Standpunt (I)
Ik kijk naar wéér een boosaardige cartoon over de profijttrekker Van Doorn, die,
na ons Veronica te hebben ontstolen, nu ook nog het entreebiljet voor musea
onevenredig hoog wil belasten - en vraag me af: heb ik daar eigenlijk een
standpunt over?
Nou nee.
Wel denk ik te vermoeden dat er, globaal gesproken, twee opvattingen heersen over
de relatie tussen kunst en geld, kunst en publiek, kunst en samenleving.
De eerste opvatting, meestal de ‘kapitalistische’ genoemd, gaat uit van de
gedachte dat een boek, een schilderij, een film of een theatervoorstelling
consumptie-artikelen zijn die niet in het licht van een principieel ander
marktmechanisme mogen worden gezien dan een jurk, een auto, een brood of een
tube tandpasta. Er is voor geproduceerd, er is mankracht en geld in
geïnvesteerd, en als het goed is kan er winst op worden gemaakt.
Het begrip goed wordt in dit verband gewoonlijk heel helder en concreet
gedefinieerd: het is goed als de mensen het willen hebben.
Fabriceer ik de glimmendste, snelste, degelijkste en veiligste fiets van de
wereld, maar geen hond wil 'm kopen - dan is-ie niet goed. Er
schijnt daarentegen zeer goede kunst te bestaan: voor een beetje Rembrandt of
Rubens tel je gauw zes ton neer, sommige films brengen 20 miljoen op, en sinds
hij rooms is geworden wil iedereen de boeken van Reve hebben.
In dit gesloten denk-circuit zou waarschijnlijk zonder veel moeite kunnen worden
uitgerekend dat alleen al het betreden van een museum dat volhangt met Van Goghs
of Picasso's bijna onbetaalbaar is, en dat Van Doorn de prijs zou moeten
verhogen tot minstens f 500,- per persoon.
Ben ik tot zover duidelijk?
Mooi.
De tweede opvatting lijkt volstrekt tegengesteld aan de eerste, dat wil zeggen ze
lijkt voort te komen uit de louter ideële veronderstelling dat kunst sowieso goed is voor mensen, daarom binnen het bereik van
iedereen moet liggen en dus voor een grijpstuiver beschikbaar dient te zijn.
Ofschoon de ‘intrinsieke’ goedheid van kunst tot dusver minder overtuigend is
bewezen dan bijvoorbeeld