Ben ik eigenlijk wel links genoeg?
(1974)–Jan Blokker– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
het karwei toegerust met een toon en een woordkeus die in onze snel veranderende samenleving bij mijn weten nergens anders meer worden aangetroffen. Er zit ontzag in, maar ook een zekere bonhommie - een zweem van oprechte onderdanigheid, maar toch ook een accent van vrijmoedige flair. Je vindt 't waarschijnlijk alleen nog bij de echte hovelingen: mensen die aan de ene kant heel dicht bij de monarch staat en hem 's morgens misschien wel uit zijn pyama en in het uniform van inspecteur-generaal van de luchtmacht helpen, maar daar aan de andere kant een bijzondere kiese distantie bij bewaren, dus bijvoorbeeld wel lachen als de vorst een bon mot plaatst, maar niet meteen een schuine mop terugvertellen die ze de vorige avond toevallig in de paleisstallen hebben gehoord. Men begrijpt dus dat ik de journaalreportages over de reis van ons koninklijk paar naar Frankrijk met grote belangstelling volg. Het begon van de week overigens met een kleine schrik. Niet omdat ik Bob Meyer terugzag, want dat deed me juist veel genoegen. Dat Bob een maand lang het nieuws niet heeft mogen lezen omdat hij wel eens een centje probeerde bij te verdienen als gast op personeelsavondjes van grote bedrijven heb ik van meet af aan een krankzinnige maatregel gevonden; Swiebertje en Pipo de Clown treden toch ook regelmatig in het land op? Nee, waar ik even van schrok, dat was dat Bob begon te vertellen hoe enthousiast de Franse pers was over het informele karakter van het bezoek waarin nu eens niet de nadruk was gelegd op banketten, slechte operavoorstellingen en rijtoeren over de tot grimmige woede van duizenden automobilisten afgezette Champs-Elysées, maar op aandacht voor maatschappelijke en sociaal-economische problemen. ‘Informeel! Wat zullen we nou krijgen?’, dacht ik een ogenblik, maar godzijdank stond in het volgende beeld Jan Gerritsen op Orly alweer dat soort onnavertelbare tekst in de microfoon te zeggen waaruit ik begreep dat het wat de NOS betreft niet zo'n vaart zou lopen met de informaliteit. En waarachtig, daar gaf Jan het woord ook al aan Harmen Siezen en die bleek zich te bevinden bij het ledikant waarin zich nog diezelfde avond konigin Juliana te ruste zou begeven! Aan Harmen z'n stem kon je horen dat hij het vertrek was binnengestapt met grote vilten pantoffels over z'n vieze straatschoenen, dus wel z'n plaats was blijven kennen - maar | |
[pagina 38]
| |
intussen had hij evenzogoed dat bed gewoon kunnen aanraken. Hij deed het niet. Ik ken in m'n onmiddellijke omgeving weinig mensen die onder zulke omstandigheden de verleiding zouden hebben weerstaan om even lekker op zo'n sprei te vallen, of op z'n minst de volle vuist er in te drukken om eens te voelen hoe dat nou veert (of er misschien door Pompidou, die guit, een erwt onder is gelegd) - maar dat bedoel ik juist: Siezen staat er bij en kijkt er niet eens naar, meldt alleen maar dat dit nou het bed is, doet hetzelfde in de badkamers (zilver voor Juliana, goud voor Bernhard, je ziet meteen wie daar de broek aan heeft) en verwijlt nog een ogenblik bij het schrijfkabinet van de prins, want die moet aan het eind van, de dag, na dat hele informele protocol, natuurlijk nog een plek hebben om de staatsstukken te zitten tekenen. Kortom - mijn avond was goed. Jammer dat de WC's niet in beeld waren. Of heeft mijn moeder toch niet gejokt toen ze mij vroeger vertelde dat vorstelijke personen nooit een grote of kleine bah doen? |
|