blik de klok gemoedelijk en duidelijk hoorbaar elf uur in den avond.
Het is een gebouw.
Een gebouw zooals vele andere.
Niet mooi, niet opvallend. En tòch een gebouw, dat van zijn ontstaan af in het brandpunt der belangstelling stond en deze belangstelling om onverklaarbare redenen geregeld op wist te voeren, om ten slotte een begrip te worden.
Een begrip, dat slechts even genoemd behoeft te worden, om de levendigste interesse in alle landen der aarde en bij alle klassen der bevolking op te wekken.
Het is in het hartje van Londen, het hoofdbureau der crimineele recherche.
Het is Scotland Yard.
Geen gebouw, geen wereldberoemd politiebureau, maar een ‘begrip’.
Geheimzinnig, raadselachtig, verontrustend. Zoo is het echter in werkelijkheid niet.
Het gebouw en zijn bewoners zijn verre van geheimzinnig en raadselachtig.
De voorzijde is nòch somber zooals de ‘Sûreté’ in Parijs nòch dreigend zooals de ‘Geheimdienst’ in Berlijn. De voorzijde van Scotland Yard is geheel anders dan men zou denken.
Betrekkelijk klein, een paar knusse hoekjes en in plaats van reusachtige deuren een paar ouderwetsche aardige getraliede deuren met vriendelijke bloemen. Een eenvoudig, nietszeggend, alledaagsch huis, zooals er in Londen tallooze zijn: dat is de zetel der Engelsche politie.
Haar beambten zijn niet de legendarische bloedhonden of de alwetende super-detectives.
Het zijn integendeel eenvoudige, voorkomende zonen van een bedachtzaam, beheerscht volk, die hun vak geleerd hebben en er voor betaald worden, een bepaald soort van hun medeburgers op te speuren, dat eveneens