‘Wat zegt u er van, colonel?’
Rex Allan lacht.
‘U ziet wel, zij blijven zoo brutaal als de beul. Maar ze zijn angstwekkend eerlijk geworden. Als zij geweten hadden, dat u van plan bent, het sieraad weg te geven, hadden zij het hoogst waarschijnlijk niet teruggestuurd.’
‘Dat denk ik ook niet. En weet u wat die grapjassen er mee bereikt hebben?’
‘Wat dan?’
‘Dat ik mij nu moreel verplicht voel het bedrag, dat de hanger waard is, aan een liefdadige instelling over te maken. Dat vind ik het mooiste van de zaak!’
‘Dat is inderdaad lollig,’ lacht Rex Allan, ‘maar ik zou het in uw plaats waarschijnlijk ook doen. Wien wilt u overigens als afzender van dat geld opgeven?’
‘De onvindbaren natuurlijk! Vindt u dat niet een reuzenmop?’
‘Dat wel, maar ik zou toch liever willen, dat u het niet deed. Want dan krijgt de arme politie weer op haar kop, dat zij “de onvindbaren” nog steeds niet gevonden heeft en dat deze het zich daardoor kunnen veroorloven, aan liefdadig werk te doen.’
‘U heeft gelijk, colonel, daar heb ik niet aan gedacht. Ik zal dan maar N.N. zetten.’
‘Prachtig!’ zegt Rex Allan en legt den hoorn neer.
‘Dat was op het nippertje,’ denkt hij en belt Baxter over de huistelefoon op.
Als deze verschijnt zegt de colonel:
‘En, Baxter, heeft u zich gisteravond geamuseerd?’
‘Zeker, colonel, het was erg gezellig. Die Daisy Stenton is inderdaad een prachtmeisje.’
‘Ja, dat dacht ik wel. Zij heeft ten minste den juwelier ook onmiddellijk ingepalmd.’
‘Kent hij haar dan?’
‘Ja zeker. Zij krijgt zelfs als huwelijkscadeau een diamanten hanger van hem. En het grappige van het