhangende leesbare verhaal over den geheelen tot nog toe gevoerden oorlog, in gematigden toon geschreven en ‘met de minste passie’ veel aan Bor, Heuterus e.a. ontleenend. Het bracht veel uit, wat den autoriteiten hier voor mededeeling niet geschikt scheen of de ergernis van vele nog levende personen opwekte, niet omdat het volstrekt onwaar was maar omdat zij tegen de voorstelling bezwaar hadden. Het boek werd daarom eerst verboden maar weldra toch oogluikend toegelaten. Tot een nieuwe regelmatige, wettelijke uitgave echter wilden de Staten, door predikanten en andere invloedrijke personen bewerkt, aanvankelijk geen verlof geven, zoodat die nieuwe uitgave tot 1609 uitbleef maar toen toch heimelijk, en wel te AmsterdamGa naar voetnoot7), weder in herzienen | |
[pagina 684]
| |
vorm verscheen. De auteur vervolgde het boek herhaaldelijk maar beleefde geen uitgave meer na die van 1611, nog onder zijn toezicht verbeterd. Na zijn dood verscheen in 1614 weder een nieuwe uitgave, thans in overleg met de erfgenamen herzien door een commissie uit de Staten, die er eenige belangrijke wijzigingen in bracht en het aldus gewijzigde werk, tot een officieele uitgave gemaaktGa naar voetnoot1) en later herhaaldelijk herdrukt, met octrooi liet verschijnen: aanzienlijke leden der Statenpartij, Ledenberg en Tresel, misschien ook De Groot zelf, waren met de revisie belast geweest. Deze omstandigheden en de voortreffelijke berichten, die den auteur reeds vroeger ten dienste stonden, zijn ongemeene kennis ook van den handel en de scheepvaart maken zijn boek tot een uiterst belangrijke bron voor de geschiedenis van dezen tijd. De uitgave van 1614 heeft in vorm veel bij die van den als stilist niet uitblinkenden auteur zelf gewonnen maar is, als een officieel herziene, niet zoo vertrouwbaar als de vroegere, waarin tegenstanders ook slechts weinig werkelijke fouten hadden kunnen aanwijzen. De vertalingen zijn door Van Meteren nooit als gezaghebbend erkend. De derde der oudere geschiedschrijvers uit dezen tijd is Everard Van Reyd, een hervormd deventersman, als uitgewekene in dienst van graaf Jan van Nassau getreden en met dezen in 1578 uit de ballingschap teruggekeerd, sedert 1584 raad en vertrouwde van Willem Lodewijk, verder veelal in gelderschen dienst en herhaaldelijk namens Gelderland in de Staten-Generaal als gedeputeerde opgetreden. Hij stierf te Leeuwarden in 1602. Zijn loopbaan gaf hem gelegenheid sedert omstreeks 1583, zoowel in Gelderland als in Friesland en Den Haag, veel op te merken, wat anderen verborgen bleef, en berichten van geloofwaardige personen te verzamelen; vooral voor die beide provinciën is zijn uitvoerig verhaal dan ook van gewicht en hij drukt in zijn voorrede de hoop uit, dat anderen voor andere gewesten zijn voorbeeld zullen volgen, totdat misschien de Staten-Generaal iemand vergunnen zouden van alle geheime staatspapieren, zoowel in hun archief als in die der provinciën en steden, kennis te nemen. Hij zoekt, zegt hij, ‘den roem van onpartydicheydt’ niet, van meening dat ‘de penne qualijck alsoo te matigen is, dat niet die genegenheydt ergens blycke’, maar hij tracht toch ‘mette pen die waerheydt’ te volgen, ‘verswygende noch der vyanden deuchden noch der vrienden ghebreecken.’ Voor den tijd vóór 1583 (zijn boek loopt tot 1601) geeft hij slechts een kort overzicht, echter gegrond op eigen ervaringen en op mededeelingen van ‘treflycke’ staatslieden. Ook zijn verhaal, getiteld Historie der Nederlantscher Oorlogen begin ende voortganckGa naar voetnoot2), is dus van groote waarde. Het werd in het Latijn vertaald door Dionysius VossiusGa naar voetnoot3) en voortgezet door Van Reyd's neef, den uitnemenden jurist Johan van den Sande, rechter van Oldenbarnevelt, onder den titel Nederlandtsche HistorieGa naar voetnoot4), welke arbeid na den dood van den auteur (1638) tot 1641 verlengd werd. Het laatste werk beleefde verscheidene uitgaven, waarvan sommige den titel van De waekende Leeuw der NederlandenGa naar voetnoot5) voeren, en is een zelfstandig boek voor den tijd na 1601: het vroegere gedeelte is niets anders dan een verkorte bewerking van Van Reyd's geschrift. Ook het boek van Van den Sande werd op zijn beurt weder vertaald, vervolgd en vermeerderd. Het werk van Van Reyd is ongetwijfeld beter geschreven dan dat van Van Meteren en dan ook even veel, misschien zelfs meer gelezen maar het is niet zoo nauwkeurig | |
[pagina 685]
| |
in de beschrijving van de merkwaardigste zaken, daar het in de eerste plaats slechts die dingen uitvoerig verhaalt, waarvan de auteur zelf uit eigen beperkte ervaring weet te vertellen. De vervolgen van Van den Sande e.a. zijn veel beknopter en daardoor ook van minder beteekenis. Ongeveer parallel met het werk van Van Reyd loopt dat van J.F. Le Petit, in 1577 griffier te Béthune in Artois, later bij prins Willem in dienst en op het einde der eeuw notaris te Middelburg, waar hij zich aan historische studiën overgaf. Hij begon met de vertaling in het Fransch der oude hollandsche Divisiekroniek, die hij op kosten der Staten van verschillende provinciën met behulp van andere kronieken vermeerderde, wijzigde en vervolgde tot 1600. Het eerste gedeelte zijner Grande Chronique ancienne et moderneGa naar voetnoot1) is van weinig waarde; het tweede deel, beginnend met 1566, beteekent veel meer, zoo wegens het gebruik van oorspronkelijke stukken als wegens medeelingen van anderen en eigen ervaringen; in het bijzonder voor Zeeland is zijn kroniek zeer merkwaardig, ook wegens zijn persoonlijke herinneringen aan prins Willem. Zijn geografisch-historische beschrijving: Nederlandts GhemeenebesteGa naar voetnoot2), is een verwarde navolging van Guicciardini. De beste geschriften van deze zijde over den opstand zoowel uit een algemeen historisch als uit stilistisch oogpunt zijn de beide groote werken van de beroemde schrijvers Hugo De Groot en Pieter Cornelisz. Hooft. De wensch van zeer velen, dat een goed schrijver in opdracht van de Staten de geschiedenis der ‘beroerte deser Landen soude by de hand nemen’, door Oldenbarnevelt en de Staten van Holland zelf gedeeld, bracht den jongen De Groot er in 1601 toe om, gesteund door een subsidie der Staten en met gebruik van allerlei berichten, stukken en mededeelingen, aan het werk te tijgen. Hij voltooide zijn Annales et Historiae de Rebus BelgicisGa naar voetnoot3) in 1612 en stelde ze in handen van de Staten, die onderzoek lieten doen naar de wenschelijkheid om het boek uit te geven. De tijdsomstandigheden deden die uitstellen en De Groot bleef aan het handschrift arbeiden en polijsten bijna tot zijn dood toe. Het verscheen eerst in het licht in 1657 door de zorg zijner familie en is sedert herhaaldelijk herdrukt en vertaald, ook in het Fransch, steeds bewonderd om stijl en inhoud en geprezen als een der beste historische geschriften van dien tijd, Tacitus en Thuanus, die hij zich ten voorbeeld had gekozen, overtreffend zoowel wat den uitnemenden stijl als wat de nauwkeurigheid en onpartijdigheid betreft, waarmede de Annales van 1559 tot 1588, de Historiae van daar tot 1609 worden behandeld. Zijn Obsidio GrollaeGa naar voetnoot4) en zijn Parallelon Rerum PublicarumGa naar voetnoot5), een vergelijking tusschen de oude republikeinsche staten van Griekenland en Rome en de nieuwe nederlandsche ‘republiek’, behooren evenzoo tot de beste historische geschriften van dien tijd. Niet in ieder opzicht zoo hoog zijn Hooft's Nederlandsche HistorienGa naar voetnoot6) te schatten. Zij staan boven De Groot's werk, wat betreft den omvang en de nauwkeurigheid van zijn onderzoek aan de hand van uitgegeven geschriften en ‘swervende papieren’, waaruit hij een ‘eendraghtigh geschal’ hoopte te ‘smeeden.’ De laatste ontving hij van staatslieden en veldoversten, ook van gewone burgers van zijn tijd en toetste ze tot in kleine bijzonderheden toeGa naar voetnoot7) aan de mededeelingen van zijn vader en andere tijdgenooten der | |
[pagina 686]
| |
beschreven gebeurtenissen. Tien jaren achtereen, van 1628 af, toen hij ‘d'eerste handt aan dat doorluchtig werk leide’, tot 1638, arbeidde hij onverpoosd aan zijn ‘Stoory’ en schaafde er daarna ‘nog wel vier jaren’ aan, voordat hij het werk wilde uitgeven, voorzoover het toen gereed was, n.l. in 20 boeken, loopend tot den moord van den Prins. Het vervolg, waarmede hij in zijn laatste levensjaren bezig was, gaat tot het einde van Leicester's bewind. In onpartijdige waardeering, ook van het gevoelen der tegenstanders, staat Hooft met De Groot op gelijke lijn, beiden niet optredend voor eenige staatkundige of kerkelijke partij, hoewel hun sympathie voor den middenweg hen niet steeds op een gunstig oordeel van de uitersten aan beide kanten aanspraak kon geven. Maar ongetwijfeld moet Hooft's boek, wat den vorm aangaat, in klassieken eenvoud voor De Groot's historisch werk de vlag strijken: de gekunsteldheid, de gezochtheid van woordenkeus en zinsverbinding, de voortdurende toeleg om Tacitus' gedrongenheid in het Nederlandsch te evenaren, moeten bij allen eerbied voor Hooft's buitengewone heerschappij over de taal afbreuk doen aan het gunstig oordeel over zijn boek als kunstwerk. Met dat al behoort dit boek, met dat van De Groot en Fruin's Tien Jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog, genoemd te worden onder de beste werken van historischen aard, die ten onzent tot op den huidigen dag zijn geschreven. Voor de noordoostelijke provinciën in het bijzonder zijn van veel belang de voortreffelijke Memorien van Rienk FresingaGa naar voetnoot1), burgemeester van Franeker, loopend over de jaren 1576-1582 en uit eigen ervaringen, oorspronkelijke bescheiden en berichten van geloofwaardige personen opgesteld; de Chronique ofte Historische Geschiedenissen van FrieslandGa naar voetnoot2) van den franeker hoogleeraar Pier van Winsem (Petrus Winsemius), loopend tot 1622, en zijn Historiarum per Frisiam gestarum libri quatuorGa naar voetnoot3), loopend van 1555 tot 1581 en door de tijdgenooten zeer geroemd als onpartijdig en waarheidlievend, in vele bijzonderheden tredend omtrent elders niet geboekte bijzonderheden uit de gelijktijdige friesche geschiedenis; de latijnsche kroniek van den staatsgezinden Groninger Eggerik Phebens over 1565-1594Ga naar voetnoot4), die vooral over den toestand van zijn gewest in zijn dagen veel mededeelt; de gelijksoortige en gelijktijdige kroniek in de volkstaal van Abel EppensGa naar voetnoot5), vooral belangrijk voor de verhouding tot Oostfriesland; de Historia nostri temporisGa naar voetnoot6) van Ubbo Emmius, den voortreffelijken groningschen geschiedschrijver, die hier de verwikkelingen in Oostfriesland en in zijn Guilielmus Lodovicus Comes Nassovius de gebeurtenissen, waarin deze vorst gemengd was, in fraai Latijn en met warmte beschrijft. Bewegen die geschriften zich op een beperkt gebied, de geniale maar loszinnige jurist, later leidsch hoogleeraar in de geschiedenis, Dominicus Baudius, schreef in voortreffelijken stijl: De induciis belli Belgici libri IIIGa naar voetnoot7), een waardig monument voor de onderhandelingen over het Bestand. Zijn ambtgenoot, de geleerde graecus en historicus Johannes Meursius, voormalig gouverneur der zoons van Oldenbarnevelt, na diens dood zeer bemoeilijkt en later hoogleeraar te Sora in Denemarken, beschreef zoowel het tijdvak | |
[pagina 687]
| |
van Alva als de laatste jaren vóór het Bestand in zijn boek Rerum Belgicarum libri IV, waarbij dan de belangrijke Induciarum historia het vijfde boek vormtGa naar voetnoot1); verder gaf hij uit Guilielmus AuriacusGa naar voetnoot2), een merkwaardig boek over den Prins, loopend tot den dood van Requesens. De boeken van Baudius en Meursius over het Bestand, waartoe de Staten-Generaal hun de opdracht hadden gegeven, zijn beide eerst na goedkeuring van wege die Staten gedrukt, terwijl aan Meursius (Baudius is in 1613 gestorven) ook de opdracht is verleend om als historieschrijver der Staten zijn arbeid met behulp der archieven van den Staat te vervolgen. Van zulk een vervolg is door de tijdsomstandigheden niets gekomen. Het belangrijkste boek over de geschiedenis van het Bestand is dat van den te Brugge geboren Willem Baudart, predikant eerst te Sneek, later te Zutphen, ijverig contra-remonstrant en een der groote voorvechters van de beginselen der dortsche synode. Het is getiteld: Memorien ofte cort verhael der gedenckwaerdigste 20 kercklicke als wereltlicke geschiedenissen van den jaere 1603 tot in het jaer 1624Ga naar voetnoot3), de nadere uitwerking van een kort vervolg op Van Meteren, dat hij vroeger had uitgegeven, en zeer tegen de Remonstranten gekant. Het is eigenlijk meer een verzamelwerk van stukken, pamfletten, journalen enz. uit dien tijd, onbeholpen aaneengelascht, maar, hoe stijlloos, droog en partijdig ook, belangrijk als bronnenverzameling en, naast Trigland's Kerkelijke Geschiedenissen, begrypende de sware en bekommerlyke geschillenGa naar voetnoot4), als uiting van de gevoelens der overwinnende partij. Wie de kerkelijke zaken niet van die zijde maar van overtuigd remonstrantschen kant wil beschouwd zien, dient te rade te gaan met Uyttenbogaert's Kerkelicke HistorieGa naar voetnoot5), waartegen Trigland zijn boek schreef, eveneens vol oorspronkelijke stukken. Gerard Brandt's Historie der ReformatieGa naar voetnoot6), eveneens in remonstrantschen zin geschreven en nog wel op last der remonstrantsche broederschap, is niet het minst tegen Baudart's voorstelling van de gebeurtenissen gericht en draagt zoo een zeer bepaald polemisch karakter. Het beschrijft in het eerste deel in dezen geest, met groote voorliefde voor mannen als Coolhaes, den voorlooper van Arminius, en ‘libertijnen’ als Coornhert, het ontstaan der kerkelijke beweging van de 16de eeuw en haren loop tot omstreeks 1600 om dan voornamelijk te handelen over den strijd tusschen ‘Gommer en Armijn.’
Nu komt de tijd na het Bestand. Daarvoor bezitten wij als algemeene bron de Gedenkschriften van den gelderschen edelman Alexander van der CapellenGa naar voetnoot7), beginnend met 1621 en jaar voor jaar geregeld voortgaande tot 1632 om dan in het tweede deel over te gaan in een verzameling aanteekeningen over belangrijke zaken, waarin de auteur tot 1654 gemoeid is geweest, en fragmentarische opmerkingen over andere gebeurtenissen. Sedert 1624 in staatkundige loopbaan, beschreven in de zutphensche ridderschap, voortdurend in de hoogste staatscolleges, met name in de Staten-Generaal en den Raad van State, voor Gelderland afgevaardigd, was hij in de gelegenheid om veel te zien en te hooren; verstandig, verdraagzaam en zeer gematigd orangist, was hij een der raadslieden van Maurits | |
[pagina 688]
| |
in diens laatste jaren en van Frederik Hendrik en ook daardoor hebben zijn aanteekeningen groote waarde voor ons. Van grooter beteekenis intusschen is het omvangrijke werk van den frieschen staatsman Lieuwe (Leo) van Aitzema, in 1600 te Dokkum geboren uit een aanzienlijk geslacht, dat in zijn oom Foppe van Aitzema een diplomaat van beteekenis aan den Staat had gegeven, door wiens invloed de neef resident der Hanzesteden in Den Haag werd. Als zoodanig had hij aanleiding om de staatkundige ontwikkeling der jonge republiek met aandacht gade te slaan, terwijl zijn aanhoudende betrekkingen met fransche en engelsche staatslieden en met kleine noordduitsche hoven hem een nog dieperen blik deden slaan in de geheime wegen der europeesche politiek. Weinig kiesch in de keuze zijner middelen om aan belangrijke stukken te komenGa naar voetnoot1), verschafte hij zich daarvan een zeer aanzienlijk getal en stelde daaruit zijn groot verzamelwerk op, getiteld Saeken van Staet en Oorlogh in ende omtrent de Vereenigde NederlandenGa naar voetnoot2), een onwaardeerbare bron voor de kennis onzer geschiedenis van 1621 tot 1668, een magazijn van belangrijke stukken en gegevens. Het werk is, evenals dat van Bor, meer een los samenhangende compilatie dan een eigenlijk geschiedverhaal, hoewel de persoonlijke toon van den schrijver, zijn meerdere kennis van en zijn beter inzicht in de beschreven verwikkelingen ook aan zijn tekst meerdere belangstelling bij den lezer verzekert, niettegenstaande zijn dikwijls hinderlijke koelheid, zijn stuitend cynisme.
Andere merkwaardige bronnen voor de geschiedenis van dien tijd zijn de sedert het Bestand geregeld in druk verschijnende ‘loopmaren’ of ‘courante nouvellen,’ die zich nog wel niet met eigenlijke staatszaken bezighielden maar toch reeds dienden om politieke en militaire nieuwtjes, met name die uit 's Prinsen legerkamp, te verbreidenGa naar voetnoot3). Een in aard daarmede overeenkomend geschrift is dat van den geleerden amsterdamschen arts Nicolaas van Wassenaer, Historisch Verhaal aller gedenkwaardigste geschiedenissen, die hier en daer in Europe.... voorgevallen synGa naar voetnoot4), beginnende met 1621 en later tot 1632 voortgezet door zijn ambtgenoot Barend Lampe. Van veel meer belang is de ontzaglijke reeks van duizenden pamfletten, die de gebeurtenissen van den dag voor het publiek hier en elders toelichtten of officieele stukken door den druk moesten verspreiden. Zij zijn in de groote verzamelingen der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage (collectie Duncan), der Bibliotheca Thysiana te Leiden, der Universiteits-Bibliotheek te Gent (collectie Meulman) het volledigst bijeengebracht en door de gedrukte uitvoerige catalogi van TieleGa naar voetnoot5), RoggeGa naar voetnoot6), Van der WulpGa naar voetnoot7), PetitGa naar voetnoot8), KnuttelGa naar voetnoot9) Van Someren (voor Utrecht)Ga naar voetnoot10) meer algemeen bekend geworden als onwaardeerbare maar met groote voorzichtigheid te gebruiken bronnen voor de kennis der geschiedenis van dezen tijd in haren vollen omvang, voornamelijk der politieke, kerkelijke en economische geschiedenis. | |
[pagina 689]
| |
Ook de historieplaten, ten deele in de grootere met platen versierde geschiedwerken van den tijd opgenomen, ten deele afzonderlijk verschenen, mogen een belangrijke bron voor de kennis van gebeurtenissen, personen en gebruiken geacht wordenGa naar voetnoot1). De verzamelingen daarvan in het Prentenkabinet (Rijksmuseum) en elders zijn intusschen totnogtoe nog meer uit een kunsthistorisch dan uit een algemeen geschiedkundig oogpunt gebruikt. Onder de latere uitgaven op dit gebied verdienen vooral dat over Amsterdam in de 17de eeuwGa naar voetnoot2) en in meer populairen vorm P.L. Muller's Gouden EeuwGa naar voetnoot3) te worden genoemd, beide tevens werken van groote algemeene beteekenis. Daarbij sluiten zich dan aan de historiepenningen, o.a. in het Koninklijk Munt- en Penningkabinet te 's Gravenhage aanwezig en in het algemeen voortreffelijk beschreven in Van Loon's standaardwerk: Beschrijving der Nederlandsche HistoriepenningenGa naar voetnoot4), van 1555 tot 1714, later vervolgd van wege de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. De groote belangstelling, in het laatste vierdedeel der 19de eeuw voor de historie der nederlandsche kunst in het algemeen ontwaakt, gaf aanleiding tot de uitgave van menige bijdrage op het gebied der kunstgeschiedenis, voornamelijk in het tijdschrift Oud-HollandGa naar voetnoot5) maar ook in tal van andere tijdschriften van localen en provincialen aard, ten slotte ook tot grootere werken op dit gebiedGa naar voetnoot6). Minder talrijk zijn de uitgaven voor dit tijdvak over de economische en rechtsgeschiedenis. Slechts kleinere zelfstandige geschriften van dien aard waren tot voor korten tijd voor de eerste totnogtoe aan te wijzen, vooral in de laatste deelen van de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, de tijdschriften der provinciale genootschappen en als bijlagen bij grootere en kleinere werken uit vroeger en later tijd op dit gebiedGa naar voetnoot7). Thans bezitten wij onder invloed van de toenemende belangstelling voor economische onderwerpen in de laatste jaren, samenhangend met de werking der marxistische theorieën sedert het midden der vorige eeuw, reeds een eerbiedwaardige reeks van geschriften zoowel als van bronnenuitgaven over dit belangrijk onderdeel der geschiedenis, ook voor deze periode. Zoo voor den handel op Schotland: Rooseboom, The scottish staple in the NetherlandsGa naar voetnoot8); voor dien op Engeland: Te Lintum, De Merchant adventurers in de NederlandenGa naar voetnoot9); voor den Hanzehandel: Kölner InventarGa naar voetnoot10), en andere uitgaven van den zeer werkzamen Verein für Hansische Geschichte; voor dien op Oost-Friesland: Hagedorn, Ostfrieslands Handel und Schiffahrt (1580-1648)Ga naar voetnoot11); voor den Oostzeehandel: Nina Ellinger | |
[pagina 690]
| |
Bang's uitgave der SonttolregistersGa naar voetnoot1); voor den Levanthandel: Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handelGa naar voetnoot2); voor dien van Amsterdam: Van Ravesteyn, OnderzoekingenGa naar voetnoot3); voor dien der Republiek in het algemeen: Becht, Statistische gegevens betreffende den handelsomzet van de Rep. der Vereenigde NederlandenGa naar voetnoot4). Ook voor de geschiedenis der nijverheid werden nieuwe bronnen ontsloten door Posthumus, Bronnen voor de geschiedenis der Leidsche textielnijverheidGa naar voetnoot5). Voor de geschiedenis der O.-I Compagnie biedt het werk van Klerk de Reus, Geschichtlicher Ueberblick der O.-I C. (Batavia, 1894), benevens het groote verzamelwerk van J.K.J. de Jonge: De opkomst van het Nederl. gezag in Oost-IndiëGa naar voetnoot6), en het aanvullende Daghregister gehouden in het Casteel BataviaGa naar voetnoot7) uitnemende gegevens. Voor die der West-Indische Compagnie hebben wij naast de oude werken van Jan de Laet, Nieuwe WereldtGa naar voetnoot8) en Historie der W.-I.C.Ga naar voetnoot9) ons nog te behelpen met de bijlagen op Luzac, Holland's Rijkdom, op Netscher's Brazilië en zijn Demerary, Essequebo en BerbiceGa naar voetnoot10); de geschiedenis van de kolonie Nieuw-Nederland is, door de zorgen ook van Amerikaansche geleerden, thans uit de bronnen te kennenGa naar voetnoot11). Voor de rechtsgeschiedenis moet men zich in hoofdzaak bepalen tot de oudere werken van de 17de en de 18de eeuw: de belangstelling van het tegenwoordige geslacht beperkt zich in dit opzicht vooral tot de staatsrechtelijke geschiedenis van dit tijdvak, ofschoon de nieuwe uitgave van De Groot's Inleiding tot de rechtsgeleerdheidGa naar voetnoot12), de Bijdragen tot de Nederl. rechtsgeschiedenis van Fockema AndreaeGa naar voetnoot13), de uitgaven der Vereeniging voor de uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht en enkele proefschriften van meerdere werkzaamheid op dit gebied getuigen. Voor de geschiedenis der ontdekkingsreizen vgl, de werken der Linschoten-vereeniging. Voor de aardrijkskundige toestanden den nieuwen Geschiedkundigen Atlas van Nederland, uitg door Beekman e.a. |
|