Verhaal en lezer
(1960)–W. Blok– Auteursrechtelijk beschermdEen onderzoek naar enige structuuraspecten van ‘Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan’ van Louis Couperus
[pagina 7]
| |
InleidingDe studie die hier volgt bevat beschouwingen over de structuur van Van Oude Mensen, de Dingen die Voorbijgaan van Louis Couperus, in 1906 verschenen bij de uitgeverij L.J. Veen te Amsterdam. Een korte verantwoording van de keuze van dit onderwerp moge aan deze studie voorafgaan. Nadat de literatuurwetenschap zich in de 19e eeuw hoofdzakelijk had gewijd aan de literatuurgeschiedenis, wendde zij zich in de 20e eeuw, vooral sinds het optreden van H. Wölfflin en O. Walzel in Duitsland en van T.S. Eliot in Engeland, niet zozeer meer tot de historische auteur àchter het werk, als wel tot de met het werk gegeven auteur ìn het werk, of, zo men wil, tot het werk zelfGa naar voetnoot1. Dit werk te doorlichten zó, dat de lezer niet alleen gegrepen wordt door het verhaal, maar ook inziet hòe hij gegrepen wordt, heeft ook mij steeds een der voornaamste taken van de literatuurbeschouwer geleken. De korte inhoud van een roman is die roman niet. De roman is datgene wat daar voor ons ligt, in die gegeven vorm. Hoe is die vorm te begrijpen, ziedaar de vraag waar het om gaat. Een oude liefde, dit probleem. Een even oude liefde is Couperus, speciaal zijn Oude Mensen. En hiermee is eigenlijk de verantwoording waarvan ik sprak al gegeven. Onvoldoende? Ik geloof het niet. Integendeel, het willekeurige van de keuze maakt het zoeken naar de oplossing van het probleem des te interessanter. Een beschouwing van Sternes Tristram Shandy ‘the most typical novel in world literature’ volgens V. ShklovskijGa naar voetnoot2, of van Les Faux Monnayeurs van André Gide, die het schrijven van een roman tot onderwerp koos, mòet wel tot belangrijke resultaten leiden. Maar is dat ook het geval met een willekeurige andere roman? Een roman dus, waarvan de vormproblemen niet zo direct in het oog springen? We zullen er wel voor moeten waken, dat onze oude liefde ons niet blind en bevooroordeeld maakt. Aan de andere kant mogen | |
[pagina 8]
| |
wij hopen, dat diezelfde liefde ons indringingsvermogen vergroot. ‘The final test of a novel will be our affection for it’Ga naar voetnoot1. Waarom echter beschouwingen over slechts één roman? Over de structuur van de roman in het algemeen is veel geschreven. Ik noem slechts enkele auteurs: R. KoskimiesGa naar voetnoot2, die zijn beschouwingen baseert op een ‘allgemeine Theorie des Erzählens’Ga naar voetnoot3; R. PetschGa naar voetnoot4, die op het standpunt staat, ‘dasz echte Erzählkunst das Abenteuer im Lichte geistiger Werte und das Geistige in der Form des spannenden Ereignisses darstellt’Ga naar voetnoot5; E. MuirGa naar voetnoot6, die een verdeling in klassen onderneemt op grond van verschillende soorten structuur en de wetten die daarin werken; de Amerikaan C.H. GraboGa naar voetnoot7, ‘(who) discusses fictional technique from the view-point of the writer of stories’Ga naar voetnoot8; en de reeds genoemde E.M. Forster, die zijn boekje de titel gaf van Aspects of the Novel, ‘because it is unscientific and vague, because it leaves us the maximum of freedom, because it means both the different ways we can look at the novel and the different ways a novelist can look at his work’Ga naar voetnoot9. Hoe verschillend ook de opzet van al deze schrijvers mag zijn, in één opzicht is hun methode gelijk: ter adstructie van hun zienswijze en opinies citeren zij uit een groot aantal romans. Zij mogen echter enkele structuuraspecten bijzonder helder belichten, zij mogen op deze wijze aan de structuur van de roman zelfs veel aspecten ontdekken en een hele reeks van structuurelementen behandelen, hiertegenover staat toch een zeker verlies aan overtuigingskracht door een indruk van opportunisme bij het kiezen van voorbeelden. Wanneer bijv. de point-de-vue-techniek een uiterst belangrijke factor wordt genoemd blijkens The Ambassadors van Henry James, kennen we het belang daarvan in De Pleegzoon van Jacob van Lennep nog niet. Aan de roman valt veel te ontdekken. Maar ook aan een roman? Daarbij moet nog deze vraag gesteld worden: Is het gewenst een bepaald structuuraspect los te zien van het geheel? Wie, zoals Petsch, | |
[pagina 9]
| |
sprekend over de roman, of zelfs over het epische kunstwerk, zijn voorbeelden voor het ruimteaspect ontleent aan de Odyssee en die voor zijn figuren aan Goethes Wilhelm Meisters LehrjahreGa naar voetnoot1, kan wel zeer de nadruk leggen op de eenheid van iedere structuur, maar hij maakt zijn betoog niet waar. Wat te zeggen van Odysseus, zoals hij in de ruimte van zijn Odyssee optreedt, wat van Wilhelm Meister in de zijne? Zonder op het grote belang van bovengenoemde auteurs te willen afdingen, geloof ik dat de romantheorie op het ogenblik het meest gebaat is met analyses van afzonderlijke werken. Een beter, want dieper begrip voor een bepaalde roman kan ons begrip voor de roman verhelderen. Ten slotte biedt de beperking tot slechts één roman het voordeel, dat het genreprobleem niet aan de orde behoeft te komen. Voor auteurs als Muir en Forster bestaat de methodologische moeilijkheid, dat zij allerlei aspecten van het genre moeten bespreken, zonder een bepaling van het genre te kunnen geven. Zij nemen velerlei boeken als voorbeeld te baat, uitgaande van de veronderstelling dat deze boeken door iedereen als romans beschouwd worden. En al is dit praktisch ook wel een prettige methode, theoretisch is het niet verantwoord. Mag men - om binnen het Nederlandse taalgebied te blijven - voor een uiteenzetting over de structuur van de roman ter adstructie Marnix Gijsens Joachim van Babylon, diens De kat in de boom, of De grote zaal van Jacoba van Velde gebruiken? Velen zullen het beamen, anderen het misschien ontkennen, omdat zij in deze verhalen eerder novellen zien. Men kan natuurlijk trachten deze controverse te ontwijken door boeken te kiezen, die toch wel door iedereen als romans beschouwd zullen worden. Hiermee is het probleem echter alleen onduidelijker geworden, niet verdwenen. Principieel wordt het bij ieder nieuw voorbeeld opnieuw gesteld. Kiest men daarentegen slechts één boek als uitgangspunt, dan wordt men ook maar één maal met het probleem geconfronteerd. Tot welk genre het eigenlijk behoort doet dan niet ter zake, omdat het gevondene slechts geldt voor dit ene boek. Eerst op grond van een hele reeks analyses van telkens een ander boek zou men kunnen besluiten, welke werken tot een genre te verenigen zijn, en dus ook welke kenmerken deze genres onderscheidenlijk bezitten. We zullen in het vervolg er dan ook niet van uitgaan, dat we met een roman te maken hebben; we laten dat in het midden. Het is ons voldoende over een ‘(gedrukt) verhaal’ te spreken. Wanneer we zo nu en dan toch andere verhalen dan Van Oude | |
[pagina 10]
| |
Mensen bij het onderzoek betrekken, gebeurt dit omdat bepaalde aspecten daarin duidelijker aan de dag treden; we zullen echter niet verzuimen, onmiddellijk weer tot ons eigenlijke onderwerp, Van Oude Mensen, terug te keren om het bedoelde aspect daarin nader te bepalen. Hetzelfde geldt voor de verschillende theorieën die over de structuur van ‘de’ roman zijn opgesteld. Voorzover ze voor ons verhaal van belang zijn, zullen we niet aarzelen er gebruik van te maken. Kortom, bij ons onderzoek zullen we zowel deductief als inductief te werk gaan. Dat we ons in feite tot één verhaal beperken neemt niet weg, dat het ons uiteindelijk om de bepaling van het genre begonnen is. Het gaat om de structuur-aspecten van Van Oude Mensen, d.w.z. om het geheel van die kenmerken, dank zij welke dit verhaal met andere tot een bepaalde groep, die men ‘roman’ noemt, verenigd mag worden. Indien het behoren tot een genre bepaalde kenmerken meebrengt, moeten deze kenmerken in ieder exemplaar van het genre te vinden zijn. Zij zijn daarin aanwezig op een wijze die slechts aan dat ene exemplaar eigen is. Ieder verhaal bezit een eigen compositie, d.w.z. in ieder exemplaar zijn de structuuraspecten op een bepaalde, slechts aan dat ene exemplaar eigen wijze verwezenlijkt. Zoals alle bomen de structuuraspecten stam, tak, twijg, blad en wortel bezitten, maar deze kenmerken bij geen twee boomsoorten op gelijke wijze aanwezig zijn, zo bezitten ook alle romanverhalen structuurkenmerken, die in iedere roman geleid hebben tot een bepaalde compositieGa naar voetnoot1. Het onmiddellijke doel van deze studie nu is, in de unieke compositie van Van Oude Mensen de algemene structuurkenmerken te vinden en voor zover mogelijk hun verhouding te bepalen. Het uitgangspunt van het onderzoek zelf is zo beperkt mogelijk gehouden. Een verhaal bestaat eigenlijk pas, wanneer het gelezen wordt. Ongelezen is het niet meer dan een boek. Dit boek bezit de eigenschap, doordat het gelezen wordt een verhaal prijs te geven. Hoe het verhaal er is voordat het boek wordt gelezen, is een vraag die ik niet waag te beantwoorden. Hoe men hierover ook denken moge, zeker is, dat men van dit verhaal slechts iets te weten kan komen en er iets van kan zeggen door het te lezen. Dit wil zeggen: door het lezen ontstaat de vertelde geschiedenis pas werkelijk, en telkens opnieuw. Wie over een bepaald verhaal spreekt, spreekt erover als over een gelezen verhaal. De gemiddelde lezer leest bovendien om het verhaal. Dit geldt in | |
[pagina 11]
| |
de grond van de zaak ook voor de literatuuronderzoeker. Deze immers begint met het verhaal te lezen, tijdens zijn onderzoek herleest hij het telkens opnieuw, om na afloop voor de zoveelste maal tot het werk terug te keren en het te lezen zoals hij meent dat het nu gelezen moet worden. Lezen is het begin, midden en einde van alle literatuuronderzoek. Het ligt dan ook voor de hand, dat een verslag van zulk een onderzoek bij dit lezen begint. Dit wil hier dus zeggen, bij het verhaal zoals dit voor het geestesoog van de lezer leeft. Met de auteur heeft de lezer-onderzoeker daarbij niet veel te maken. Hem is in eerste en laatste instantie alleen het verhaal gegeven. Ongetwijfeld is de auteur op de een of andere wijze in het verhaal aanwezig; het boek kan immers vaak bij lezing direct herkend worden als het werk van een bepaalde auteur. Aan de structuuraspecten van het verhaal echter heeft de auteur part noch deel, slechts in de wijze waarop van deze structuuraspecten gebruik is gemaakt herkent de lezer zijn hand. Wanneer het de lezer-onderzoeker om de structuur is te doen, is het dus zelfs zijn taak de auteur uit het werk te elimineren. We zullen in deze studie dan ook telkens weer op de auteur stuiten, maar hem slechts in zoverre in het onderzoek betrekken als noodzakelijk is voor de ontdekking der structuuraspecten. Ook de inhoud van het verhaal, voor zover daarvan gesproken kan worden met voorbijgaan van de vorm, zal niet in het onderzoek worden betrokken. Om de linguistische terminologie te gebruiken: het gaat om de structuur en niet om de semantiek. Ook in dit opzicht geldt natuurlijk, dat de ‘inhoud’ en de ‘vorm’ op elkaar betrokken zijn. Zoekend naar de vormaspecten zullen we, uitgaande van de inhoud, deze laatste gebruiken voorzover zij voor het doel relevant is. We zullen echter niet systematisch nagaan, in hoeverre, omgekeerd, de inhoud door de vorm bepaald is. Het is om praktische redenen noodzakelijk, het onderwerp van deze studie beperkt te houden. Het verhaal en de lezer zijn dus onze uitgangspunten. We beginnen het onderzoek bij het verhaal, en nemen de lezer als ‘gegeven’ aan. In de loop van deze studie zal ook de lezer nader beschouwd worden, echter zonder dat wij ons op het gebied van de psychologie zullen wagen. De lezer is hier een literair gegeven. Slechts het onderzoek kan ons leren, in hoeverre wij deze lezer als zodanig kunnen gebruiken. |
|